Henk Looijesteijn

Het is niet het opvallendste hofje van Amsterdam. Geen monumentale toegangspoort versierd met wapenschilden, geen ronkend gedenkschrift op de voorgevel, geen tuin. En in plaats van rijtjes lage huizen zijn er maar liefst vier woonlagen, zodat het er ook niet uitziet als een hofje. Alleen wie halt houdt voor het beheerdershuis dat vooraan de straat staat, valt de gevelsteen op, met de simpele woorden ‘Nederlandsch-Duitsche Stichting’.

P.W. Janssenhof. Foto: Henk Looijesteijn, 2020.

Maar het is voor mij als ‘hofjeshistoricus’ het dichtstbijzijnde hofje – letterlijk om de hoek in de Da Costastraat. Het werd gebouwd in de jaren 1894-1895 en was bestemd voor arme gezinnen en ouderen die er kosteloos mochten wonen, mits ze geen alcohol dronken, zieke buren hielpen en om elf uur ’s avonds binnen waren. De helft van de bewoners moest uit Amsterdam komen, de andere helft moest bestaan uit Duitse immigranten. Zo had de stichter het bepaald, Peter Wilhelm Janssen (1821-1903), ooit geboren op een Duits waddeneiland maar vanaf 1843 Amsterdammer, en maar al te bewust van zijn eigen status van immigrant.

Peter Wilhelm Janssen (1821-1903). Bron: Wikimedia Commons

Janssen was werkzaam als graanhandelaar en tabakshandelaar. Met name in de handel in Sumatraanse tabak verdiende hij een zogenaamd ‘Indisch fortuin’, en hij kwam bekend te staan als een van de ‘tabakskoningen’ van Amsterdam. Onomstreden was hij allerminst, want de hardhandige wijze waarop met de Chinese koelies op Sumatra werd omgegaan riep al bij zijn leven kritiek op, al zwol die kritiek op koloniale misstanden vooral na zijn dood aan. Sommigen beschouwden Janssen als een ‘Aarts-Parvenu’, wiens grootschalige filantropie op latere leeftijd bedoeld was om een beter imago te verwerven en die het bij een betrekkelijk eenvoudige en teruggetrokken levensstijl hield om de oude Amsterdamse elite niet tegen het hoofd te stoten.

Hoe dan ook, in zijn latere jaren werd Janssen één van de grootste filantropen van Amsterdam en ver daar buiten. Als geldschieter steunde hij het ontstaan van het maatschappelijk werk, sociale woningbouw, scholing voor arme kinderen en jongeren, en tal van reeds bestaande filantropische organisaties zoals de Maatschappij voor het Nut van het Algemeen en de Maatschappij van Weldadigheid in Drenthe. Als lutheraan steunde hij ook de lutherse kerk en de lutherse diaconie. Zo was hij van 1881 tot 1895 regent van het statige lutherse Van Brants Rushofje uit 1733, dat hij ook nog eens een fonds meegaf bij zijn aftreden. In Friesland steunde hij landontginning met het doel om de grote armoede op het Friese platteland te bestrijden, de in 1903 opgerichte en nog altijd bestaande P.W. Janssens Friesche Stichting kwam daaruit voort.

Standbeeld van Peter Wilhelm Janssen. Foto: Henk Looijesteijn, 2016

Na zijn overlijden sloeg de balans vanwege zijn grote financiële bijdragen aan ‘volksontwikkeling en volkswelvaart’ in het oordeel van zijn tijdgenoten dan ook ferm naar de goede kant uit. Bewonderaars van de magnaat met zijn kenmerkende bakkebaarden plaatsten in 1908 als gedenkteken een borstbeeld in het parkje op het Bellamyplein, op ruim zeshonderd meter van mijn huis. Overeenkomstig zijn teruggetrokken levensstijl staat hij wat verscholen tussen de bomen, uitkijkend over spelende kinderen en buurtbewoners op bankjes die zelden aandacht aan hem lijken te besteden. In zijn hofje wonen nog altijd vooral ouderen, zij het niet meer van Duitse afkomst.

Wie meer wil weten, kan onder andere terecht op de website van Paul Holthuis, die een scriptie over hem schreef:  https://pwjanssen.webs.com/.

Podcast In Schiedam* | Seizoen 1 In de Hoogstraat. Aflevering 1 Je kon er over de hoofden lopen (duur: 19:39)

Gesignaleerd door Susan Suer, maker van de podcast De Cipierster

Kan een podcast over lokale geschiedenis een niet-local, zoals ik, boeien? Met deze vraag in mijn achterhoofd zette ik de podcast In Schiedam van Stedelijk Museum Schiedam op. Merel van der Vaart, conservator stadsgeschiedenis bij dit museum, neemt het eerste seizoen voor haar rekening. In deze serie verkent ze het verleden van de Hoogstraat en hoe dat het huidige straatbeeld heeft gevormd.

De podcast zit erg goed in elkaar. Het is een combinatie van oral history en historische achtergrondinformatie. Merel praat met huidige winkelaars en winkeliers over hun herinneringen aan en beleving van de straat. Dit doorvlecht ze met informatie over het verdere verleden. In de eerste aflevering spreekt ze met Patty, die vooral herinneringen deelt over de straat toen zij een klein meisje was, maar ook Elroy en Halil, die er in het pre-whatsapp-tijdperk elke donderdagavond kwamen om hun vrienden te ontmoeten. En amateurhistoricus Rob van het borrelmuseum helpt met de oudere geschiedenis.

