Door Frank de Hoog

Wie de Universiteitskamer van Museum De Lakenhal in Leiden betreedt, komt oog in oog te staan met een wonderlijk schepsel uit de natuur. Bevestigd aan het plafond hangt hier de oudste-bewaarde, opgezette zaagvis in Nederland. De wijze waarop dit vier meter lange zoogdier wordt gepresenteerd, moet bij het publiek een vergelijkbare sensatie oproepen als bij de bezoekers van de Leidse universiteit uit de beginjaren. Sinds de 17de eeuw kon men zich in het Anatomisch Theater van deze instelling verwonderen over allerlei curiosa, waaronder opgezette dieren als een zaagvis.

De universiteit was met haar rariteitenverzameling niet uniek. Het aanleggen van dergelijke collecties was een geliefde bezigheid van gegoede burgers in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Als product van de fascinatie voor de levende natuur vormden deze kabinetten een belangrijk onderdeel van de veranderende wetenschappelijke cultuur in de 17de eeuw. Geleerden bleven waarde hechten aan de wijsheden uit de klassieke oudheid, maar gingen tegelijkertijd op zoek naar nieuw bewijsmateriaal ter ondersteuning van deze kennis uit de antieke werken. In deze wetenschappelijke revolutie stond de mechanisering van het wereldbeeld centraal. De natuur werd benaderd als machine. De verschillende onderdelen waaruit deze is opgebouwd, werden ontleed en onderzocht om zo de geheimen van Gods schepping te ontrafelen.

De tentoongestelde zaagvis in de Universiteitskamer is niet afkomstig uit het Anatomisch Theater, maar heeft twee eeuwen lang aan het plafond in de Waag gehangen. Toen de Leidse chirurgijns, ruim tachtig jaar na oprichting van hun gilde, hier hun vergaderlokaal mochten inrichten, gingen zij zich meer als zelfstandige groep manifesteren. Zij legden hun eigen rariteitenverzameling aan, maar deze vormde een weerspiegeling van de collectie curiositeiten van het Anatomisch Theater. Dat is niet opmerkelijk, want verschillende generaties chirurgijns hebben de rijkdom van deze verzameling met eigen ogen aanschouwd. Eerst als student en later als lid van het gilde, dat vanwege gebrek aan een eigen ruimte op de universitaire voorzieningen was aangewezen. In hun streven naar onafhankelijkheid was een opgezette zaagvis een gewild prestigeobject. De snuit vertoonde veel overeenkomsten met de getande tangen en zagen uit hun instrumentenkast.

De oudst-bewaarde, opgezette zaagvis van Nederland tentoongesteld in de Universiteitskamer van Museum De Lakenhal. Foto: Doro Keman Fotografie, 2020.

Op 3 augustus 1682 was het moment daar. Beurtschipper Maaswijck keerde terug uit Zeeland en voer met zijn kaagschuit de Leidse wateren binnen. Bij het Waaghoofd achter het stadhuis stonden de bediendes van de wijnkraan al klaar om de lading te lossen. Het is goed denkbaar dat de Leidse chirurgijns vanuit de Waag verwachtingsvol toekeken hoe vlak voor hun deur een levensgrote zaagvis aan wal werd gebracht.

Volgens het systeem van de Zweedse bioloog Carolus Linnaeus behoort deze zaagvis, met 23 tanden aan beide zijden van zijn snuit, tot de Pristis pristis. Dit is de meest voorkomende soort die leeft in tropische en subtropische gebieden. Hoewel niet te achterhalen is of de Leidse chirurgijns een verzoek hebben ingediend bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) of de West-Indische Compagnie (WIC), is het aannemelijk dat het dier door een van hun schepen naar Zeeland is meegenomen. De afzet van de meegebrachte exotica vond plaats op door de Kamers van de compagnieën georganiseerde veilingen, zoals in Middelburg, of in speciale Oost-Indische winkels.

In catalogi van diverse rariteitenverzamelingen is geregeld een snuit van de zaagvis terug te vinden. Dit deel was voor velen het meest intrigerende fragment en was voor zeelui, die geregeld als vriendendienst rariteiten meebrachten, ook gemakkelijk in hun scheepskist te vervoeren. Bovendien was de zaagvormige snuit, gemaakt van been, minder aan verderf onderhevig en daardoor eenvoudiger te behouden dan bijvoorbeeld de huid van de zaagvis. Na het midden van de 17de eeuw nam de prepareertechniek in de Republiek een hoge vlucht, waardoor het minder complex werd een zaagvis in zijn geheel te conserveren. De Leidse chirurgijns lieten hun exemplaar echter pas vier maanden na ontvangst opzetten. Blijkbaar namen zij de tijd om de zaagvis te onderzoeken en wisten zij het dier in de tussentijd goed te bewaren.

