Sanne Muurling

Voor mensen die de buurt Buitenveldert niet kennen, grap ik wel eens dat ik officieel in Amsterdam-Zuid woon. Alleen dan aan de arme kant van het spoor. En dan ook niet eens in de buurt met de luxe woontorens waar de expats en topvoetballers wonen, en waar Martin Garrix bezoek krijgt van Justin Bieber. Nee, wel dichtbij, maar toch duidelijk in een ander sociaaleconomisch gedeelte, met gehorige, matig geïsoleerde arbeidersflatjes onder de rook van Schiphol.

‘Buitenveldert, bah!’, Het Vrije volk : democratisch-socialistisch dagblad, 2 september 1969, p. 7.

Aangelegd als tuinstad in de late jaren vijftig huisde de wijk in één van z’n 8000 woningen ooit de politicus Joop den Uyl, ook wel de ‘doctorandus uit Buitenveldert’ genoemd. Kritiek op de nieuwe wijk was er vanaf het begin, zo kunnen we lezen in de historische kranten. Een opmerkelijke criticast was René uit 5a die zich in 1969 beklaagde tegenover het Het Vrije Volk: ‘Al die mensenpakhuizen […] Het lijkt wel alsof er een mensenplaag is. Ik krijg er de kriebels van. En dan die kerken. Het stikt van de kerken. De rommel op straat is ook erg. Die vliegtuigen maken ook ontzettend herrie.’ Zijn klasgenootje Jacqueline vatte het zo samen: ‘Al die nare flatgebouwen. Bah, bah, bah.’

Als Buitenveldert tegenwoordig in het nieuws komt, is het vaak om nog veel minder fraaie redenen. Met mislukte of voltrokken liquidaties op maffialiefjes en advocaten, de toevallige ontdekking van jarenlang voortvluchtige internationale criminelen, de garagebox in mijn flat vol met cocaïne en geld en, toch wel het meest schrijnend, de zware mishandeling van mijn buurvrouw vorig jaar met dood tot gevolg. Het ecologische experiment aan de oever direct achter mijn huis dat twee weken geleden per ongeluk werd plat gemaaid, is er niets bij.

Toch merk je hier doorgaans weinig van. Los van de ambulances die de hele dag af en aan rijden, is Buitenveldert vooral heel rustig. De intelligente lockdown lijkt maar weinig veranderd te hebben aan het ritme van de meeste van mijn buren. De sociale cohesie leek even te verbrokkelen toen één van hen met het corona virus besmet werd, maar nog wel de vuilnis buiten bleef zetten, tot groot ongenoegen van de officieuze buurtopzichter. Maar ook dit evenwicht is sindsdien weer hersteld.

‘Luchtfoto Buitenveldert Oost’. Collectie Stadsarchief Amsterdam. Foto: Archief van de Dienst Ruimtelijke Ordening.

Mijn thuishoek wordt het meest bepaald door de capriolen van mijn buren, waarvan één in het bijzonder. Vanaf mijn balkon kijk ik uit op twee garageboxen die gebruikt worden als uitvalsbasis voor zijn clandestiene garagebedrijf. Barbecues zijn zomers altijd al aan de orde van de dag, maar soms pakt mijn buurman groter uit: voor de verjaardag van zijn zoon verschijnt er jaarlijks een groot springkasteel op de gedeelde parkeerplaats. Als het echt warm is, komt er ook een partytent tevoorschijn. Daar zet hij een best wel groot zwembed onder, waar ik dan vanaf mijn betonnen balkonnetje wegzwetend naar smacht. Vorig jaar breidde hij zijn territorium uit door te beginnen aan de bouw van een houten afdakje aan één van de garages, een constructie die na een week of twee onder toeziend oog van de politie weer moest worden ontmanteld. Ik ben benieuwd wat mijn eigen buurt deze zomer in petto heeft.

‘Rhijnestein 2 en hoger’. Collectie Stadsarchief Amsterdam. Foto: Archief van de Dienst Ruimtelijke Ordening.