Hoewel ik meestal geen idee heb over welke plekje in de straat het precies gaat, maakt dat niet uit voor het plezier dat ik beleef aan de podcast. Iedereen vertelt beeldend genoeg om er een eigen plaatje bij te kunnen vormen. Alleen als Merel met Rob de kelder van zijn pand ingaat om de fundering te bekijken, mis ik beeld. Mensen praten in een prettig tempo en de informatiedichtheid is zo, dat je het makkelijk kunt volgen.

Het verfrissende aan deze serie is ook dat elke aflevering een andere invalshoek heeft en daardoor een andere vorm. Zo blijf je nieuwsgierig naar de volgende aflevering. Daarnaast is het een erg mooi voorbeeld van microhistorie. Het zijn persoonlijke verhalen, maar de thema’s als omgaan met concurrentie en crisis en uiteenlopende wensen van gemeente, ondernemers en publiek die rond de Hoogstraat spelen en speelden zijn universeel.

Ik blijf zeker luisteren. En de volgende keer dat ik in Schiedam ben, zal ik de Hoogstraat absoluut opzoeken. Deze podcast is waarschijnlijk voor Schiedammers een feest der herkenning, anderen maakt hij nieuwsgierig naar de stad.

Beluister hier het eerste seizoen van deze podcast: https://www.stedelijkmuseumschiedam.nl/in-schiedam/

A.H.M. Kerkhoff, Per imperatief plakkaat. Overheid en pestbestrijding in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2020; geïllustreerd, 298 pp, ISBN: 9789087048105. Prijs: € 35,-

Daan van Leeuwen, lerarenopleider en historicus.

Het zal weinig voorkomen dat een historisch-wetenschappelijk boek over de 17de en 18de eeuw zo actueel en relevant is als het boek van emeritus hoogleraar A.H.M. Kerkhoff. Begin 2020 verscheen zijn medisch-historische verhandeling Per imperatief plakkaat over de nationale pestbestrijding in de tijd van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Kerkhoff bestudeerde de wetten en preventieve maatregelen van de Staten-Generaal in deze eeuwen om verschillende pestpandemieën het hoofd te bieden. Deze casussen vormen een aantal interessante aanknopingspunten voor een analogie met de coronapandemie van dit jaar. Vanaf de late middeleeuwen tot aan de Bataafse Republiek verspreidden verschillende pestplagen zich namelijk via de internationale handelsnetwerken uit het Verre Oosten – via Italië kwam ze vaak Europa binnen – en bereikten ook de Republiek. Hoe gingen de Staten-Generaal in een economisch-dynamische periode om met deze besmettelijke infectieziekte? Aan de hand van verslagen van de Statenvergaderingen, admiraliteiten en op basis van moderne literatuur schetst Kerkhoff de omgang met de pest en de invoering van plakkaten om de ziekte tegen te gaan.

Net als met corona hing de verspreiding van de pest samen met de mobiliteit van de pelgrim, handelaar of reiziger. Hoe dynamischer de samenleving en hoe levendiger de handelsmarkt, hoe meer kansen de besmettelijke infectieziekte kreeg om zich te verspreiden. De Italiaanse stadbesturen hadden al aan het einde van de middeleeuwen begrepen dat de verspreiding van de pest tegen gegaan kon worden door het instellen van quarantainegebieden, het bouwen van pesthuizen om de zieken in te isoleren, het opwerpen van cordons en blokkades en het instellen van invaarverboden voor schepen uit besmette gebieden. Het woord quarantaine stamt immers van het Italiaanse woord quaranta (veertig) dat stond voor het aantal dagen dat schepen uit verdachte gebieden in isolatie moesten blijven voordat ze de havens van de Italiaanse steden mochten binnenvaren. In de Republiek zou men pas twee eeuwen later – in haar eigen Gouden Eeuw – werkende maatregelen invoeren om de pest te weren uit haar havens, steden en van het platteland.

Net als met corona hing de verspreiding van de pest samen met de mobiliteit van de pelgrim, handelaar of reiziger. Hoe dynamischer de samenleving en hoe levendiger de handelsmarkt, hoe meer kansen de besmettelijke infectieziekte kreeg om zich te verspreiden.

De bijzondere combinatie van factoren in de Nederlandse Republiek in de 16de en 17de eeuw zorgde ervoor dat er heel lang gewacht werd met het nemen van gecentraliseerde maatregelen. De economische ontwikkelingen in de relatief autonome steden zorgden ervoor dat er niet direct ingrijpende veranderingen werden voorgesteld door het centrale orgaan van de Republiek. Regenten waren meer beducht voor de economische schade van de preventieve maatregelen voor verkoopcijfers van hun koopwaar dan voor de dreiging van de pest zelf, beschrijft Kerkhoff. De havens bleven open voor vrij verkeer van handelsschepen uit verre oorden. Dit terwijl in omringende landen in de 17de eeuw het centraal-ingestelde mercantilisme juist zorgde voor het behoud van de eigen markt en een beperking van de import.

Er is ook een verband te zien met de calvinistische inborst van Nederlanders. Het protestantse gedachtegoed had invloed op de perceptie van de pest, die als straf van God werd gezien en daarom niet geweerd mocht worden. Daarbij vonden regenten het onchristelijk om zieken op te sluiten in pesthuizen. De goede voorbeelden van de katholieke Italiaanse steden werden dan ook vanwege godsdienstige redenen – en in nasleep van de Nederlandse Opstand – weggewuifd. Pas in 1665 kwam er een kentering in de aard van maatregelen die de Staten-Generaal nam om de vele pestplagen tegen te gaan.