In 1884 is deze zaagvis overgedragen aan Museum De Lakenhal. Het is voor zover bekend het enig opgezette exemplaar in Nederland dat na meer dan driehonderd jaar in zo’n gave conditie verkeert. Uit recent röntgenonderzoek is onder meer gebleken dat de graatstructuur in de staart en de vinnen, de schedel en het bewegingsmechanisme nog intact zijn. De zaagvis vormt zo het ‘levende’ bewijs van de vergevorderde methoden en technieken die de Leidse chirurgijns machtig waren om de wondere wereld om hen heen te ontdekken. Daarmee is dit topstuk beslist een bijzonder kunstwerk van de veranderde wetenschappelijke cultuur van de 17de eeuw.[1]


[1] Deze bijdrage is geschreven op basis van het rapport ‘Leidse chirurgijns ontdekken de wereld! Zaagvissen in de collectie van Museum De Lakenhal’ dat is uitgevoerd in opdracht van Museum De Lakenhal in 2017. De gebruikte bronnen en literatuur zijn hierin terug te vinden.  

Laurien van der Werff

De Molensteeg, gezien richting de Oudezijds Achterburgwal. Foto: Laurien van der Werff,
18 mei 2020.

Midden op de Amsterdamse wallen, tussen de Zeedijk en de Oudezijds Achterburgwal, ligt de Molensteeg. Tien jaar geleden nog de meest criminele straat van Amsterdam, zoals te lezen valt in een artikel van Het Parool. Sindsdien lijkt er aan de bestemming van de steeg weinig te zijn veranderd. Het merendeel van de zeventien panden behuist peeskamers en op toeristen gerichte horeca, zoals een paar smoezelig ogende snackbars en het Redlight Casino.

Hoe anders moet het eruitgezien hebben in de 17de eeuw, toen mijn favoriete notaris Laurens Lamberti (1588-1655) er werkte en woonde en het een centraal gelegen steeg in het oude deel van de stad was. In welk pand Lamberti verbleef, is onduidelijk. Misschien bestaat het ook niet meer, want een deel is later gesloopt en vervangen door nieuwere bebouwing. Toch loop ik graag door de steeg en verbeeld ik mij hoe het er toen uit zou hebben gezien en wie er allemaal liepen – iets dat voor de coronacrisis bijna onmogelijk was door de constante toeristendrukte.

Lamberti was begin mei 1619 met zijn echtgenote Saartje Pieters naar de Molensteeg verhuisd en zou er tot zijn dood blijven. Hij had het kantoor en woonhuis overgenomen van zijn voorganger en leermeester Jacob Gijsbertsz, die eind 1618 was overleden. Daarvoor kwam hij er al jaren als klerk. Zijn eigen opvolger en schoonzoon, Jacob de Winter, zou overigens niet het huis in de Molensteeg betrekken.

In die tijd ging men voor veel meer zaken naar de notaris dan tegenwoordig. Na een moord kon de familie van het slachtoffer bijvoorbeeld bij een notaris een zogenaamde zoenbrief opstellen waarin de dader vergiffenis verkreeg in ruil voor financiële compensatie. Als er een buitenechtelijk kind werd geboren, dan konden allerlei regelingen worden opgesteld in een notariële akte. Na een burenruzie of ander geschil kon men getuigen verzamelen en hen een attestatie laten afleggen voor een notaris; om vast te leggen wat er zou zijn gebeurd en bij eventuele vervolgstappen bewijsmateriaal te hebben. Dit zijn slechts een paar voorbeelden. De vele soorten notariële akten geven ons een unieke inkijk in het dagelijks en persoonlijk leven van de 17de-eeuwer.

Wat Lamberti als notaris zo interessant maakt, is dat hij een zeer brede clientèle had. Bekendheden als Pieter Cornelisz. Hooft en Joost van den Vondel, burgemeesters, rijke koopmannen en -vrouwen, maar ook ambachtslieden, vroedvrouwen, zeelui, marktkramers en dienstmaagden hebben in zijn kantoor aan de Molensteeg gestaan. Bovendien had hij een prachtig handschrift, zoals hieronder te zien is.

‘… Ten huijse mijns / Notarij gestaen inde Molenstege…’. Deel van een pagina uit een van Lamberti’s protocollen. Collectie Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Notarissen ter Standplaats Amsterdam.

Ik heb helaas geen 17de-eeuwse afbeelding van de Molensteeg kunnen vinden, maar ook de veel latere tekening van Herman Schouten hieronder geeft weer hoezeer het is veranderd. Wat volgens Lamberti echter nooit zou veranderen – en inderdaad niet is veranderd – is het feit dat mensen (te veel) waarde hechten aan materieel bezit. Op een kladblaadje, boven een akte omtrent een ruzie over de verdeling van een erfenis, dichtte hij in 1635: ‘Soo lang als het sal vloeijen en ebben, sal men scheelen om het houwen en hebben’.

Meer weten over notarissen en het leven in vroegmodern Amsterdam? Kijk dan eens op de website van Alle Amsterdamse Akten: https://alleamsterdamseakten.nl/.

