Isabel Casteels

Interieur van het Hollands College in Leuven. Foto: Rob Stevens

Je zou misschien verwachten dat alle Holland-redacteuren in Holland wonen, maar dat is niet het geval. Sinds iets meer dan een jaar heb ik Holland verruild voor Leuven. Gelukkig is er zelfs bij mij thuis een stukje Hollandse geschiedenis te vinden.

Één van de vele colleges die de universiteitsstad Leuven rijk is, is het Hollands College. Dit college werd gesticht in 1617 als onderdeel van de  Hollandse Zending, de organisatie van de katholieke kerk in de Republiek. In Hollands College woonden de priesterstudenten voor het voormalig bisdom Haarlem, terwijl zij studeerden aan de Leuvense universiteit. Volgens de bepalingen van het concilie van Trente moesten alle priesters opgeleid worden in seminaries, maar in de Republiek zelf was dit niet mogelijk. Na de Opstand was immers de Gereformeerde Kerk de publieke kerk geworden en de Katholieke Kerk officieel verboden. Toch waren er veel clandestiene mogelijkheden voor katholieken om hun geloof te blijven uitoefenen. Rond 1620 beschikte Haarlem over maar liefst zeven katholieke ‘schuilkerken’. Dat er in Haarlem een rijk katholiek leven bestond, blijkt bijvoorbeeld uit de vele giften die het Hollands College ontving: het werd een van de rijkste colleges van Leuven.

Het Hollands College in Leuven bleef bestaan tot het in 1797 onder Frans bestuur werd afgeschaft. In 1810 werd het pand geveild en kwam het in handen van de Congregatie van de Dochters van Maria. De kloosterzusters stichtten er een meisjesschool in, het nog altijd bestaande Paridaensinstituut. Tot 2008 waren de zusters gevestigd in het pand, waarna het verkocht werd aan de KU Leuven. Vandaag is het college één van de best bewaarde colleges van de oude universiteit. Als tastbare herinnering aan het verleden is er nu het Metaforum in gesticht, een ontmoetingsplaats voor academische conversatie, inhoudelijk overleg en cultuur.

Wil je meer weten over uitwisseling tussen de Hollandse Zending en vroegmoderne Leuvense onderwijsinstellingen? Bekijk dan het postdoc-project van mijn collega Lydia Janssen:  https://www.arts.kuleuven.be/nieuwetijd/english/history-of-religion.

Holland Varia (2020-4)

REDACTIONEEL | Heldhaftig, vastberaden, barmhartig – Lees online

MARLIES DRAAISMA | Een ruimte vol gebed en gezang. Het Zevengetijdencollege binnen de devotionele ruimte van de Pieterskerk in laatmiddeleeuws Leiden

ROMY BECK | Overleven in de grote stad. Het sociale netwerk van zeemansvrouwen in 17de-eeuws Amsterdam

DANIËL METZ| De Nieuwe Achtergracht. Het vergeten hart van de Amsterdamse diamantindustrie (1845-1996)

HOLLAND BLOC

TOPSTUK – Frank de Hoog | Een kunstwerk van de nieuwe wetenschap – Lees online

COLUMN – Kayleigh Goudsmit | Historische podcasts zijn hot! – Lees online

TIJDINGEN – Patricia Deiser | De Corona-collectie van Den Haag. Een verzamelproject van, voor en door de stad

NOTEN

OVER DE AUTEURS

UITHOEK – Kees van Rixoort | Ooltgensplaat


Bezet Holland (2020-3)

REDACTIONEEL | Bezettingen in perspectief

MARLEEN VAN DEN BERG | De jacht op gemengd gehuwde Joden in Rotterdam, 1940-1945

BART VERHEIJEN | De betekenis van verzet in de Napoleontische tijd

CAROLINA LENARDUZZI | ‘Daar de tiranij en ketterij regere, de vreijheijt swichte doet’. De 17de-eeuwse katholieke blik op gereformeerd Amsterdam