Tim en Paul Geschiedenis Podcast | Seizoen 2, Afl. 1: Tim en Paul en Amsterdam (duur: 53:42 min)

Gesignaleerd door Laurien van der Werff

De Tim en Paul Geschiedenis Podcast is wat mij betreft een ideale historische podcast: laagdrempelig en goed te volgen, maar inhoudelijk altijd interessant en op niveau. In ongeveer een uur bespreken hosts Tim Streefkerk en Paul de Jong, beiden publiekshistorici, maandelijks een geschiedkundig onderwerp, meestal met een expert. Door de vorm – het is een gesprek, ze stellen vragen – en een goede dosis humor wordt het bovendien nooit saai. Voor wie meer over het onderwerp wil weten staat altijd een leeslijst klaar in de shownotes. Met inmiddels twee seizoenen met negen korte ‘Isolatietapes’ en twintig gewone afleveringen over uiteenlopende onderwerpen – van de Reconquista, het revolutiejaar 1848 en de Surinaamse Binnenlandse Oorlog tot Ghengis Kahn, ridders en het Songfestival – is er volop keuze, ook voor liefhebbers van de Hollandse geschiedenis.

Zoals de aflevering Tim en Paul en Amsterdam, waar ze met stadshistoricus Clé Lesger onder andere praten over de groei van de stad en woonpatronen door de eeuwen heen. Ook andere Hollandse steden, zoals Alkmaar, Hoorn en Enkhuizen – dat na zijn gloriedagen dermate in verval was geraakt dat de stad in de 19de eeuw bekend stond als een van de ‘dode steden’ aan de Zuiderzee – komen zijdelings aan bod. Evenals Den Haag en Rotterdam, die in tegenstelling tot Amsterdam nog groeiden in de 18de eeuw. Daarbij is ook aandacht voor de eeuwenoude traditie van stadsidentiteit en -trots die samenhangt met de wedijver tussen de Hollandse steden. Al met al een gevarieerde en boeiende aflevering.

Verder zijn er nog genoeg andere leuke afleveringen die aan de geschiedenis van Holland gerelateerd zijn: 2.5 (Tim en Paul en de Compagnie van Verre, met Djoeke van Netten), 2.10 (Tim en Paul en de Walvisjacht, met Anne-Goaitske Breteler), 2.11 (Tim en Paul en de Beeldenstorm, met David de Boer) en 2.12 (Tim en Paul en de Schietpartij op de Dam). Luisteren dus!

Meer informatie over de Tim en Paul Geschiedenis Podcast is hier te vinden: https://geschiedenispodcast.nl/waar/

Christoph van den Belt

Onze redactie bestaat grotendeels uit Hollanders: mensen woonachtig in Noord- of Zuid-Holland. Dat geldt niet voor mij. Geboren in Zwolle en woonachtig in Nijmegen ben ik een verstekeling aan boord van een Hollands schip; een drenkeling die uit puur medelijden aan boord is gehesen en sindsdien stilzwijgend wordt gedoogd. Misschien maakt mijn aanstelling aan de Vrije Universiteit in Amsterdam iets goed.

In Nijmegen is Holland niet ver weg. Zo was het voormalige treinstation ontworpen door de architect Cornelis Hendrik Peters (1847-1932), die een grote invloed heeft gehad op het Hollandse straatbeeld. Dit station ging verloren door een Amerikaans bombardement in 1944. Alleen de ouden van dagen en de plaatselijke historici weten hier nog van.

Peters was een Groninger die een deel van zijn opleiding genoot bij Pierre Cuypers (1827-1921) in Amsterdam. In 1876 verhuisde hij na enige omzwervingen naar Den Haag, waar hij Rijksbouwkundige voor de Gebouwen van Financiën werd. Hij zou het schoppen tot Rijksbouwmeester die talloze gebouwen namens de staat zou ontwerpen, zoals postkantoren. Vanwege het gebruik van rode bakstenen werd zijn stijl, volgens kunsthistoricus Han Timmer, ‘doorgeschoten met natuurstenen speklagen, segmentbogen boven kruisvensters, spitsboogfriezen en klimmende bindvensters, dit alles verpakt in een schilderachtig silhouet’, wel ‘postkantorengotiek’ genoemd.