Oudezijds Achterburgwal met daartussen in de Molensteeg.
Tekening door Herman Schouten, 1790. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Tim en Paul Geschiedenis Podcast | Seizoen 2, Afl. 1: Tim en Paul en Amsterdam (duur: 53:42 min)

Gesignaleerd door Laurien van der Werff

De Tim en Paul Geschiedenis Podcast is wat mij betreft een ideale historische podcast: laagdrempelig en goed te volgen, maar inhoudelijk altijd interessant en op niveau. In ongeveer een uur bespreken hosts Tim Streefkerk en Paul de Jong, beiden publiekshistorici, maandelijks een geschiedkundig onderwerp, meestal met een expert. Door de vorm – het is een gesprek, ze stellen vragen – en een goede dosis humor wordt het bovendien nooit saai. Voor wie meer over het onderwerp wil weten staat altijd een leeslijst klaar in de shownotes. Met inmiddels twee seizoenen met negen korte ‘Isolatietapes’ en twintig gewone afleveringen over uiteenlopende onderwerpen – van de Reconquista, het revolutiejaar 1848 en de Surinaamse Binnenlandse Oorlog tot Ghengis Kahn, ridders en het Songfestival – is er volop keuze, ook voor liefhebbers van de Hollandse geschiedenis.

Zoals de aflevering Tim en Paul en Amsterdam, waar ze met stadshistoricus Clé Lesger onder andere praten over de groei van de stad en woonpatronen door de eeuwen heen. Ook andere Hollandse steden, zoals Alkmaar, Hoorn en Enkhuizen – dat na zijn gloriedagen dermate in verval was geraakt dat de stad in de 19de eeuw bekend stond als een van de ‘dode steden’ aan de Zuiderzee – komen zijdelings aan bod. Evenals Den Haag en Rotterdam, die in tegenstelling tot Amsterdam nog groeiden in de 18de eeuw. Daarbij is ook aandacht voor de eeuwenoude traditie van stadsidentiteit en -trots die samenhangt met de wedijver tussen de Hollandse steden. Al met al een gevarieerde en boeiende aflevering.

Verder zijn er nog genoeg andere leuke afleveringen die aan de geschiedenis van Holland gerelateerd zijn: 2.5 (Tim en Paul en de Compagnie van Verre, met Djoeke van Netten), 2.10 (Tim en Paul en de Walvisjacht, met Anne-Goaitske Breteler), 2.11 (Tim en Paul en de Beeldenstorm, met David de Boer) en 2.12 (Tim en Paul en de Schietpartij op de Dam). Luisteren dus!

Meer informatie over de Tim en Paul Geschiedenis Podcast is hier te vinden: https://geschiedenispodcast.nl/waar/

Podcast Focus NPO Radio 1 | Serie Lezen in het Donker; Afl. 16 Gesprek met Carla Hoetink over Macht der gewoonte: regels en rituelen in de Tweede Kamer na 1945 (duur: één uur)

Gesignaleerd door Fons Meijer

In haar politieke memoires uit 2016 blikt Femke Halsema – thans burgemeester van Amsterdam – terug op haar Kamerlidmaatschap. Ze hield van ‘de vele regels en procedures’ die komen kijken bij het Kamerwerk, zo valt te lezen. Immers, zo schrijft ze, ‘elk ervaren Kamerlid weet dat de beheersing van de procedures macht in het debat betekent.’

Net als iedere sociale gemeenschap – school, kantoor, voetbalclub – is de Tweede Kamer een opzichzelfstaand ‘koninkrijk’, een instituut met tal van eigen gebruiken, rituelen, geformaliseerde procedures en informele gewoonten. Wie wil begrijpen hoe de politiek er wordt bedreven en hoe de macht er vorm krijgt, kan er niet aan ontkomen ook tot deze gebruiken van het parlement door te dringen, zo begreep ook Halsema.

Voor haar proefschrift heeft Carla Hoetink, docent politieke geschiedenis aan de Radboud Universiteit, onderzoek gedaan naar de ‘bedrijfscultuur’ van ons parlement. Het lijvige boekwerk Macht der gewoonte. Regels en rituelen in de Tweede Kamer na 1945 is er het indrukwekkende resultaat van. Ze laat zien dat de cultuur van het parlement boven alles het product is van haar geschiedenis, vormgegeven, beïnvloed en bestendigd door onder meer haar bewoners, door Kamervoorzitters, door reglementen en door de komst van televisiecamera’s.

Macht der gewoonte is Hoetinks ‘levenswerk’, zo introduceert Eveline van Rijswijk het boek wanneer ze de historicus interviewt voor de podcastserie ‘Lezen in het donker’ van het Radio 1-programma NPO Focus. Alleen al het feit dat Van Rijswijk – zelf historicus – een nieuwsgierige, geïnteresseerde en bovendien goed geïnformeerde vragensteller is, maakt dit gesprek het terugluisteren waard.

We leren dat de titel van het boek gekozen is om de dubbelzinnigheid. Het typeert niet alleen hoe beheersing van de procedures voor Kamerleden een politiek wapen kan zijn, maar vooral ook dat de alledaagse cultuur zelf eveneens macht uitoefent. Bijna iedere inwoner van het Kamergebouw zal er onderdeel van worden, soms zelfs ongewild, als noodzakelijke voorwaarde om te kunnen overleven in de raadselachtige biotoop van het parlement.

Het interview gaat uiteindelijk niet alleen over geschiedenis, want Hoetink waagt zich zelfs aan tips and tricks voor iedereen die zich vandaag de dag thuis zou willen voelen in de Tweede Kamer. Mocht je politieke ambities hebben, dan raad ik je dus aan het interview terug te luisteren – om daarna Hoetinks levenswerk aan te schaffen, natuurlijk.