HOLLAND BLOC

COLUMN – Ingrid de Zwarte | 75 jaar bevrijding – Lees online

TIJDINGEN – Janneke Jorna | De andere kant van de bevrijding

SIGNALEMENTEN

NOTEN

OVER DE AUTEURS

UITHOEK – Henk Looijesteijn | Russenduin, Bergen aan Zee


Langs Hollandse straten (2020-2)

REDACTIONEEL | Domweg gelukkig, in de Dapperstraat

TIM DE RIDDER | De oudst bewoonde straat van Holland? Archeologisch onderzoek naar de Hoogstraat in Vlaardingen

ANNELEEN ARNOUT | Knooppunt van emoties. De beleving van de Kalverstraat tijdens de late 19de en de vroege 20ste eeuw

PAUL VAN DE LAAR | De Coolsingel: van singel tot city-lounge

HOLLAND BLOC

TIJDINGEN – Merel van der Vaart | De Hoogstraat in Schiedam. Een universeel verhaal over een unieke straat

TOPSTUK – Arjan Nobel | ‘Huissleutels van den Jood’ – Lees online

COLUMN – René Dings | Straatnamen als een geschiedenisboek – Lees online

SIGNALEMENTEN

NOTEN

OVER DE AUTEURS

UITHOEK – Bert Koene | Een lint in de Zaanstreek


Digitaal Holland (2020-1)

REDACTIONEEL | Digital Humanities

CLAARTJE RASTERHOFF | Digitale geschiedenis: kom van dat dak af en draag je steentje bij

ELISA HENDRIKS EN JORIS ODDENS | Bataafse vrouwen, politieke rechten en het digitaliseringsproject Revolutionaire Petities

HANS MOL | Het Napoleontisch kadaster van Holland in GIS: belang en perspectieven

HOLLAND BLOC

TIJDINGEN – Romy Beck en Marieke Dwarswaard | Digital History – een kijkje in lopende projecten

TOPSTUK – Fanta Voogd | Dwergvorming

COLUMN – Elisa Hendriks, Blerina Nimanaj en Bart van der Steen | Hoe digitaal kan geschiedenis zijn?

SIGNALEMENTEN

NOTEN

OVER DE AUTEURS

UITHOEK – Henk Looijesteijn | Datapakhuizen, Wieringermeer

Termen als E-humanities en Digital Humanities raken zo langzamerhand ingeburgerd in het vocabulaire van historici. Vanuit de grote subsidieverstrekkers wordt sterk ingezet op de digitalisering van gegevens die door onderzoekers worden verzameld om deze toegankelijk te kunnen maken voor een groter publiek én de opslag daarvan voor de toekomst te garanderen. Daarnaast heeft de digitalisering van historische data nieuwe onderzoeksmethoden mogelijk gemaakt door middel van bijvoorbeeld linked data.

In dit themanummer laat de redactie historici aan het woord die door middel van de groeiende digitale mogelijkheden nieuwe vragen hebben kunnen stellen én beantwoorden over de geschiedenis van Holland.

Lees meer »

Podcast Luisterdoc | Serie Oranjehotel in verzet (duur: drie afleveringen van ieder drie kwartier en vier gesprekken met gevangenen van een half uur)

Gesignaleerd door Marieke Oprel

Met een lichte galm weerklinkt haar stem in de holle ruimte van de lege cel. Geroezemoes op de achtergrond, de deur is open. Hélène Berman-Cohen vond het niet gemakkelijk terug te gaan naar het Oranjehotel, waar zij als kind gevangen zat. Met haar acht jaar was ze ‘toch al een grote meid’, merkt interviewer Peter de Ruiter op. ‘Het is maar hoe je het bekijkt’, antwoordt de Nederlands- Israëlisch kunstschilderes bedeesd.

