Topstuk | Een kunstwerk van de nieuwe wetenschap
Door Frank de Hoog
Wie de Universiteitskamer van Museum De Lakenhal in Leiden betreedt, komt oog in oog te staan met een wonderlijk schepsel uit de natuur. Bevestigd aan het plafond hangt hier de oudste-bewaarde, opgezette zaagvis in Nederland. De wijze waarop dit vier meter lange zoogdier wordt gepresenteerd, moet bij het publiek een vergelijkbare sensatie oproepen als bij de bezoekers van de Leidse universiteit uit de beginjaren. Sinds de 17de eeuw kon men zich in het Anatomisch Theater van deze instelling verwonderen over allerlei curiosa, waaronder opgezette dieren als een zaagvis.
De universiteit was met haar rariteitenverzameling niet uniek. Het aanleggen van dergelijke collecties was een geliefde bezigheid van gegoede burgers in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Als product van de fascinatie voor de levende natuur vormden deze kabinetten een belangrijk onderdeel van de veranderende wetenschappelijke cultuur in de 17de eeuw. Geleerden bleven waarde hechten aan de wijsheden uit de klassieke oudheid, maar gingen tegelijkertijd op zoek naar nieuw bewijsmateriaal ter ondersteuning van deze kennis uit de antieke werken. In deze wetenschappelijke revolutie stond de mechanisering van het wereldbeeld centraal. De natuur werd benaderd als machine. De verschillende onderdelen waaruit deze is opgebouwd, werden ontleed en onderzocht om zo de geheimen van Gods schepping te ontrafelen.
De tentoongestelde zaagvis in de Universiteitskamer is niet afkomstig uit het Anatomisch Theater, maar heeft twee eeuwen lang aan het plafond in de Waag gehangen. Toen de Leidse chirurgijns, ruim tachtig jaar na oprichting van hun gilde, hier hun vergaderlokaal mochten inrichten, gingen zij zich meer als zelfstandige groep manifesteren. Zij legden hun eigen rariteitenverzameling aan, maar deze vormde een weerspiegeling van de collectie curiositeiten van het Anatomisch Theater. Dat is niet opmerkelijk, want verschillende generaties chirurgijns hebben de rijkdom van deze verzameling met eigen ogen aanschouwd. Eerst als student en later als lid van het gilde, dat vanwege gebrek aan een eigen ruimte op de universitaire voorzieningen was aangewezen. In hun streven naar onafhankelijkheid was een opgezette zaagvis een gewild prestigeobject. De snuit vertoonde veel overeenkomsten met de getande tangen en zagen uit hun instrumentenkast.

Op 3 augustus 1682 was het moment daar. Beurtschipper Maaswijck keerde terug uit Zeeland en voer met zijn kaagschuit de Leidse wateren binnen. Bij het Waaghoofd achter het stadhuis stonden de bediendes van de wijnkraan al klaar om de lading te lossen. Het is goed denkbaar dat de Leidse chirurgijns vanuit de Waag verwachtingsvol toekeken hoe vlak voor hun deur een levensgrote zaagvis aan wal werd gebracht.
Volgens het systeem van de Zweedse bioloog Carolus Linnaeus behoort deze zaagvis, met 23 tanden aan beide zijden van zijn snuit, tot de Pristis pristis. Dit is de meest voorkomende soort die leeft in tropische en subtropische gebieden. Hoewel niet te achterhalen is of de Leidse chirurgijns een verzoek hebben ingediend bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) of de West-Indische Compagnie (WIC), is het aannemelijk dat het dier door een van hun schepen naar Zeeland is meegenomen. De afzet van de meegebrachte exotica vond plaats op door de Kamers van de compagnieën georganiseerde veilingen, zoals in Middelburg, of in speciale Oost-Indische winkels.
In catalogi van diverse rariteitenverzamelingen is geregeld een snuit van de zaagvis terug te vinden. Dit deel was voor velen het meest intrigerende fragment en was voor zeelui, die geregeld als vriendendienst rariteiten meebrachten, ook gemakkelijk in hun scheepskist te vervoeren. Bovendien was de zaagvormige snuit, gemaakt van been, minder aan verderf onderhevig en daardoor eenvoudiger te behouden dan bijvoorbeeld de huid van de zaagvis. Na het midden van de 17de eeuw nam de prepareertechniek in de Republiek een hoge vlucht, waardoor het minder complex werd een zaagvis in zijn geheel te conserveren. De Leidse chirurgijns lieten hun exemplaar echter pas vier maanden na ontvangst opzetten. Blijkbaar namen zij de tijd om de zaagvis te onderzoeken en wisten zij het dier in de tussentijd goed te bewaren.
In 1884 is deze zaagvis overgedragen aan Museum De Lakenhal. Het is voor zover bekend het enig opgezette exemplaar in Nederland dat na meer dan driehonderd jaar in zo’n gave conditie verkeert. Uit recent röntgenonderzoek is onder meer gebleken dat de graatstructuur in de staart en de vinnen, de schedel en het bewegingsmechanisme nog intact zijn. De zaagvis vormt zo het ‘levende’ bewijs van de vergevorderde methoden en technieken die de Leidse chirurgijns machtig waren om de wondere wereld om hen heen te ontdekken. Daarmee is dit topstuk beslist een bijzonder kunstwerk van de veranderde wetenschappelijke cultuur van de 17de eeuw.[1]
[1] Deze bijdrage is geschreven op basis van het rapport ‘Leidse chirurgijns ontdekken de wereld! Zaagvissen in de collectie van Museum De Lakenhal’ dat is uitgevoerd in opdracht van Museum De Lakenhal in 2017. De gebruikte bronnen en literatuur zijn hierin terug te vinden.