‘Tot nut van anderen werkzaam zijn.’ Liefdadigheid naar Vermogen (1871-1941)

Christianne Smit is hoofddocent en onderzoeker Politieke Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht 

Op de eerste dag van het jaar 1871 richtten vier idealistische Amsterdammers een nieuw genootschap op. De oprichters waren piepjong: Louis Blankenberg (secretaris) was met zijn achttien jaren nog niet eens meerderjarig, terwijl zijn zestienjarige broer Willem (voorzitter) en dertienjarige zus Jet (lid) en hun zeventienjarige vriend Pieter Verhoeve Kars (kassier) zelfs nog jonger waren. Met behulp van ruim veertig donerende familieleden en vrienden streefden ze met hun genootschap Liefdadigheid naar Vermogen (LNV) een hoogdravend doel na: ‘Het hulpverleenen aan behoeftigen, door een of meer der leden daartoe aangewezen, en tot nut van anderen werkzaam zijn.’ Daaraan werd toegevoegd dat het genootschap dat doel trachtte te bereiken ‘door het voldoen aan aanvragen in de couranten en aan particuliere aanzoeken voor aan hem bekende armen en behoeftigen’.

Werkwijze

Die hulpverlening kreeg vorm door de bevordering van onderwijs en werkverschaffing, door preventieve ingrepen waardoor ‘totale armoede’ kon worden voorkomen, maar ook door ondersteuning van werkelijk ‘onvermogenden’. Tevens werden instellingen gesteund ‘ter bevordering van het geluk en de vermindering van de lasten van de ondervermogenden’ en werden renteloze voorschotten verstrekt. In het eerste jaar van zijn bestaan, 1871, zou het genootschap de helft van de bijna honderd gulden aan inkomsten uitkeren aan weduwen en wezen in het door tyfus geteisterde Egmond aan Zee, maar ook aan een fonds voor de opvoeding van de halfverweesde kinderen van de familie Gorter, waaronder de latere dichter-socialist Herman.

Opvallend kenmerk van het liefdadigheidsgenootschap was de sterke onderlinge verbondenheid van de leden en donateurs: zij waren allen afkomstig uit de kringen rondom het gezin Blankenberg, onderwijzersfamilie en later ook werkzaam in het opkomende verzekeringswezen. Een ander opmerkelijk aspect was de actieve betrokkenheid bij de armen die ondersteund werden: het klakkeloos geven van geld en goederen, zonder iets af te weten van de omstandigheden van het gezin dat werd bedeeld, was uit den boze. LNV wilde alleen inspringen wanneer hun giften, voorschotten of inspanningen zouden bijdragen aan een structurele verbetering van de situatie. De leden wilden daartoe zelf onderzoek doen en de verbeteringen begeleiden door middel van huisbezoeken. Alleen dan, zo was de gedachte, had liefdadigheid zin.

Met vallen en opstaan

Deze actieve en betrokken opstelling paste in de stroming van sociale initiatieven die in het laatste kwart van de 19de eeuw steeds sterker werd. De traditionele manier van bedelen door kerk of particulieren, waarbij wel nood werd gelenigd maar minder aandacht was voor structurele verbeteringen, werd te weinig constructief geacht. Bij de ‘moderne’ liefdadigheid lag de nadruk op de verheffing die mogelijk werd door de gift of hulp: de bedeelden werden daarna nadrukkelijk begeleid in hun weg naar een betere toekomst door middel van opvoeding, onderwijs en ontwikkelingsmogelijkheden. Dat die verschuiving niet vanzelf ging, is te lezen in de studie van Van der Linde en Limperg. Het rijk geïllustreerde boek laat goed zien hoe geëngageerde individuen dit met vallen en opstaan probeerden vorm te geven.

De animo voor deze nieuwe vorm van hulp en bedeling bleek in de beginjaren echter niet erg groot, en wellicht was dat ook de redding voor een genootschap dat zo kleinschalig en enigszins naïef begon. De betrokkenen hadden hooguit vijf gezinnen onder hun hoede, zodat ze daadwerkelijk in contact met hen konden komen en de persoonlijke betrokkenheid vol konden houden, terwijl tevens de ‘self-help’ van de armen kon worden gestimuleerd. In de verslagen van de huisbezoeken valt te lezen dat dit initiatief met moeite en teleurstellingen gepaard ging: de regel dat de gezinnen die geholpen werden nergens anders hulp mochten vragen en dat zij de adviezen van de huisbezoekers moesten opvolgen, bleek niet altijd opgevolgd te worden. Met pieken en dalen bleef het genootschap bestaan, waarbij het de eerste decennia van zijn bestaan moest wedijveren met de bestaande ‘ouderwetse’ bedeling van kerk en andere liefdadigheidsinstellingen, terwijl na de Eerste Wereldoorlog gemeentelijke hulp en steun LNV in de wielen reed.