De emotie in de stemmen van voormalig ‘gasten’ van het Oranjehotel te kunnen horen, is de grote meerwaarde van de podcastserie Oranjehotel in verzet. 75 jaar na de bevrijding is het aantal oud-gevangenen dat nog in leven is klein. De verhalen en ervaringen die auteur van ‘de Podcastprofessor’ Peter de Ruiter met deze podcast heeft vastgelegd vormen dan ook een waardevolle bron, voor nu en de toekomst. Niet alle verhalen zijn nieuw. Over karmelietenpater Titus Brandsma, bijvoorbeeld, is al veel geschreven. Ook Mom Wellenstein, mede-oprichter van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, is geenszins een onbekend historisch figuur. En dankzij zijn zoon Hugo is de levensloop van Piet Wapperom gedetailleerd opgetekend. De zogenaamde voorstudies over Betty van Trotsenburg en Jozef Klingen zijn dan ook interessanter en spannender. Bijzonder is de aflevering over Jan Eusman, waarin drie generaties te horen zijn.

Als kleindochter van een ‘gast’ van het Oranjehotel voel ik me verbonden met de nabestaanden. Hun verhalen en herinneringen brengen emoties naar boven, een verlangen om met mijn inmiddels overleden oma over haar tijd in de gevangenis te spreken, de gedenkplaats te bezoeken. Over het Oranjehotel gaat het maar zelden in de podcast. Wel over verzetsdaden, groot en klein. Over angst, moed, wanhoop en vreugde, kleine alledaagse dingen. Het maakt de afleveringen inspirerend en ontroerend, en doet snel vergeten dat de muzikale effecten en voice overs soms iets te gekunsteld zijn.

Zoals in de introductie van de aflevering over Jan Eusman zo treffend wordt gesteld: ‘de Tweede Wereldoorlog lijkt steeds verder weg, maar ook steeds dichterbij te komen’. Bedoeld en onbedoeld bevatten de verhalen van de oud-verzetsstrijders waardevolle lessen, en waarschuwingen. Een terugkerend thema is het belang van persvrijheid. En de kracht van het woord, dat ten goede of ten kwade kan worden gebruikt. Een boodschap die momenteel heel actueel is, en relevant voor luisteraars nu en in de toekomst.

Beluister hier de volledige podcastserie: https://www.luisterdoc.nl/oranjehotel.html

‘Met deze dubbelbiografie is aan de geschiedschrijving van de traditie van ondernemende weldoeners een belangrijk hoofdstuk toegevoegd. Ik hoop dat De Klerk, met zijn kennis van de geschiedenis van het publiek-private domein, in een volgende publicatie een stap verder zet en dit fascinerende schemergebied beter weet te duiden.’ Lees hier de volledige recensie van Hilde Sennema over het nieuwe boek van Len Klerk: Frédéric en Antoine Plate, 1802-1927. Rotterdamse kooplieden, reders en bestuurders.

Ondernemende weldoeners in perspectief

Hilde Sennema, freelance schrijver en bedrijfshistoricus, verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en columnist bij Het Financieele Dagblad

Toen ik onderzoek begon te doen naar de verbanden tussen het Rotterdamse bedrijfsleven en de wederopbouw, was het boek Particuliere Plannen van Len de Klerk mijn bijbel. Ik zocht naar een manier, of misschien zelfs rechtvaardiging, om te schrijven over waarom havendirecteuren en industriëlen zich bezighielden met architectuur, gemeenschapsvorming en stedenbouw. De Klerk gaf me in zijn boek taal en toestemming om me met drijfveren te gaan bezighouden.