Er is ook een verband te zien met de calvinistische inborst van Nederlanders. Het protestantse gedachtegoed had invloed op de perceptie van de pest, die als straf van God werd gezien en daarom niet geweerd mocht worden

Terwijl in de warme zomermaanden van 1664 de pest vele slachtoffers maakte in Zeeuwse en Hollandse steden werd op aandringen van een aantal regenten de plaag weer op de agenda van de Staten-Generaal gezet. Het Dagelijkse Bestuur veranderde van koers en stelde ditmaal een medische commissie in die de overheid moest adviseren over de pestbestrijding. Het kwam met een bijzondere verklaring: de pest werd enkel door contacten met de buitenwereld verspreid. De Staten-Generaal nam vervolgens een aantal drastische maatregelen waardoor de handel – zeker met getroffen gebieden – aan banden werd gelegd. Ziektebestrijding kreeg voorrang op economisch gewin. Het pakket van maatregelen ontwikkelde zich in de daaropvolgende jaren tot de contouren van het Italiaanse model waarin een ‘harde’ pestbestrijding werd onderschreven. Het aantal pestgolven nam hierdoor af in de Republiek.

Het is al met al een prettig leesbare verhandeling waarin de algemene geschiedenis van de 17de en 18de eeuw aan de specifieke ontwikkeling van de pestmaatregelen wordt gekoppeld.

Kerkhoff doet met Per imperatief plakkaat erudiet verslag van de ontwikkeling van de pestbestrijding in de vroegmoderne Republiek. Af en toe doet de auteur wel wat veel aannames, maar dat is door de schaarste van bronmateriaal wel te verklaren. Het is al met al een prettig leesbare verhandeling waarin de algemene geschiedenis van de 17de en 18de eeuw aan de specifieke ontwikkeling van de pestmaatregelen wordt gekoppeld. Hierdoor is het een sterke casus in een goed leesbare historische context geworden. Een casus die bovendien onverwachts actueel is.

Podcast Joods Cultureel Kwartier | Afl. 6 Hoe Amsterdam de diamantstad van de wereld werd (duur: 21:43)

Gesignaleerd door Bart Wallet

Wat is een goede historische podcast? Hij moet een onverwacht inkijkje in het verleden bieden, het verleden op een natuurlijke manier weten te verbinden aan het heden en naast kennisoverdracht ook iets van de historische ervaring weten over te brengen. Als we deze criteria als vertrekpunt kiezen, dan slaagt de podcast van het Joods Cultureel Kwartier met vlag en wimpel. Daarin staat het beeld centraal van Amsterdam als ‘diamantstad van de wereld’. Klopt dat beeld eigenlijk wel? Samen met cultuurhistoricus Daniël Metz, een van de samenstellers van een tentoonstelling over de Amsterdamse diamantindustrie in het Joods Historisch Museum, gaat de luisteraar op zoek naar antwoorden.

Metz weet de valkuil te vermijden van al te makkelijke verklaringen en vertelt hoe het diamantvak in de vroegmoderne tijd in Amsterdam kwam met joodse handelaren en hoe de stad uitgroeide tot hét mondiale centrum van de diamantindustrie. Hij laat zien hoezeer de joodse identiteit van veel diamanthandelaren, -fabrikanten en -arbeiders het vak stempelde, maar verliest niet uit het oog dat 30% niet-joods was. Terecht gaat veel aandacht uit naar de ANDB: Neêrlands oudste volwaardige vakbond. Hier begaat de podcast-presentator, in een al te oppervlakkige zucht naar hedendaagse actualiteit, de enige historische misser als hij beweert dat met de ANDB en de houding van de diamantbazen de grondslag van het poldermodel was gelegd. Metz gaat er wijselijk niet op in.

De actualiteit zit met name in de vraag of Amsterdam nog altijd diamantstad is. Dat is Amsterdam niet meer – de neergang had zich begin 20ste eeuw al ingezet en de Tweede Wereldoorlog gaf de nekslag – maar de erfenis is indrukwekkend en daar valt veel over te vertellen en beleven. In het laatste deel van de podcast wordt een van de laatste diamantslijperijen van de hoofdstad bezocht en wordt een korte snelcursus diamantslijpen gegeven. Kortom: een podcast uit het boekje!

Beluister hier de podcast: https://radiopublic.com/joods-cultureel-kwartier-WkdL5d/s1!79b4e

Even geen zin om een boek erbij te pakken, maar wil je wel met de Hollandse geschiedenis bezig zijn? Holland. Historisch Tijdschrift biedt uitkomst.!

Sinds vrijdag 10 april 2020 zijn we begonnen met de nieuwe online rubriek 𝑯𝒐𝒍𝒍𝒂𝒏𝒅𝒔𝒆 𝑷𝒐𝒅𝒄𝒂𝒔𝒕 𝑷𝒂𝒓𝒂𝒅𝒆. Hierin nemen wij je mee in de wereld van de historische podcasts. Welke serie is het beluisteren waard en welke aflevering mag je zeker niet missen? Iedere maand zal er een aflevering van de Hollandse Podcast Parade op onze website verschijnen, waarin wij vlogs en podcasts (of de combi van vlogcasts) over de Hollandse geschiedenis onder de aandacht brengen.