Station van Nijmegen, 1895. Bron: Wikimedia Commons

Overal in Holland en daarbuiten staan Peters gebouwen. Zo werden onder meer veertig postkantoren in Nederland neergezet door zijn architectenbureau. Het hoofdpostkantoor aan de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam, waar tegenwoordig een winkelcentrum huist, was waarschijnlijk zijn meest extravagante ontwerp. De term postkantorengotiek kwam niet uit de lucht vallen.

Ondanks zijn bouwkundige successen, had Peters ook te maken met tegenslag. Het voordeel, volgens hem hemzelf, was dat hij ‘een Grönninger’ was, ‘die een kop hebben harder dan het flint van den Hondsrug, die doorzetten tegen alle verzet in; die zuinig en spaarzaam zijn, nuchter en zekere zelfbewustzijn bezitten.’ Zijn onverzettelijke werklust leidde ook tot het Nijmeegse treinstation, een bouwwerk dat sterk deed denken aan Amsterdam Centraal, dat was ontworpen door zijn leermeester Cuypers.

Leuk en aardig allemaal, maar hoe Hollands is dit verhaal naar aanleiding van een Nijmeegs gebouw van een Groninger architect dat door de Amerikanen is weggevaagd? Peters verhaal herinnert eraan dat de levensloop van mensen zich niet laat tegenhouden door grenzen. Laat staan de Hollandse. Als verstekeling op een Hollands schip herinner ik daar graag aan.

Bron: Han Timmer, ‘Peters, Cornelis Hendrik (1847-1932)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland.

Podcast Focus NPO Radio 1 | Serie Lezen in het Donker; Afl. 16 Gesprek met Carla Hoetink over Macht der gewoonte: regels en rituelen in de Tweede Kamer na 1945 (duur: één uur)

Gesignaleerd door Fons Meijer

In haar politieke memoires uit 2016 blikt Femke Halsema – thans burgemeester van Amsterdam – terug op haar Kamerlidmaatschap. Ze hield van ‘de vele regels en procedures’ die komen kijken bij het Kamerwerk, zo valt te lezen. Immers, zo schrijft ze, ‘elk ervaren Kamerlid weet dat de beheersing van de procedures macht in het debat betekent.’

Net als iedere sociale gemeenschap – school, kantoor, voetbalclub – is de Tweede Kamer een opzichzelfstaand ‘koninkrijk’, een instituut met tal van eigen gebruiken, rituelen, geformaliseerde procedures en informele gewoonten. Wie wil begrijpen hoe de politiek er wordt bedreven en hoe de macht er vorm krijgt, kan er niet aan ontkomen ook tot deze gebruiken van het parlement door te dringen, zo begreep ook Halsema.

Voor haar proefschrift heeft Carla Hoetink, docent politieke geschiedenis aan de Radboud Universiteit, onderzoek gedaan naar de ‘bedrijfscultuur’ van ons parlement. Het lijvige boekwerk Macht der gewoonte. Regels en rituelen in de Tweede Kamer na 1945 is er het indrukwekkende resultaat van. Ze laat zien dat de cultuur van het parlement boven alles het product is van haar geschiedenis, vormgegeven, beïnvloed en bestendigd door onder meer haar bewoners, door Kamervoorzitters, door reglementen en door de komst van televisiecamera’s.

Macht der gewoonte is Hoetinks ‘levenswerk’, zo introduceert Eveline van Rijswijk het boek wanneer ze de historicus interviewt voor de podcastserie ‘Lezen in het donker’ van het Radio 1-programma NPO Focus. Alleen al het feit dat Van Rijswijk – zelf historicus – een nieuwsgierige, geïnteresseerde en bovendien goed geïnformeerde vragensteller is, maakt dit gesprek het terugluisteren waard.