Ook deze dubbelbiografie over vader en zoon Plate gaat over drijfveren: om winst te maken, om te vernieuwen, en om te investeren in stedelijke en sociale plannen. Het leven van Frederic (1802-1883) en Antoine (1845-1927) Plate beslaat grote veranderingen als de komst van de stoomvaart, het voltrekken van de industriële revolutie in Nederland en de groei van Rotterdam tot wereldhaven. Tevens zijn deze levens een illustratie van veranderende standpunten jegens ondernemerschap, koopmansideologie en overheidsingrijpen. De Plates waren niet alleen getuigen van, maar ook belangrijke actoren in deze grote structurele veranderingen.

Internationale context

De Klerk besteedt ruim aandacht aan die structurele ontwikkelingen, en duidt ze op erudiete wijze. Hij bekijkt de rol van de Plates in de context van een markt die rap internationaler werd. Dat betekende dat het Rotterdamse zakenleven, dat lange tijd prat ging op zelfstandigheid, zich steeds vaker moest verhouden tot protectionisme en staatsingrijpen. Niet alleen in andere landen (VS, België) en steden (Amsterdam), maar ook in Rotterdam zelf, bijvoorbeeld bij de aanleg van de Nieuwe Waterweg. Hiermee relativeert De Klerk de mythe dat Rotterdam altijd zijn eigen broek kon ophouden.

Vader en zoon Plate hadden weinig op met die staatshulp. Antoine ontpopte zich zelfs tot een ‘apostel van de vrijhandel’. De Klerk wijdt een hoofdstuk aan zijn ideologische en politieke pogingen om staatsinterventie en belastingen zoveel mogelijk buiten de Rotterdamse handel te houden. De NASM (voorganger van de Holland-Amerika Lijn) wist onder Plate – met pijn en moeite, maar zonder staatssteun – uit te groeien tot een van de belangrijkste reders van Europa. Het zal mede hierom zijn dat Plate zo fel van leer trok als andere bedrijven – zoals de Amsterdamse Zuid-Afrika Lijn in 1904 – wél staatssteun kregen.

Rotterdamse zakenelite

Interessant zijn de beschrijvingen over het conservatisme van de Rotterdamse zakenelite in de 18de en 19de eeuw, waardoor zowel de stoomvaart als de komst van de Nieuwe Waterweg met argusogen werden bekeken. De Klerk laat zien dat dit conservatisme al na een generatie omgeslagen kon zijn bij de oude families (bijvoorbeeld Mees, Dutilh, De Monchy) en toont met de geschiedenis van de Plates aan dat nieuwkomers relatief snel konden opklimmen naar hogere echelons.

De Plates, van vaderskant Duits, van moederskant Waals, pasten zich vlot aan. Er waren huwelijken met telgen uit andere belangrijke families (strikt uit liefde, natuurlijk), maar De Klerk beschrijft hoe juist op het snijvlak van formeel en informeel, tussen familieband en zakenrelatie, de belangrijkste continuïteiten lagen. In de laatste hoofdstukken wordt duidelijk hoezeer de familie is vergroeid met de Rotterdamse elite: kleinzoon Guus werd directeur van de Rotterdamse woningdienst, neef K.P. van der Mandele voorzitter van de Kamer van Koophandel, en neef W.A. Engelbrecht bekleedde verschillende belangrijke bestuursfuncties in de stad.

De Klerk besteedt veel aandacht aan dat semi-formele domein, bijvoorbeeld door uitgebreid in te gaan op de rol van de Kamer van Koophandel. Dat is nodig om de context te begrijpen, maar het is in zulke gevallen dat de vorm van biografie als geschiedschrijving soms stroef en gedateerd aandoet. Kaders over instituten, collega’s en concurrenten komen de leesbaarheid niet altijd ten goede: de dichtheid van informatie maakt het een boek waarop je moet studeren, niet een dat je er even bij pakt op een zondagmiddag.

Verantwoord burgerschap?