Aflevering gemist? Hieronder zetten wij de verschenen recensies bij elkaar:

Hollandse Podcast Parade #20

NPO 1 VPRO | The Dead Society (duur: 6 afleveringen van ca. 40-50 minuten)

Gesignaleerd door Isabel Casteels


Hollandse Podcast Parade #19

KRO NCRV | Tante Jos (duur: 5 afleveringen ca. 30-50 minuten)

Gesignaleerd door Jaap de Haan


Hollandse Podcast Parade #18

Leidse schatten | Leidse onruststokers (duur: 6 afleveringen van ca. 25-30 minuten)

Gesignaleerd door Marieke Dwarswaard


Hollandse Podcast Parade #17

Het Parool | Wees moedig! (duur: 6 afleveringen van ca. 30 minuten)

Gesignaleerd door Merel van der Vaart


Hollandse Podcast Parade #16

Susan Suèr | De Cipierster (duur: 8 afleveringen van ca. 20 minuten)

Gesignaleerd door Isabel Casteels


Hollandse Podcast Parade #15

Loek en Bas | De Hutspodcast (duur: 4 afleveringen, tussen de 30 en 45 minuten)

Gesignaleerd door Koen Marijt


Hollandse Podcast Parade #14

Jonge Historici | Serie GeschiedenIS Podcast (duur: 4 afleveringen, tussen de 15 en 20 minuten)

Gesignaleerd door Adriaan Duiveman


Hollandse Podcast Parade #13

NPO 1 VPRO | Serie De plantage van onze voorouders (duur: 8 afleveringen van ca. 35 minuten)

Gesignaleerd door Karin Lurvink


Hollandse Podcast Parade #12

NPO 1 KRO-NCRV | Serie Het verloren hoofd (duur: 6 afleveringen van tussen de 20 en 40 minuten)

Gesignaleerd door Marieke Dwarswaard


Hollandse Podcast Parade #11

Podcast Klara | Serie De Zonnekoning met Johan op de Beeck (duur: tien afleveringen)

Gesignaleerd door Laurien van der Werff


Hollandse Podcast Parade #10

Podcast Koen van Toen | Aflevering Twee Noordwijkse Engelandvaarders (1943) (duur: 8:53 min)

Gesignaleerd door Lisa Lucassen



Hollandse Podcast Parade #8

Podcast van VPRO voor NPO Radio 1| Serie Pension Idzerda (duur: 4 afleveringen)

Gesignaleerd door Christoph van den Belt


Hollandse Podcast Parade #7

Tim en Paul Geschiedenis Podcast | Seizoen 2, Afl. 1: Tim en Paul en Amsterdam (duur: 53:42 min)

Gesignaleerd door Laurien van der Werff



Hollandse Podcast Parade #5

Vlogs Anne Frank Stichting | Serie Anne Frank video dagboek (duur: vijftien afleveringen)

Gesignaleerd door Robin Hoeks


Hollandse Podcast Parade #4

Podcast Klara | Serie De Bourgondiërs met Bart van Loo; Afl. 1 (duur 1:14:22) en 2 (duur 1:20:53)

Gesignaleerd door Henk Looijesteijn





Loek Zoon (red.), Broek en Waterland. Regionale samenwerking en conflicten, 1281-1811 (Uitgeverij Verloren: Hilversum 2019), p. 224, €26, ISBN: 9789087048099

Maurits W. Ertsen, Waterhuishouding, Technische Universiteit Delft

Tussen 1282 en 1811 had Broek in Waterland heel wat te stellen met andere dorpen in de regio Waterland, en met Amsterdam. Er werd stevig ruzie gemaakt, maar eigenlijk net zo stevig samengewerkt. De ruzies en vriendschappen worden ons verteld in deze bundel in een vijftal thematische hoofdstukken. Joost Cox geeft een bestuurlijk perspectief tot 1600, het vroegere deel van de periode die het boek bestrijkt. Fenna Brouwer laat voor de 17de en 18de eeuw zien hoe de Waterlandse dorpen regelmatig onenigheid hadden met de baljuw, de vertegenwoordiger van de graaf van Holland. Corrie Boschma-Aarnoudse gaat gedetailleerd in op de verschillende economische activiteiten in de periode 1400-1800. Diederik Aten kiest de kortste periode van alle auteurs in zijn hoofdstuk over de droogmaking van de drie Waterlandse meren tussen 1623 en 1650. Tenslotte laat Jaap Haag een periodisering helemaal los als hij voor twee momenten (1572-1774 en 1672-1673) laat zien hoe Waterland in oorlogssituaties betrokken werd.

Deze opsomming van de hoofdstukken laat zien dat het boek onder redactie van Loek Zoon minder chronologisch is dan de flaptekst suggereert. We zouden beginnen in 1282 ‘als graaf Floris V de heerlijkheid Waterland in handen krijgt’ en eindigen in 1811 ‘met het bezoek van keizer Napoleon aan het pittoreske Broek’. Deze jaartallen zijn inderdaad de uiterste twee waaraan betekenisvol wordt gerefereerd, maar dat maakt nog niet dat de verschillende hoofdstukken enige mate van chronologie op de thema’s voor de volledige periode geven – laat staan dat de hoofdstukken samen een chronologie presenteren. Ik vind het ontbreken van een chronologie niet problematisch. De manieren waarop Broek in Waterland en de omliggende dorpen en steden samenwerkten en/of (tegelijkertijd) ruzieden op politiek, economisch, waterstaatkundig en militair gebied zijn boeiend en overtuigend beschreven. Juist omdat er veelal ad hoc bondgenootschappen werden gesloten – hoewel er ook een langerjarig samenwerkingsverband in de vorm van de Unie van Waterland was tussen de zes Waterlandse hoofddorpen – is een thematische aanpak eigenlijk zeer geschikt. De details in een hoofdstuk, zoals over de baljuw, laten prachtig zien hoe iedere keer de lokale onderhandelingen weer moesten worden gevoerd, terwijl we (achteraf) toch ook patronen kunnen ontdekken. Het is de rijkdom aan details en tegelijkertijd de verbindingen die we als lezer tussen de hoofdstukken kunnen leggen die dit boek zo plezierig maken.