We leren dat de titel van het boek gekozen is om de dubbelzinnigheid. Het typeert niet alleen hoe beheersing van de procedures voor Kamerleden een politiek wapen kan zijn, maar vooral ook dat de alledaagse cultuur zelf eveneens macht uitoefent. Bijna iedere inwoner van het Kamergebouw zal er onderdeel van worden, soms zelfs ongewild, als noodzakelijke voorwaarde om te kunnen overleven in de raadselachtige biotoop van het parlement.

Het interview gaat uiteindelijk niet alleen over geschiedenis, want Hoetink waagt zich zelfs aan tips and tricks voor iedereen die zich vandaag de dag thuis zou willen voelen in de Tweede Kamer. Mocht je politieke ambities hebben, dan raad ik je dus aan het interview terug te luisteren – om daarna Hoetinks levenswerk aan te schaffen, natuurlijk.

Op de eerste dag van het jaar 1871 richtten vier idealistische Amsterdammers een nieuw genootschap op. De oprichters waren piepjong: Louis Blankenberg (secretaris) was met zijn achttien jaar nog niet eens meerderjarig, maar de anderen waren nog jonger. Wat wilden zij bereiken? In het boek Liefdadigheid naar Vermogen. Door en voor Amsterdamse burgers 1871-1941 geven Maarten van der Linde en Ties Limperg een uitgebreid overzicht over de beginjaren van dit bijzondere genootschap. Christianne Smit, hoofddocent en onderzoeker Politieke Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, las dit boek voor ons. Haar recensie is hier te lezen. 

‘Tot nut van anderen werkzaam zijn.’ Liefdadigheid naar Vermogen (1871-1941)

Christianne Smit is hoofddocent en onderzoeker Politieke Geschiedenis aan de Universiteit Utrecht 

Op de eerste dag van het jaar 1871 richtten vier idealistische Amsterdammers een nieuw genootschap op. De oprichters waren piepjong: Louis Blankenberg (secretaris) was met zijn achttien jaren nog niet eens meerderjarig, terwijl zijn zestienjarige broer Willem (voorzitter) en dertienjarige zus Jet (lid) en hun zeventienjarige vriend Pieter Verhoeve Kars (kassier) zelfs nog jonger waren. Met behulp van ruim veertig donerende familieleden en vrienden streefden ze met hun genootschap Liefdadigheid naar Vermogen (LNV) een hoogdravend doel na: ‘Het hulpverleenen aan behoeftigen, door een of meer der leden daartoe aangewezen, en tot nut van anderen werkzaam zijn.’ Daaraan werd toegevoegd dat het genootschap dat doel trachtte te bereiken ‘door het voldoen aan aanvragen in de couranten en aan particuliere aanzoeken voor aan hem bekende armen en behoeftigen’.

Werkwijze

Die hulpverlening kreeg vorm door de bevordering van onderwijs en werkverschaffing, door preventieve ingrepen waardoor ‘totale armoede’ kon worden voorkomen, maar ook door ondersteuning van werkelijk ‘onvermogenden’. Tevens werden instellingen gesteund ‘ter bevordering van het geluk en de vermindering van de lasten van de ondervermogenden’ en werden renteloze voorschotten verstrekt. In het eerste jaar van zijn bestaan, 1871, zou het genootschap de helft van de bijna honderd gulden aan inkomsten uitkeren aan weduwen en wezen in het door tyfus geteisterde Egmond aan Zee, maar ook aan een fonds voor de opvoeding van de halfverweesde kinderen van de familie Gorter, waaronder de latere dichter-socialist Herman.