Pas in de conclusie probeert De Klerk de drijfveren van de Plates expliciet te duiden. De manier waarop hij dat doet, ligt in het verlengde van zijn interpretaties in eerder werk: hij legt hun invloed uit als civic responsibility, verantwoord burgerschap. Dat is een breed en een wat gedateerd begrip dat in de geschiedschrijving vooral gebruikt werd om de weldoende industriële elite mee te beschrijven. Dit terwijl het onderzoek naar maatschappelijk verantwoord ondernemen en value-based ­ondernemerschap niet heeft stilgestaan sinds de publicatie van Particuliere Plannen.

Het is jammer dat dit boek niet doorstoot naar de analyse van het grijze gebied tussen altruïsme en puur eigenbelang, helemaal waar het gaat om de filantropie. De huidige samenleving – waarin ‘venture philanthropists’ als de Stichtingen Verre Bergen en Droom en Daad zich nog steeds beroepen op het verantwoorde burgerschap in de nalatenschap van de Holland Amerika Lijn – vraagt om een nieuwe taal en een nieuw begrip van private inmenging in het publieke domein. Juist historici kunnen hierbij helpen door de ideologieën en narratieven van vrije markt, staatsinmenging en filantropie te ontleden en te analyseren.

Met deze dubbelbiografie is aan de geschiedschrijving van de traditie van ondernemende weldoeners een belangrijk hoofdstuk toegevoegd. Ik hoop dat De Klerk, met zijn kennis van de geschiedenis van het publiek-private domein, in een volgende publicatie een stap verder zet en dit fascinerende schemergebied beter weet te duiden.

Len de Klerk, Frédéric en Antoine Plate, 1802-1927. Rotterdamse kooplieden, reders en bestuurders, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2019; 368 pp, geïllustreerd, ISBN: 9789087048129. Prijs: € 35,-

Henk Looijesteijn

Het is niet het opvallendste hofje van Amsterdam. Geen monumentale toegangspoort versierd met wapenschilden, geen ronkend gedenkschrift op de voorgevel, geen tuin. En in plaats van rijtjes lage huizen zijn er maar liefst vier woonlagen, zodat het er ook niet uitziet als een hofje. Alleen wie halt houdt voor het beheerdershuis dat vooraan de straat staat, valt de gevelsteen op, met de simpele woorden ‘Nederlandsch-Duitsche Stichting’.

P.W. Janssenhof. Foto: Henk Looijesteijn, 2020.

Maar het is voor mij als ‘hofjeshistoricus’ het dichtstbijzijnde hofje – letterlijk om de hoek in de Da Costastraat. Het werd gebouwd in de jaren 1894-1895 en was bestemd voor arme gezinnen en ouderen die er kosteloos mochten wonen, mits ze geen alcohol dronken, zieke buren hielpen en om elf uur ’s avonds binnen waren. De helft van de bewoners moest uit Amsterdam komen, de andere helft moest bestaan uit Duitse immigranten. Zo had de stichter het bepaald, Peter Wilhelm Janssen (1821-1903), ooit geboren op een Duits waddeneiland maar vanaf 1843 Amsterdammer, en maar al te bewust van zijn eigen status van immigrant.

Peter Wilhelm Janssen (1821-1903). Bron: Wikimedia Commons

Janssen was werkzaam als graanhandelaar en tabakshandelaar. Met name in de handel in Sumatraanse tabak verdiende hij een zogenaamd ‘Indisch fortuin’, en hij kwam bekend te staan als een van de ‘tabakskoningen’ van Amsterdam. Onomstreden was hij allerminst, want de hardhandige wijze waarop met de Chinese koelies op Sumatra werd omgegaan riep al bij zijn leven kritiek op, al zwol die kritiek op koloniale misstanden vooral na zijn dood aan. Sommigen beschouwden Janssen als een ‘Aarts-Parvenu’, wiens grootschalige filantropie op latere leeftijd bedoeld was om een beter imago te verwerven en die het bij een betrekkelijk eenvoudige en teruggetrokken levensstijl hield om de oude Amsterdamse elite niet tegen het hoofd te stoten.