Ik vind het ontbreken van een chronologie niet problematisch. (…) Juist omdat er veelal ad hoc bondgenootschappen werden gesloten – hoewel er ook een langerjarig samenwerkingsverband in de vorm van de Unie van Waterland was tussen de zes Waterlandse hoofddorpen – is een thematische aanpak eigenlijk zeer geschikt.

Een wat algemenere beschouwing in de vorm van een synthese aan het begin of eind ontbreekt – hoewel Loek Zoon in de inleiding wel terecht wijst op de continue discussies tussen de Waterlanders en respectievelijk Amsterdam en de baljuw. Het is inderdaad buitengewoon fascinerend om te lezen hoe Broek in Waterland en de collega-dorpen continue bezig zijn met het realiseren van invloed en het behalen van doelen door onderhandelingen. In dat onderhandelen komt keer op keer naar voren dat er een heleboel ‘dingen’ (of meer algemeen ‘materie’) gebruikt moeten worden. Het willen hebben van economische invloed is leuk, maar dan moet je wel de schepen en de mensen hebben om economische invloed steeds weer waar te maken. Het houden van een bespreking is prima en gewenst, maar dan moet je wel kunnen reizen. Macht blijkt te moeten worden gerealiseerd via niet-menselijke historische actoren, zoals geld, hout, of aarde. Materie onderhandelt mee in het maken van geschiedenis.

Dat Waterland was een kluwen van onderhandelingen, bestuurders en hun rollen, water en ander spul, en een breed scala aan activiteiten, zoals we in dit fraaie boek kunnen lezen.

Voor de regio Waterland speelt water (uiteraard) een grote rol, ook in de hoofdstukken die water niet als hoofdthema hebben. Water is transporteur, militair, bedreiger en nog wel wat meer. De waterinfrastructuur van de regio is een belangrijke drager van de macht die dorpen kunnen ontwikkelen en moeten blijven bevestigen. In verschillende hoofdstukken komt naar voren dat veel van de bestuurders op de een of andere manier aan water gekoppeld kunnen worden. Niet iedere bestuurlijke rol had direct iets met water te maken, maar bestuurlijke functies en rollen in Broek in Waterland waren makkelijk te stapelen. Iemand die in een dorps- of stadsbestuur zat, had een behoorlijke kans om in het waterschapsbestuur terecht te komen. De verandering van de verwevenheid tussen bestuursfuncties is ook een mooi overkoepelend thema, al was het alleen maar om het vanzelfsprekende beeld van een zelfstandig waterschap met weinig bestuurlijke overlap te problematiseren. Dat beeld mag redelijk kloppen voor het heden, maar is zeker niet passend voor het vroegere Waterland. Dat Waterland was een kluwen van onderhandelingen, bestuurders en hun rollen, water en ander spul, en een breed scala aan activiteiten, zoals we in dit fraaie boek kunnen lezen.

Raymond Fagel en Joke Spaans, m.m.v. João Miguel Simões, Nonnen verdreven door Geuzen. Cathalina del Spiritu Sancto’s verhaal over de vlucht van Nederlandse clarissen naar Lissabon, Uitgeverij Verloren: Hilversum, 2019; geïllustreerd, pp. 182, ISBN: 978 90 8704 801 3. Prijs €25,-

Henk Looijesteijn, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis

Bij Alkmaar begon de Victorie, zo leerde men vroeger op school, want daar sloegen dappere Hollanders in het najaar van 1573 voor het eerst de gevreesde Spanjaarden van zich af. De nederlaag was echter niet alleen slecht nieuws voor de Spanjaarden, maar ook voor de vele konings- en kerkgetrouwe Hollanders. Onder hen waren nonnen van de clarissenorde, die even buiten Alkmaar een klooster hadden. Hun mannelijke tegenhangers, de vijf franciscanen die in een klooster binnen de muren woonden, kregen de martelaarskroon opgezet toen de Geuzen in juni 1572 Alkmaar innamen. De clarissen konden echter vluchten, eerst naar Haarlem, vervolgens naar Amsterdam, en van daar naar Antwerpen en Mechelen, voortdurend ingehaald door de oorlog en bedreigd door ruwe soldaten en geloofsijverige calvinisten die hen wilden bewegen hun kloosterleven achter zich te laten. Uiteindelijk trokken de vrouwen – en passant aangevuld met andere nonnen uit andere clarissenkloosters verwoest door de Geuzen – naar Alcântara, een wijk van de Portugese hoofdstad Lissabon. Daar kregen ze in 1586 een nieuw klooster van koning Filips, waar ze voortaan ongestoord hun kloosterleven konden voortzetten. Het klooster van de ‘flamengas’ werd een begrip, gesteund door zowel de Nederlandse gemeenschap in Lissabon als het koningshuis. Deze Hollandse nonnen zagen de wederopstanding als kloostergemeenschap, na hun moeizame jaren van vlucht, als een ander soort victorie.

Raymond Fagel en Joke Spaans hebben een vertaling van deze zeldzame getuigenis van de ‘verliezers’ van de Opstand het licht doen zien, aangevuld met drie essays over de Nederlandse clarissen in die tijd, de Iberische context, en het kloostergebouw, waar laat 18de-eeuwse tegeltableaus de herinnering aan de vlucht van de ‘flamengas’ levend houden.