Context

De studie van Van der Linde en Limperg geeft een uitgebreid overzicht van vooral de begintijd. Hierdoor ligt het accent op de initiatiefnemers van Liefdadigheid naar Vermogen. Details worden daarbij bepaald niet geschuwd: bij lezing rijst het vermoeden dat ieder archiefstuk is beschreven en elk zijpad is gevolgd. De zeer uitgebreide beschrijving van de betrokken personen en handelingen van het genootschap geeft weliswaar een bijzonder grondig beeld van de instelling, maar maakt het geheel ook weinig licht verteerbaar om te lezen. Tezamen met het feit dat de uitputtende beschrijving nauwelijks in de tijd wordt geplaatst of van een ruimere context wordt voorzien, waardoor focus of gelaagdheid ontbreekt, maakt dat het kloeke en volledige werk vooral interessant is voor diegenen die alles van dit genootschap willen weten. Deze studie vormt een belangrijke bijdrage wanneer ze wordt gelezen in combinatie met kennis over gelijkaardige of gelijktijdige initiatieven en in een breder maatschappelijk kader: dan vormt het een rijk en waardevol naslagwerk waarop verder onderzoek kan worden gebaseerd.

Maarten van der Linde en Ties Limperg, Liefdadigheid naar Vermogen. Door en voor Amsterdamse burgers 1871-1941, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2019, 456 pp, geïllustreerd, ISBN: 9789087048075. Prijs: € 35,-

Vlogs Anne Frank Stichting | Serie Anne Frank video dagboek (duur: vijftien afleveringen)

Gesignaleerd door Robin Hoeks

Het moment komt in zicht dat er niemand meer is die de Holocaust heeft meegemaakt. Historici, onderwijzers en erfgoedwerkers zijn genoodzaakt nieuwe manieren te vinden om deze verhalen te blijven vertellen. ‘Nieuwe’ media en vertelvormen bieden mogelijkheden om de tieners, die zo moeilijk te vangen zijn, te bereiken. Maar zelden worden die goed benut.

Het Anne Frank Huis zag deze mogelijkheden en lanceerde begin april de Anne Frank Video Diary. Een serie filmpjes gebaseerd op het dagboek van Anne Frank, met acteurs als de hoofdrolspelers uit het dagboek. Tot zover weinig vernieuwends. De cameravoerder is echter Anne zelf, als een 21e-eeuwse vlogster.

Het levert een interessante en ietwat desoriënterende botsing van werelden op. Het is niet het dagboek, maar een camera die Otto Frank aan Anne geeft voor haar dertiende verjaardag. Eén klein stukje moderne techniek in de wereld van de jaren veertig van de 20ste eeuw. De afleveringen van vijf tot tien minuten trekken je in de intieme ruimte van de familie Frank. Alleen de enkele momenten dat er gebruik gemaakt wordt van een voice-over halen de kijker storend uit het verhaal. Anne zelf vertolkt verder de rol van verteller, alleen pratend tegen haar camera. Eerst ‘gewoon’ thuis en later in het achterhuis. Dat ‘gewoon’ niet zonder aanhalingstekens kan, blijkt uit het eerste beeld, waarop duidelijk een Jodenster op de kleding van Otto is te zien. Je kijkt niet naar een gewone vlog, is de boodschap.

Of er een nieuw, jong, publiek aangeboord wordt, weet alleen het Anne Frank Huis zelf zeker. De eerste aflevering is op het moment van schrijven door bijna een half miljoen mensen bekeken en ook de vervolgafleveringen zitten in de honderdduizenden views. Ongetwijfeld spelen de ruime ondertitelingsmogelijkheden van de Nederlandstalige video’s (opties zijn het Nederlands, Engels, Spaans, Portugees en Duits) en de internationale bekendheid van Anne Frank mee.

Opvallend zijn ook de – ongetwijfeld gefilterde – reacties onder de filmpjes. Naast parallellen met de huidige Coronasituatie zijn er veel vragen naar de acteurs. Het Anne Frank Huis verwijst daarbij naar de speciale Instagrampagina’s die de auteurs onderhouden. Instagram is immers hét medium voor tieners. De pagina’s zijn qua vormgeving aangesloten op de video’s. Ze bieden een kijkje achter de schermen en geven een persoonlijk element aan de productie, wat perfect past in de hedendaagse Instagramcultuur.

De toekomst zal leren of dit voor erfgoedinstellingen, ook de minder bekende, een succesformule wordt om jong publiek te betrekken. Veelbelovend zijn de vlogs in ieder geval zeker.

De vlogserie is hier te bekijken: https://www.youtube.com/annefrank

Podcast Klara | Serie De Bourgondiërs met Bart van Loo, Afl. 1 (duur 1:14:22) en 2 (duur 1:20:53).

Gesignaleerd door Henk Looijesteijn

De Grote Hertog van het Westen, een koning gelijk, machtiger zelfs – al bleef de gedroomde koningskroon altijd net buiten het bereik van de hertogen van Bourgondië. Vanaf 1428 heersten deze Franse prinsen ook over Holland, en werd het graafschap onderdeel van een verzameling vorstendommen die door huwelijk, geweld of soms domweg middels klinkende munt aaneen werden gesmeed door de Bourgondische hertogen. Ze spreken nog altijd tot de verbeelding, zoals mag blijken uit de bestseller van de Vlaamse schrijver Bart Van Loo.