Hoe dan ook, in zijn latere jaren werd Janssen één van de grootste filantropen van Amsterdam en ver daar buiten. Als geldschieter steunde hij het ontstaan van het maatschappelijk werk, sociale woningbouw, scholing voor arme kinderen en jongeren, en tal van reeds bestaande filantropische organisaties zoals de Maatschappij voor het Nut van het Algemeen en de Maatschappij van Weldadigheid in Drenthe. Als lutheraan steunde hij ook de lutherse kerk en de lutherse diaconie. Zo was hij van 1881 tot 1895 regent van het statige lutherse Van Brants Rushofje uit 1733, dat hij ook nog eens een fonds meegaf bij zijn aftreden. In Friesland steunde hij landontginning met het doel om de grote armoede op het Friese platteland te bestrijden, de in 1903 opgerichte en nog altijd bestaande P.W. Janssens Friesche Stichting kwam daaruit voort.

Standbeeld van Peter Wilhelm Janssen. Foto: Henk Looijesteijn, 2016

Na zijn overlijden sloeg de balans vanwege zijn grote financiële bijdragen aan ‘volksontwikkeling en volkswelvaart’ in het oordeel van zijn tijdgenoten dan ook ferm naar de goede kant uit. Bewonderaars van de magnaat met zijn kenmerkende bakkebaarden plaatsten in 1908 als gedenkteken een borstbeeld in het parkje op het Bellamyplein, op ruim zeshonderd meter van mijn huis. Overeenkomstig zijn teruggetrokken levensstijl staat hij wat verscholen tussen de bomen, uitkijkend over spelende kinderen en buurtbewoners op bankjes die zelden aandacht aan hem lijken te besteden. In zijn hofje wonen nog altijd vooral ouderen, zij het niet meer van Duitse afkomst.

Wie meer wil weten, kan onder andere terecht op de website van Paul Holthuis, die een scriptie over hem schreef:  https://pwjanssen.webs.com/.

Podcast In Schiedam* | Seizoen 1 In de Hoogstraat. Aflevering 1 Je kon er over de hoofden lopen (duur: 19:39)

Gesignaleerd door Susan Suer, maker van de podcast De Cipierster

Kan een podcast over lokale geschiedenis een niet-local, zoals ik, boeien? Met deze vraag in mijn achterhoofd zette ik de podcast In Schiedam van Stedelijk Museum Schiedam op. Merel van der Vaart, conservator stadsgeschiedenis bij dit museum, neemt het eerste seizoen voor haar rekening. In deze serie verkent ze het verleden van de Hoogstraat en hoe dat het huidige straatbeeld heeft gevormd.

De podcast zit erg goed in elkaar. Het is een combinatie van oral history en historische achtergrondinformatie. Merel praat met huidige winkelaars en winkeliers over hun herinneringen aan en beleving van de straat. Dit doorvlecht ze met informatie over het verdere verleden. In de eerste aflevering spreekt ze met Patty, die vooral herinneringen deelt over de straat toen zij een klein meisje was, maar ook Elroy en Halil, die er in het pre-whatsapp-tijdperk elke donderdagavond kwamen om hun vrienden te ontmoeten. En amateurhistoricus Rob van het borrelmuseum helpt met de oudere geschiedenis.

Hoewel ik meestal geen idee heb over welke plekje in de straat het precies gaat, maakt dat niet uit voor het plezier dat ik beleef aan de podcast. Iedereen vertelt beeldend genoeg om er een eigen plaatje bij te kunnen vormen. Alleen als Merel met Rob de kelder van zijn pand ingaat om de fundering te bekijken, mis ik beeld. Mensen praten in een prettig tempo en de informatiedichtheid is zo, dat je het makkelijk kunt volgen.