Hun abdis – zelf de onwettige dochter van de Spaanse gouverneur van Hoogstraten – publiceerde in 1627 een boekje over de belevenissen van de verdreven clarissen. Niet alleen hun eigen verhaal heeft daarin een plaats, ook de bloedgetuigen onder de Nederlandse franciscanen die in 1572 werden omgebracht – onder hen de Martelaren van Alkmaar en Gorcum – vonden in deze kroniek een plek. Hun martelaarsdood was in de ogen van de clarissen ook een vorm van victorie. Standvastigheid werd beloond – in het hiernamaals, of in hun geval in een nieuw veilig klooster, beschermd en begunstigd door de ‘Katholieke Koningen’ van Spanje.

Raymond Fagel en Joke Spaans hebben een vertaling van deze zeldzame getuigenis van de ‘verliezers’ van de Opstand het licht doen zien, aangevuld met drie essays over de Nederlandse clarissen in die tijd, de Iberische context, en het kloostergebouw, waar laat 18de-eeuwse tegeltableaus de herinnering aan de vlucht van de ‘flamengas’ levend houden. Het is een boeiend relaas, een unieke getuigenis vanuit het perspectief van vrouwelijke religieuzen, vol bijzondere verhalen, zoals een Spaanse officier die naar Willem van Oranje was overgelopen, een overijverige Antwerpse calviniste die de nonnen poogde te bewegen tot uittreden, en terzijdes over geestelijken die eerder al uit Scandinavië en Engeland hadden moeten vluchten. Nonnen verdreven door Geuzen is een mooie en belangwekkende uitgave geworden, een blik op het vaak veronachtzaamde dramatische einde van de rijke Hollandse kloostergeschiedenis, met als fraaie bonus onder meer foto’s van de bijzondere tegeltableaus in Alcântara.

Wel had ik graag wat meer annotatie gezien op bepaalde plaatsen. Niet dat het aan annotatie ontbreekt, integendeel, maar dat maakt de omissies des te opvallender. Zo worden in het vluchtverslag de namen van een aantal Martelaren van Gorcum genoemd (blz. 33), maar zonder nadere verwijzing (of een plekje in de index). De namen zijn niet alleen afwijkend (Lyonarto Vechelio voor Leonardus van Veghel; Nicolas Popelio voor Nicolaas van Poppel) maar zullen in deze ontkerkelijkte tijden tamelijk exotisch overkomen op de gemiddelde lezer. Persoonlijk zou ik hebben verwezen naar het uitstekende Gehangen heiligen. De martelaren van Gorcum (Heeswijk 2017), onder redactie van Henrik Roelvink, waarin ze allemaal aan de orde komen. Voor ordegeneraal Francisco Gonzaga (blz. 57, wel genoemd in de index) moest ik Wikipedia erop naslaan. Een lijst van alle geraadpleegde literatuur ontbreekt ook, waardoor je aangewezen bent op het doorvlooien van de voetnoten als je op zoek bent naar een volledige titelbeschrijving.

Nonnen verdreven door Geuzen is een mooie en belangwekkende uitgave geworden, een blik op het vaak veronachtzaamde dramatische einde van de rijke Hollandse kloostergeschiedenis, met als fraaie bonus onder meer foto’s van de bijzondere tegeltableaus in Alcântara.

Dit zijn echter betrekkelijk kleine en overkomelijke punten: Nonnen verdreven door Geuzen ontsluit niet alleen een tamelijk onbekend stuk ‘Hollandse geschiedenis’ maar wekt ook nieuwsgierigheid naar de vaak veronachtzaamde katholieke diaspora die eveneens onderdeel is van het verhaal van het ontstaan van de Republiek. Bovendien laat het werk zien dat er in de ogen van de tijdgenoten meerdere vormen van victorie waren. Voor de een begon die victorie misschien bij Alkmaar, maar voor de ander bij Alcântara. 

R. van Maanen en M. Mooijaart, Straatnamen in Leiden. Een verhaal van zeven eeuwen, Leiden: Primavera Pers, 2019; pp. 240, geïllustreerd, ISBN 978-90-5997-304-6. Prijs: € 19,50

Koen Marijt, eigenaar van Koen van Toen en redacteur Holland. Historisch Tijdschrift

Ter gelegenheid van het 65-jarige bestaan van de Leidse straatnaamcommissie, schreven Rudi van Maanen en Marijke Mooijaart Straatnamen in Leiden. Een verhaal van zeven eeuwen (2019). Door de samenwerking tussen historicus Van Maanen (oud-archivaris bij de Gemeente Leiden) en taalkundige Mooijaart (onderzoeker Instituut voor Nederlandse Lexicologie) is de publicatie geen historisch overzicht of doorsnee opsomming van de Leidse straatnamen.

Het is zowel een historisch als taalkundig onderzoek, waarbij de straatnaamgeving uitgebreid wordt beschreven. Van middeleeuwen tot nu, en van het eerste idee voor een straatnaam tot het daadwerkelijke bestuursbesluit. Met de huidige tendens in Nederland, waarbij standbeelden van vaderlandse figuren zoals Michiel de Ruijter, straatnamen van Indiëgangers zoals Jan Pieterszoon Coen en de verhouding mannen- ten opzichte van vrouwennamen voor straten ter discussie staan, is juist die besluitvorming voor nieuwe straatnamen ronduit interessant te noemen.

Natuurlijk komt in Straatnamen in Leiden de geschiedenis van de stad uitgebreid naar voren. Zo zijn diverse straten, wegen en hofjes vernoemd naar personen die in de Leidse geschiedenis veel betekend hebben. Maar wie denkt dat het boek alleen vanwege de Leidse geschiedenis interessant is, heeft het mis. Zo worden door Van Maanen en Mooijaart de oorsprong van diverse straatnaamachtervoegsels, die in heel Nederland te vinden zijn (zoals straat, pad, plein, hof, gracht, steeg, poort, gang, markt, laan, weg, enz.) beschreven. Hierdoor is het ook buiten Leiden zeer bruikbaar.