Opvallend kenmerk van het liefdadigheidsgenootschap was de sterke onderlinge verbondenheid van de leden en donateurs: zij waren allen afkomstig uit de kringen rondom het gezin Blankenberg, onderwijzersfamilie en later ook werkzaam in het opkomende verzekeringswezen. Een ander opmerkelijk aspect was de actieve betrokkenheid bij de armen die ondersteund werden: het klakkeloos geven van geld en goederen, zonder iets af te weten van de omstandigheden van het gezin dat werd bedeeld, was uit den boze. LNV wilde alleen inspringen wanneer hun giften, voorschotten of inspanningen zouden bijdragen aan een structurele verbetering van de situatie. De leden wilden daartoe zelf onderzoek doen en de verbeteringen begeleiden door middel van huisbezoeken. Alleen dan, zo was de gedachte, had liefdadigheid zin.

Met vallen en opstaan

Deze actieve en betrokken opstelling paste in de stroming van sociale initiatieven die in het laatste kwart van de 19de eeuw steeds sterker werd. De traditionele manier van bedelen door kerk of particulieren, waarbij wel nood werd gelenigd maar minder aandacht was voor structurele verbeteringen, werd te weinig constructief geacht. Bij de ‘moderne’ liefdadigheid lag de nadruk op de verheffing die mogelijk werd door de gift of hulp: de bedeelden werden daarna nadrukkelijk begeleid in hun weg naar een betere toekomst door middel van opvoeding, onderwijs en ontwikkelingsmogelijkheden. Dat die verschuiving niet vanzelf ging, is te lezen in de studie van Van der Linde en Limperg. Het rijk geïllustreerde boek laat goed zien hoe geëngageerde individuen dit met vallen en opstaan probeerden vorm te geven.

De animo voor deze nieuwe vorm van hulp en bedeling bleek in de beginjaren echter niet erg groot, en wellicht was dat ook de redding voor een genootschap dat zo kleinschalig en enigszins naïef begon. De betrokkenen hadden hooguit vijf gezinnen onder hun hoede, zodat ze daadwerkelijk in contact met hen konden komen en de persoonlijke betrokkenheid vol konden houden, terwijl tevens de ‘self-help’ van de armen kon worden gestimuleerd. In de verslagen van de huisbezoeken valt te lezen dat dit initiatief met moeite en teleurstellingen gepaard ging: de regel dat de gezinnen die geholpen werden nergens anders hulp mochten vragen en dat zij de adviezen van de huisbezoekers moesten opvolgen, bleek niet altijd opgevolgd te worden. Met pieken en dalen bleef het genootschap bestaan, waarbij het de eerste decennia van zijn bestaan moest wedijveren met de bestaande ‘ouderwetse’ bedeling van kerk en andere liefdadigheidsinstellingen, terwijl na de Eerste Wereldoorlog gemeentelijke hulp en steun LNV in de wielen reed.

Context

De studie van Van der Linde en Limperg geeft een uitgebreid overzicht van vooral de begintijd. Hierdoor ligt het accent op de initiatiefnemers van Liefdadigheid naar Vermogen. Details worden daarbij bepaald niet geschuwd: bij lezing rijst het vermoeden dat ieder archiefstuk is beschreven en elk zijpad is gevolgd. De zeer uitgebreide beschrijving van de betrokken personen en handelingen van het genootschap geeft weliswaar een bijzonder grondig beeld van de instelling, maar maakt het geheel ook weinig licht verteerbaar om te lezen. Tezamen met het feit dat de uitputtende beschrijving nauwelijks in de tijd wordt geplaatst of van een ruimere context wordt voorzien, waardoor focus of gelaagdheid ontbreekt, maakt dat het kloeke en volledige werk vooral interessant is voor diegenen die alles van dit genootschap willen weten. Deze studie vormt een belangrijke bijdrage wanneer ze wordt gelezen in combinatie met kennis over gelijkaardige of gelijktijdige initiatieven en in een breder maatschappelijk kader: dan vormt het een rijk en waardevol naslagwerk waarop verder onderzoek kan worden gebaseerd.