Het verfrissende aan deze serie is ook dat elke aflevering een andere invalshoek heeft en daardoor een andere vorm. Zo blijf je nieuwsgierig naar de volgende aflevering. Daarnaast is het een erg mooi voorbeeld van microhistorie. Het zijn persoonlijke verhalen, maar de thema’s als omgaan met concurrentie en crisis en uiteenlopende wensen van gemeente, ondernemers en publiek die rond de Hoogstraat spelen en speelden zijn universeel.

Ik blijf zeker luisteren. En de volgende keer dat ik in Schiedam ben, zal ik de Hoogstraat absoluut opzoeken. Deze podcast is waarschijnlijk voor Schiedammers een feest der herkenning, anderen maakt hij nieuwsgierig naar de stad.

Beluister hier het eerste seizoen van deze podcast: https://www.stedelijkmuseumschiedam.nl/in-schiedam/

‘Het zal weinig voorkomen dat een historisch-wetenschappelijk boek over de 17de en 18de eeuw zo actueel en relevant is als het boek van emeritus hoogleraar A.H.M. Kerkhoff. Begin 2020 verscheen zijn medisch-historische verhandeling Per imperatief plakkaat over de nationale pestbestrijding in de tijd van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Kerkhoff bestudeerde de wetten en preventieve maatregelen van de Staten-Generaal in deze eeuwen om verschillende pestpandemieën het hoofd te bieden. Deze casussen vormen een aantal interessante aanknopingspunten voor een analogie met de coronapandemie van dit jaar.’ Lees hier het volledige oordeel van Daan van Leeuwen over het boek Per imperatief plakkaat. Overheid en pestbestrijding in de Republiek der zeven verenigde Nederlanden

A.H.M. Kerkhoff, Per imperatief plakkaat. Overheid en pestbestrijding in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2020; geïllustreerd, 298 pp, ISBN: 9789087048105. Prijs: € 35,-

Daan van Leeuwen, lerarenopleider en historicus.

Het zal weinig voorkomen dat een historisch-wetenschappelijk boek over de 17de en 18de eeuw zo actueel en relevant is als het boek van emeritus hoogleraar A.H.M. Kerkhoff. Begin 2020 verscheen zijn medisch-historische verhandeling Per imperatief plakkaat over de nationale pestbestrijding in de tijd van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Kerkhoff bestudeerde de wetten en preventieve maatregelen van de Staten-Generaal in deze eeuwen om verschillende pestpandemieën het hoofd te bieden. Deze casussen vormen een aantal interessante aanknopingspunten voor een analogie met de coronapandemie van dit jaar. Vanaf de late middeleeuwen tot aan de Bataafse Republiek verspreidden verschillende pestplagen zich namelijk via de internationale handelsnetwerken uit het Verre Oosten – via Italië kwam ze vaak Europa binnen – en bereikten ook de Republiek. Hoe gingen de Staten-Generaal in een economisch-dynamische periode om met deze besmettelijke infectieziekte? Aan de hand van verslagen van de Statenvergaderingen, admiraliteiten en op basis van moderne literatuur schetst Kerkhoff de omgang met de pest en de invoering van plakkaten om de ziekte tegen te gaan.

Net als met corona hing de verspreiding van de pest samen met de mobiliteit van de pelgrim, handelaar of reiziger. Hoe dynamischer de samenleving en hoe levendiger de handelsmarkt, hoe meer kansen de besmettelijke infectieziekte kreeg om zich te verspreiden. De Italiaanse stadbesturen hadden al aan het einde van de middeleeuwen begrepen dat de verspreiding van de pest tegen gegaan kon worden door het instellen van quarantainegebieden, het bouwen van pesthuizen om de zieken in te isoleren, het opwerpen van cordons en blokkades en het instellen van invaarverboden voor schepen uit besmette gebieden. Het woord quarantaine stamt immers van het Italiaanse woord quaranta (veertig) dat stond voor het aantal dagen dat schepen uit verdachte gebieden in isolatie moesten blijven voordat ze de havens van de Italiaanse steden mochten binnenvaren. In de Republiek zou men pas twee eeuwen later – in haar eigen Gouden Eeuw – werkende maatregelen invoeren om de pest te weren uit haar havens, steden en van het platteland.