In de op zijn boek gebaseerde podcast voert Van Loo de luisteraar mee naar de 14de en 15de eeuw, en verhaalt hij van de avonturen van Filips de Stoute, Jan zonder Vrees, Filips de Goede en Karel de Stoute. De schrijver is een geestdriftig verteller, die het verhaal spannend houdt met cliffhangers, gevolgd door muzikale intermezzo’s. Van Loo is op zijn best als hij, bijvoorbeeld, met veel brio het verhaal van de Slag bij Westrozebeke (1382) uit de doeken doet, waar de legers van de Franse koning en de hertog van Bourgondië het leger van de opstandige Vlaamse steden in de pan hakten.

De kracht van deze podcast zit in de onverwachte vergezichten. In de eerste aflevering schetst Van Loo het belang van Filips de Stoute voor het ontstaan van de beroemde Bourgondische wijnen. In de tweede aflevering slaagt hij erin om de ontwikkeling van tijdsbesef in de middeleeuwen en de oorsprong van het carillon helder uit te leggen aan de hand van de belfortklok van Kortrijk, die na Westrozebeke als Bourgondische krijgsbuit in de kathedraal van Dijon belandde.   

Van Loo is een geestdriftig spreker, in bloemrijk en welluidend Vlaams, maar helaas zit dat het verhaal ook in de weg. Het barokke verbale vuurwerk dendert onstuimig over de luisteraar, die de aandacht moet zien vast te houden in vrij lange afleveringen, waarbij ook nog heel wat feitenkennis wordt gespuid. Soms legt Van Loo vergezochte verbindingen. Dat de Franse Revolutie wellicht een paar eeuwen eerder had plaatsgevonden als de Vlamingen bij Westrozebeke hadden gewonnen, lijkt me een krasse stelling.

Een podcast van acht afleveringen van in totaal ruim tien uur lijkt me daarom een hele zit. Je moet dan wel heel graag juist naar Van Loo willen luisteren. Ik zou die uren liever gebruiken om zijn boek ter hand te nemen, om van die fraaie woordenschat in mijn eigen tempo te kunnen genieten.

De podcastserie De Bourgondiërs met Bart Van Loo is hier te beluisteren: https://klara.be/debourgondiers

Holland Varia (2020-4)

REDACTIONEEL | Heldhaftig, vastberaden, barmhartig – Lees online

MARLIES DRAAISMA | Een ruimte vol gebed en gezang. Het Zevengetijdencollege binnen de devotionele ruimte van de Pieterskerk in laatmiddeleeuws Leiden

ROMY BECK | Overleven in de grote stad. Het sociale netwerk van zeemansvrouwen in 17de-eeuws Amsterdam

DANIËL METZ| De Nieuwe Achtergracht. Het vergeten hart van de Amsterdamse diamantindustrie (1845-1996)

HOLLAND BLOC

TOPSTUK – Frank de Hoog | Een kunstwerk van de nieuwe wetenschap – Lees online

COLUMN – Kayleigh Goudsmit | Historische podcasts zijn hot! – Lees online

TIJDINGEN – Patricia Deiser | De Corona-collectie van Den Haag. Een verzamelproject van, voor en door de stad

NOTEN

OVER DE AUTEURS

UITHOEK – Kees van Rixoort | Ooltgensplaat


Bezet Holland (2020-3)

REDACTIONEEL | Bezettingen in perspectief

MARLEEN VAN DEN BERG | De jacht op gemengd gehuwde Joden in Rotterdam, 1940-1945

BART VERHEIJEN | De betekenis van verzet in de Napoleontische tijd

CAROLINA LENARDUZZI | ‘Daar de tiranij en ketterij regere, de vreijheijt swichte doet’. De 17de-eeuwse katholieke blik op gereformeerd Amsterdam

HOLLAND BLOC

COLUMN – Ingrid de Zwarte | 75 jaar bevrijding – Lees online

TIJDINGEN – Janneke Jorna | De andere kant van de bevrijding

SIGNALEMENTEN

NOTEN

OVER DE AUTEURS

UITHOEK – Henk Looijesteijn | Russenduin, Bergen aan Zee


Langs Hollandse straten (2020-2)

REDACTIONEEL | Domweg gelukkig, in de Dapperstraat

TIM DE RIDDER | De oudst bewoonde straat van Holland? Archeologisch onderzoek naar de Hoogstraat in Vlaardingen

ANNELEEN ARNOUT | Knooppunt van emoties. De beleving van de Kalverstraat tijdens de late 19de en de vroege 20ste eeuw

PAUL VAN DE LAAR | De Coolsingel: van singel tot city-lounge

HOLLAND BLOC

TIJDINGEN – Merel van der Vaart | De Hoogstraat in Schiedam. Een universeel verhaal over een unieke straat

TOPSTUK – Arjan Nobel | ‘Huissleutels van den Jood’ – Lees online

COLUMN – René Dings | Straatnamen als een geschiedenisboek – Lees online

SIGNALEMENTEN

NOTEN

OVER DE AUTEURS

UITHOEK – Bert Koene | Een lint in de Zaanstreek


Digitaal Holland (2020-1)

REDACTIONEEL | Digital Humanities

CLAARTJE RASTERHOFF | Digitale geschiedenis: kom van dat dak af en draag je steentje bij

ELISA HENDRIKS EN JORIS ODDENS | Bataafse vrouwen, politieke rechten en het digitaliseringsproject Revolutionaire Petities

HANS MOL | Het Napoleontisch kadaster van Holland in GIS: belang en perspectieven

HOLLAND BLOC

TIJDINGEN – Romy Beck en Marieke Dwarswaard | Digital History – een kijkje in lopende projecten

TOPSTUK – Fanta Voogd | Dwergvorming

COLUMN – Elisa Hendriks, Blerina Nimanaj en Bart van der Steen | Hoe digitaal kan geschiedenis zijn?