Maarten van der Linde en Ties Limperg, Liefdadigheid naar Vermogen. Door en voor Amsterdamse burgers 1871-1941, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2019, 456 pp, geïllustreerd, ISBN: 9789087048075. Prijs: € 35,-

Romy Beck

Pienemanstraat in Abcoude.
Foto: Romy Beck, 2020

Avonden zien er in tijden van crisis steeds hetzelfde uit. Straten zijn leeg, cafés en restaurant zijn gesloten. Ik kom tijdens mijn dagelijkse wandeling in mijn woonplaats Abcoude – ooit gelegen in Holland, nu behorend tot de provincie Utrecht – zelfs bijna geen dorpsgenoten tegen. De Hoogstraat toont treurig zonder de zo gebruikelijke reuring. Bij de afwezigheid van eigentijdse personen, begeef ik mij graag in een historische droomwereld die Woody Allen ons liet zien in zijn Midnight in Paris. Waar ik helaas geen ontmoetingen had met F. Scott Fitzgerald, Ernest Hemingway, Gertrude Stein, Pablo Picasso of Salvador Dali, knoopte ik afgelopen avond wel een praatje aan met de in Abcoude geboren Jan Willem Pieneman (1779-1853).

Pieneman, die wordt gezien als de grondlegger van de 19de-eeuwse schilderkunst in Nederland, vertelde dat hij zijn bekendheid voornamelijk te danken heeft aan opdrachten van het Koninklijk Huis. Willem Frederik Prins van Oranje-Nassau (1772-1843), die in 1815 werd gekroond tot koning der Nederlanden, had zelf niet bijzonder veel interesse in kunst. Hij erkende echter wel de waarde die kunstwerken konden hebben bij de waardering van zijn regeren en het koninkrijk in binnen- en buitenland. Veel Nederlandse kunstenaars waren opgegroeid met de propagandistische kunsten rondom Napoleon en verwachtten van de pas gekroonde Willem I dezelfde opdrachten.

De heldenmoed van de prins van Oranje bij Quatre-Bras op 15 juni 1815. Olieverfschilderij door Jan Willem Pieneman in Paleis Soestdijk. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, objectnummer 520.280. Foto: C.S. Booms, P. van Galen, K. Roderburg.

Pieneman deed dit anders, want hij had grotendeels zelf leren schilderen en was nog geen gevestigde naam in het genre historieschilderkunst. Hij vertelde dat hij veel in contact kwam met de koninklijke familie, omdat hij werkzaam was bij het Koninklijk Kabinet van Schilderijen in Den Haag, en soms zelfs schilderles gaf aan koningin Wilhelmina van Pruisen (1774-1837). Via zijn contacten kwamen, vlak na de Slag bij Waterloo, schetsen van Willem I op zijn paard bij de juiste persoon terecht en kreeg hij de opdracht om de De heldenmoed van de prins van Oranje bij Quatre-Bras op 15 juni 1815 te schilderen. Het enorme doek (400x625cm) werd met veel enthousiasme ontvangen en Pieneman ontpopte zich razendsnel tot een van de populairste kunstenaars van zijn tijd.

“Ik zou je graag alle verhalen over mijn grootste werk De Slag bij Waterloo (1824, 567x823cm) vertellen, maar ik moet helaas verder. Gelukkig kun je het binnenkort zelf weer gaan bekijken in het Rijksmuseum.”

De Slag bij Waterloo. Olieverfschilderij door Jan Willem Pieneman, 1824. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.

Vlogs Anne Frank Stichting | Serie Anne Frank video dagboek (duur: vijftien afleveringen)

Gesignaleerd door Robin Hoeks

Het moment komt in zicht dat er niemand meer is die de Holocaust heeft meegemaakt. Historici, onderwijzers en erfgoedwerkers zijn genoodzaakt nieuwe manieren te vinden om deze verhalen te blijven vertellen. ‘Nieuwe’ media en vertelvormen bieden mogelijkheden om de tieners, die zo moeilijk te vangen zijn, te bereiken. Maar zelden worden die goed benut.

Het Anne Frank Huis zag deze mogelijkheden en lanceerde begin april de Anne Frank Video Diary. Een serie filmpjes gebaseerd op het dagboek van Anne Frank, met acteurs als de hoofdrolspelers uit het dagboek. Tot zover weinig vernieuwends. De cameravoerder is echter Anne zelf, als een 21e-eeuwse vlogster.