Een van de oudste achtervoegsels is de term ‘weg’. Het komt in de oudste bronnen van het Nederlands voor en is van Germaanse oorsprong. Mooijaart en Van Maanen geven aan dat ‘weg’ in de eerste plaats een abstract begrip was: een manier om van de ene plek naar de andere te komen. Hier kon een vaste route uit ontstaan die in het terrein herkenbaar werd. Een echte weg dus, het begrip zoals wij dat tegenwoordig ook kennen.

Maar wie denkt dat het boek alleen vanwege de Leidse geschiedenis interessant is, heeft het mis. Zo worden door Van Maanen en Mooijaart de oorsprong van diverse straatnaamachtervoegsels, die in heel Nederland te vinden zijn (zoals straat, pad, plein, hof, gracht, steeg, poort, gang, markt, laan, weg, enz.) beschreven. Hierdoor is het ook buiten Leiden zeer bruikbaar.

Daarnaast geeft het onderzoek een interessante inkijk in de besluitvorming van het kiezen en benoemen van een straatnaam in Leiden, én daarbuiten. Ook de toetsing van geschikte namen, zeker als het gaat om historische benoemingen, is boeiend. Zo werd in 1985 door de straatnaamcommissie van Leiden besloten om genomineerden eerst voor te leggen aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD, tegenwoordig NIOD) om het oorlogsverleden te toetsen. De kritische afweging of de naam van een persoon geschikt is voor een straat is dus niet van vandaag of gisteren. Dat is logisch: je wilt geen straat vernoemen naar een persoon waaruit blijkt dat hij gedurende de oorlog misdaden zou hebben gepleegd.

Het hoofdstuk over straatnaamkunde is mijn inziens zowel een sterk punt als een klein minpuntje van de publicatie. De sterke kant is het feit dat in het hoofdstuk de algemene straatnamen en straatnaamtypen naar voren komen. Het laat algemene patronen zien in de Nederlandse straatnaamgeving en geldt dus niet alleen voor de Leidse straatnaamgeving. Zoals reeds genoemd, kan een ieder die interesse heeft in zijn dorp of stad, dit hoofdstuk gebruiken om verklaringen te zoeken voor benamingen van straten en wegen. Aan de andere kant worden er veel voorbeelden genoemd en opsommingen gemaakt, en dat maakt de leesbaarheid van dit hoofdstuk minder. Zo worden alle negentien straatnaamachtervoegsels op kundige wijze beschreven, maar dat maakt de tekst ietwat droog.

Het hoofdstuk over straatnaamkunde is mijn inziens zowel een sterk punt als een klein minpuntje van de publicatie.

Het vervolg van de publicatie bestaat uit een chronologische beschrijving van de straatnaamgeving in Leiden. Hierin beginnen de auteurs bij de middeleeuwen, waarbij de eerste namen van straten en grachten hun naam ontlenen aan topografische plekken. Vormgegeven door prachtige illustraties (kaarten en plattegronden, archiefstukken, foto’s en moderne straatnaambordjes), schrijven de auteurs door tot aan nu.

Jaartallen die duidelijk naar voren komen zijn die van de annexaties of moderne gebiedsuitbreidingen van de stad. Bij de drie grote uitbreidingen van 1896, 1920 en 1966 worden niet alleen bestaande straatnamen toegevoegd aan het bestand van Leidse straatnamen, maar worden ook nieuwe wijken met nieuwe straten aangelegd. En die straten hebben een naam nodig die door Van Maanen en Mooijaart in een historisch perspectief worden gezet.

De publicatie van Van Maanen en Mooijaart belicht diverse onderwerpen die bij het vernoemen van straten om de hoek komen kijken, maar waar veel mensen geen weet van hebben. Onderwerpen als historie, taalkundige achtergrond en ook een stukje gemeentelijke besluitvorming. Kortom: de moeite waard om te lezen én toe te voegen aan de boekencollectie.

Carolina Lenarduzzi, Katholiek in de Republiek. De belevingswereld van een religieuze minderheid, Uitgeverij Vantilt: Nijmegen, 2019; geïllustreerd, pp. 476, ISBN: 9789460044762. Prijs: €28,50

Marianne Eekhout, conservator Stadsgeschiedenis van Dordrechts Museum

Met Katholiek in de Republiek levert historica en juriste Carolina Lenarduzzi een belangrijke bijdrage aan de historiografie over de grootste ‘minderheid’ in de Republiek, de katholieken. Ze bestudeert ‘wat het in de praktijk van alledag betekende om katholiek te zijn in de gereformeerde Republiek’ en presenteert haar publiek hoe een achtergestelde groep zich manifesteerde, welke middelen zij daarvoor gebruikte en in hoeverre zij het systeem durfde te tarten.

De afgelopen jaren is de wetenschappelijke aandacht voor katholieken als groep flink gegroeid. Hoewel ze numeriek in de meerderheid waren, sloten gereformeerden katholieken in de Republiek stelselmatig buiten. Ze mochten onder andere hun geloof niet langer in het openbaar belijden en ze mochten geen politiek bedrijven. Vanuit ons huidige perspectief, met steeds meer aandacht voor inclusie en diversiteit, is deze groep bijzonder interessant. Want wat doet een katholiek in de Republiek wanneer het gaat om zijn of haar geloof en positie in de samenleving?