Net als met corona hing de verspreiding van de pest samen met de mobiliteit van de pelgrim, handelaar of reiziger. Hoe dynamischer de samenleving en hoe levendiger de handelsmarkt, hoe meer kansen de besmettelijke infectieziekte kreeg om zich te verspreiden.

De bijzondere combinatie van factoren in de Nederlandse Republiek in de 16de en 17de eeuw zorgde ervoor dat er heel lang gewacht werd met het nemen van gecentraliseerde maatregelen. De economische ontwikkelingen in de relatief autonome steden zorgden ervoor dat er niet direct ingrijpende veranderingen werden voorgesteld door het centrale orgaan van de Republiek. Regenten waren meer beducht voor de economische schade van de preventieve maatregelen voor verkoopcijfers van hun koopwaar dan voor de dreiging van de pest zelf, beschrijft Kerkhoff. De havens bleven open voor vrij verkeer van handelsschepen uit verre oorden. Dit terwijl in omringende landen in de 17de eeuw het centraal-ingestelde mercantilisme juist zorgde voor het behoud van de eigen markt en een beperking van de import.

Er is ook een verband te zien met de calvinistische inborst van Nederlanders. Het protestantse gedachtegoed had invloed op de perceptie van de pest, die als straf van God werd gezien en daarom niet geweerd mocht worden. Daarbij vonden regenten het onchristelijk om zieken op te sluiten in pesthuizen. De goede voorbeelden van de katholieke Italiaanse steden werden dan ook vanwege godsdienstige redenen – en in nasleep van de Nederlandse Opstand – weggewuifd. Pas in 1665 kwam er een kentering in de aard van maatregelen die de Staten-Generaal nam om de vele pestplagen tegen te gaan.

Er is ook een verband te zien met de calvinistische inborst van Nederlanders. Het protestantse gedachtegoed had invloed op de perceptie van de pest, die als straf van God werd gezien en daarom niet geweerd mocht worden

Terwijl in de warme zomermaanden van 1664 de pest vele slachtoffers maakte in Zeeuwse en Hollandse steden werd op aandringen van een aantal regenten de plaag weer op de agenda van de Staten-Generaal gezet. Het Dagelijkse Bestuur veranderde van koers en stelde ditmaal een medische commissie in die de overheid moest adviseren over de pestbestrijding. Het kwam met een bijzondere verklaring: de pest werd enkel door contacten met de buitenwereld verspreid. De Staten-Generaal nam vervolgens een aantal drastische maatregelen waardoor de handel – zeker met getroffen gebieden – aan banden werd gelegd. Ziektebestrijding kreeg voorrang op economisch gewin. Het pakket van maatregelen ontwikkelde zich in de daaropvolgende jaren tot de contouren van het Italiaanse model waarin een ‘harde’ pestbestrijding werd onderschreven. Het aantal pestgolven nam hierdoor af in de Republiek.

Het is al met al een prettig leesbare verhandeling waarin de algemene geschiedenis van de 17de en 18de eeuw aan de specifieke ontwikkeling van de pestmaatregelen wordt gekoppeld.

Kerkhoff doet met Per imperatief plakkaat erudiet verslag van de ontwikkeling van de pestbestrijding in de vroegmoderne Republiek. Af en toe doet de auteur wel wat veel aannames, maar dat is door de schaarste van bronmateriaal wel te verklaren. Het is al met al een prettig leesbare verhandeling waarin de algemene geschiedenis van de 17de en 18de eeuw aan de specifieke ontwikkeling van de pestmaatregelen wordt gekoppeld. Hierdoor is het een sterke casus in een goed leesbare historische context geworden. Een casus die bovendien onverwachts actueel is.