SIGNALEMENTEN

NOTEN

OVER DE AUTEURS

UITHOEK – Henk Looijesteijn | Datapakhuizen, Wieringermeer

Podcast Luisterdoc | Serie Oranjehotel in verzet (duur: drie afleveringen van ieder drie kwartier en vier gesprekken met gevangenen van een half uur)

Gesignaleerd door Marieke Oprel

Met een lichte galm weerklinkt haar stem in de holle ruimte van de lege cel. Geroezemoes op de achtergrond, de deur is open. Hélène Berman-Cohen vond het niet gemakkelijk terug te gaan naar het Oranjehotel, waar zij als kind gevangen zat. Met haar acht jaar was ze ‘toch al een grote meid’, merkt interviewer Peter de Ruiter op. ‘Het is maar hoe je het bekijkt’, antwoordt de Nederlands- Israëlisch kunstschilderes bedeesd.

De emotie in de stemmen van voormalig ‘gasten’ van het Oranjehotel te kunnen horen, is de grote meerwaarde van de podcastserie Oranjehotel in verzet. 75 jaar na de bevrijding is het aantal oud-gevangenen dat nog in leven is klein. De verhalen en ervaringen die auteur van ‘de Podcastprofessor’ Peter de Ruiter met deze podcast heeft vastgelegd vormen dan ook een waardevolle bron, voor nu en de toekomst. Niet alle verhalen zijn nieuw. Over karmelietenpater Titus Brandsma, bijvoorbeeld, is al veel geschreven. Ook Mom Wellenstein, mede-oprichter van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, is geenszins een onbekend historisch figuur. En dankzij zijn zoon Hugo is de levensloop van Piet Wapperom gedetailleerd opgetekend. De zogenaamde voorstudies over Betty van Trotsenburg en Jozef Klingen zijn dan ook interessanter en spannender. Bijzonder is de aflevering over Jan Eusman, waarin drie generaties te horen zijn.

Als kleindochter van een ‘gast’ van het Oranjehotel voel ik me verbonden met de nabestaanden. Hun verhalen en herinneringen brengen emoties naar boven, een verlangen om met mijn inmiddels overleden oma over haar tijd in de gevangenis te spreken, de gedenkplaats te bezoeken. Over het Oranjehotel gaat het maar zelden in de podcast. Wel over verzetsdaden, groot en klein. Over angst, moed, wanhoop en vreugde, kleine alledaagse dingen. Het maakt de afleveringen inspirerend en ontroerend, en doet snel vergeten dat de muzikale effecten en voice overs soms iets te gekunsteld zijn.

Zoals in de introductie van de aflevering over Jan Eusman zo treffend wordt gesteld: ‘de Tweede Wereldoorlog lijkt steeds verder weg, maar ook steeds dichterbij te komen’. Bedoeld en onbedoeld bevatten de verhalen van de oud-verzetsstrijders waardevolle lessen, en waarschuwingen. Een terugkerend thema is het belang van persvrijheid. En de kracht van het woord, dat ten goede of ten kwade kan worden gebruikt. Een boodschap die momenteel heel actueel is, en relevant voor luisteraars nu en in de toekomst.

Beluister hier de volledige podcastserie: https://www.luisterdoc.nl/oranjehotel.html

Ondernemende weldoeners in perspectief

Hilde Sennema, freelance schrijver en bedrijfshistoricus, verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en columnist bij Het Financieele Dagblad

Toen ik onderzoek begon te doen naar de verbanden tussen het Rotterdamse bedrijfsleven en de wederopbouw, was het boek Particuliere Plannen van Len de Klerk mijn bijbel. Ik zocht naar een manier, of misschien zelfs rechtvaardiging, om te schrijven over waarom havendirecteuren en industriëlen zich bezighielden met architectuur, gemeenschapsvorming en stedenbouw. De Klerk gaf me in zijn boek taal en toestemming om me met drijfveren te gaan bezighouden.

Ook deze dubbelbiografie over vader en zoon Plate gaat over drijfveren: om winst te maken, om te vernieuwen, en om te investeren in stedelijke en sociale plannen. Het leven van Frederic (1802-1883) en Antoine (1845-1927) Plate beslaat grote veranderingen als de komst van de stoomvaart, het voltrekken van de industriële revolutie in Nederland en de groei van Rotterdam tot wereldhaven. Tevens zijn deze levens een illustratie van veranderende standpunten jegens ondernemerschap, koopmansideologie en overheidsingrijpen. De Plates waren niet alleen getuigen van, maar ook belangrijke actoren in deze grote structurele veranderingen.