Lenarduzzi’s conclusies sluiten aan op de bestaande literatuur, maar gaan ook een stap verder. Haar gedegen aanpak, uitgebreide onderzoek naar de hele Republiek en haar prettige schrijfstijl leveren een prachtig overzichtswerk op. Ze deelt haar boek op in drie delen en zeven hoofdstukken. Alle hoofdstukken hebben op zichzelf staande thematieken, waaronder herinneringscultuur, materiële cultuur en bekering. De drie delen bieden de lezer een duidelijke structuur. Het eerste deel ‘van mainstream naar marginale cultuur’ geeft een beeld van de grenzen in de katholieke speelruimte nadat de gereformeerden aan de macht zijn gekomen. Wat gebeurt er als je je moet terugtrekken in de marge? En hoe ga je in tijden van chaos en oorlog om met je eigen katholieke identiteit en je Nederlandse identiteit? In dit deel van het boek, en vooral in hoofdstuk 2, is Lenarduzzi op haar sterkst. Het volgen van de families Buyck en Van Veen en het analyseren van hun behoeften, afwegingen en posities in de maatschappij zorgen ervoor dat de 17de-eeuwse katholiek even heel dichtbij komt. De details wekken de personen tot leven; de lezer ziet hun individuele keuzes binnen een gecompliceerde leefomgeving.

Lenarduzzi’s conclusies sluiten aan op de bestaande literatuur, maar gaan ook een stap verder. Haar gedegen aanpak, uitgebreide onderzoek naar de hele Republiek en haar prettige schrijfstijl leveren een prachtig overzichtswerk op.

De analyses in hoofdstuk 1 en 3 geven deze verhalen de benodigde context. In hoofdstuk 1 komt de praktijk van het katholieke geloofsleven naar voren. Allerlei dilemma’s maken duidelijk dat katholieken continu keuzes moesten maken. Wat doe je als volgens de religie je huwelijk gesloten moest worden door een priester, maar dat volgens de overheid illegaal was? Moest je je bekeren tot het gereformeerde geloof om politiek te kunnen blijven bedrijven zoals je (voor)ouders? Lenarduzzi laat zien dat katholieken zich echter geen ‘rechteloze, passieve burgers voelden’. Als ze mogelijkheden zagen dan lieten ze die niet onbenut.

Het tweede deel, genaamd ‘de katholieke gedragscode’, laat zien hoe katholieken hun eigen identiteit versterkten met behulp van materiële cultuur (hoofdstuk 4) en religieuze muziek (hoofdstuk 5). Het integreren van materiële bronnen zoals schilderijen, kleding en heiligenbeelden en immateriële bronnen zoals muziek is een grote aanwinst voor historisch onderzoek. In Lenarduzzi’s boek zien we de winst die deze benadering opbrengt volop terug. Objecten roepen meer emotie op bij mensen dan documenten. Zo verstopten katholieken relieken, pasten ze hun kleding aan, liepen ze stiekem processieroutes en luisterden ze naar verboden muziek(instrumenten). Dit creëerde gemeenschapsgevoel en gaf hoop voor de toekomst.

Het integreren van materiële bronnen zoals schilderijen, kleding en heiligenbeelden en immateriële bronnen zoals muziek is een grote aanwinst voor historisch onderzoek. In Lenarduzzi’s boek zien we de winst die deze benadering opbrengt volop terug.

Het derde en laatste deel, ‘dynamiek’, is het minst concreet. Hoewel diverse voorbeelden de tekst verlevendigen, staat dit deel over de Generaliteitslanden (hoofdstuk 6) en bekeerlingen (hoofdstuk 7) minder in het teken van individuele keuzes en overwegingen. Wel levert deze keuze nieuwe inzichten op. Lenarduzzi concludeert bijvoorbeeld dat katholieken in de Generaliteitslanden het soms beter hadden dan hun lotgenoten boven de rivieren. Onder de rivieren beleden zij hun geloof openlijker en gebruikten soms agressie om hun stem te laten horen. In de Generaliteitslanden was daarom geen sprake van een ‘subcultuur’ zoals in de noordelijke gewesten, maar eerder van een ‘tegencultuur’.

Waar Lenarduzzi wellicht een kans laat liggen, en waar ze haar publiek weinig over informeert, is de verhouding tussen katholieken en gereformeerden. Hoe gingen zij met elkaar om? Waar ontmoetten zij elkaar? Waren hun werelden gescheiden? Dit boek suggereert impliciet dat katholieken gescheiden leefden van hun gereformeerde dorps- en stadsgenoten, door te wijzen op de bestaande katholieke netwerken. Maar ook hier lagen de theorie en de praktijk ver uit elkaar. Lenarduzzi is zich daarvan wel bewust en benoemt af en toe dat katholieken de oorlog net zo goed steunden als gereformeerden.

Waar Lenarduzzi wellicht een kans laat liggen, en waar ze haar publiek weinig over informeert, is de verhouding tussen katholieken en gereformeerden. Hoe gingen zij met elkaar om? Waar ontmoetten zij elkaar? Waren hun werelden gescheiden?

De verhouding tussen beide groepen zou echter, met behulp van de kennis uit Lenarduzzi’s boek, opnieuw moeten worden onderzocht. Want pas dan kun je de vraag stellen die vandaag de dag actueel is: hoe geïntegreerd was de 17de-eeuwse Republiek? Dat maakt Katholiek in de Republiek overigens niet minder indrukwekkend en belanghebbend. Dit boek is een absolute aanrader voor mensen die geïnteresseerd zijn in geschiedenis en die meer willen weten over gewone mensen in de Republiek (binnen en buiten Holland).