Internationale context

De Klerk besteedt ruim aandacht aan die structurele ontwikkelingen, en duidt ze op erudiete wijze. Hij bekijkt de rol van de Plates in de context van een markt die rap internationaler werd. Dat betekende dat het Rotterdamse zakenleven, dat lange tijd prat ging op zelfstandigheid, zich steeds vaker moest verhouden tot protectionisme en staatsingrijpen. Niet alleen in andere landen (VS, België) en steden (Amsterdam), maar ook in Rotterdam zelf, bijvoorbeeld bij de aanleg van de Nieuwe Waterweg. Hiermee relativeert De Klerk de mythe dat Rotterdam altijd zijn eigen broek kon ophouden.

Vader en zoon Plate hadden weinig op met die staatshulp. Antoine ontpopte zich zelfs tot een ‘apostel van de vrijhandel’. De Klerk wijdt een hoofdstuk aan zijn ideologische en politieke pogingen om staatsinterventie en belastingen zoveel mogelijk buiten de Rotterdamse handel te houden. De NASM (voorganger van de Holland-Amerika Lijn) wist onder Plate – met pijn en moeite, maar zonder staatssteun – uit te groeien tot een van de belangrijkste reders van Europa. Het zal mede hierom zijn dat Plate zo fel van leer trok als andere bedrijven – zoals de Amsterdamse Zuid-Afrika Lijn in 1904 – wél staatssteun kregen.

Rotterdamse zakenelite

Interessant zijn de beschrijvingen over het conservatisme van de Rotterdamse zakenelite in de 18de en 19de eeuw, waardoor zowel de stoomvaart als de komst van de Nieuwe Waterweg met argusogen werden bekeken. De Klerk laat zien dat dit conservatisme al na een generatie omgeslagen kon zijn bij de oude families (bijvoorbeeld Mees, Dutilh, De Monchy) en toont met de geschiedenis van de Plates aan dat nieuwkomers relatief snel konden opklimmen naar hogere echelons.

De Plates, van vaderskant Duits, van moederskant Waals, pasten zich vlot aan. Er waren huwelijken met telgen uit andere belangrijke families (strikt uit liefde, natuurlijk), maar De Klerk beschrijft hoe juist op het snijvlak van formeel en informeel, tussen familieband en zakenrelatie, de belangrijkste continuïteiten lagen. In de laatste hoofdstukken wordt duidelijk hoezeer de familie is vergroeid met de Rotterdamse elite: kleinzoon Guus werd directeur van de Rotterdamse woningdienst, neef K.P. van der Mandele voorzitter van de Kamer van Koophandel, en neef W.A. Engelbrecht bekleedde verschillende belangrijke bestuursfuncties in de stad.

De Klerk besteedt veel aandacht aan dat semi-formele domein, bijvoorbeeld door uitgebreid in te gaan op de rol van de Kamer van Koophandel. Dat is nodig om de context te begrijpen, maar het is in zulke gevallen dat de vorm van biografie als geschiedschrijving soms stroef en gedateerd aandoet. Kaders over instituten, collega’s en concurrenten komen de leesbaarheid niet altijd ten goede: de dichtheid van informatie maakt het een boek waarop je moet studeren, niet een dat je er even bij pakt op een zondagmiddag.

Verantwoord burgerschap?

Pas in de conclusie probeert De Klerk de drijfveren van de Plates expliciet te duiden. De manier waarop hij dat doet, ligt in het verlengde van zijn interpretaties in eerder werk: hij legt hun invloed uit als civic responsibility, verantwoord burgerschap. Dat is een breed en een wat gedateerd begrip dat in de geschiedschrijving vooral gebruikt werd om de weldoende industriële elite mee te beschrijven. Dit terwijl het onderzoek naar maatschappelijk verantwoord ondernemen en value-based ­ondernemerschap niet heeft stilgestaan sinds de publicatie van Particuliere Plannen.

Het is jammer dat dit boek niet doorstoot naar de analyse van het grijze gebied tussen altruïsme en puur eigenbelang, helemaal waar het gaat om de filantropie. De huidige samenleving – waarin ‘venture philanthropists’ als de Stichtingen Verre Bergen en Droom en Daad zich nog steeds beroepen op het verantwoorde burgerschap in de nalatenschap van de Holland Amerika Lijn – vraagt om een nieuwe taal en een nieuw begrip van private inmenging in het publieke domein. Juist historici kunnen hierbij helpen door de ideologieën en narratieven van vrije markt, staatsinmenging en filantropie te ontleden en te analyseren.

Met deze dubbelbiografie is aan de geschiedschrijving van de traditie van ondernemende weldoeners een belangrijk hoofdstuk toegevoegd. Ik hoop dat De Klerk, met zijn kennis van de geschiedenis van het publiek-private domein, in een volgende publicatie een stap verder zet en dit fascinerende schemergebied beter weet te duiden.

Len de Klerk, Frédéric en Antoine Plate, 1802-1927. Rotterdamse kooplieden, reders en bestuurders, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2019; 368 pp, geïllustreerd, ISBN: 9789087048129. Prijs: € 35,-