Het levert een interessante en ietwat desoriënterende botsing van werelden op. Het is niet het dagboek, maar een camera die Otto Frank aan Anne geeft voor haar dertiende verjaardag. Eén klein stukje moderne techniek in de wereld van de jaren veertig van de 20ste eeuw. De afleveringen van vijf tot tien minuten trekken je in de intieme ruimte van de familie Frank. Alleen de enkele momenten dat er gebruik gemaakt wordt van een voice-over halen de kijker storend uit het verhaal. Anne zelf vertolkt verder de rol van verteller, alleen pratend tegen haar camera. Eerst ‘gewoon’ thuis en later in het achterhuis. Dat ‘gewoon’ niet zonder aanhalingstekens kan, blijkt uit het eerste beeld, waarop duidelijk een Jodenster op de kleding van Otto is te zien. Je kijkt niet naar een gewone vlog, is de boodschap.

Of er een nieuw, jong, publiek aangeboord wordt, weet alleen het Anne Frank Huis zelf zeker. De eerste aflevering is op het moment van schrijven door bijna een half miljoen mensen bekeken en ook de vervolgafleveringen zitten in de honderdduizenden views. Ongetwijfeld spelen de ruime ondertitelingsmogelijkheden van de Nederlandstalige video’s (opties zijn het Nederlands, Engels, Spaans, Portugees en Duits) en de internationale bekendheid van Anne Frank mee.

Opvallend zijn ook de – ongetwijfeld gefilterde – reacties onder de filmpjes. Naast parallellen met de huidige Coronasituatie zijn er veel vragen naar de acteurs. Het Anne Frank Huis verwijst daarbij naar de speciale Instagrampagina’s die de auteurs onderhouden. Instagram is immers hét medium voor tieners. De pagina’s zijn qua vormgeving aangesloten op de video’s. Ze bieden een kijkje achter de schermen en geven een persoonlijk element aan de productie, wat perfect past in de hedendaagse Instagramcultuur.

De toekomst zal leren of dit voor erfgoedinstellingen, ook de minder bekende, een succesformule wordt om jong publiek te betrekken. Veelbelovend zijn de vlogs in ieder geval zeker.

De vlogserie is hier te bekijken: https://www.youtube.com/annefrank

Wouter Linmans

Nu de huidige crisis vrijwel alle aandacht opeist, zou je bijna vergeten dat het 75 jaar geleden is dat Nederland werd bevrijd. Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog is de Leidse academie gesloten en dus fiets ik niet, zoals de afgelopen vier jaar, iedere ochtend naar het universiteitsgebouw aan de Doelensteeg. Het heeft lang geduurd voordat ik op die dagelijkse fietsroute, op de hoek van de Herensteeg en het Rapenburg, vanuit mijn ooghoek een stenen koffer zag staan. Die moet er al jaren gestaan hebben, waarom had ik hem niet eerder gezien?

Een stenen koffer op de hoek van de Herensteeg en het Rapenburg. Foto door Wouter Linmans, 2020.

Op het internet lees ik dat de granieten koffer daar al sinds 2010 staat. Het is onderdeel van een monument van de Nederlands-Israëlische kunstenaar Ram Katzir, ter nagedachtenis aan de Joodse stadsgenoten die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn vervolgd en vermoord. Verspreid over de stad staan in totaal zes koffers, gehouwen uit verschillende steensoorten. De rood granieten koffer op de hoek van het Rapenburg staat naast een grachtenpand waar tijdens de oorlog Joodse onderduikers woonden.

Even verderop, vlak naast het bruggetje over de Vliet, staat er nog eentje. De andere koffers staan achter de juridische faculteit van de universiteit, bij het voormalige Joodse Weeshuis aan de Roodenburgerstraat, en bij het voormalige politiebureau aan de Zonneveldstraat van waaruit in maart 1943 een grote razzia werd gecoördineerd. Als je niet weet dat ze er staan, fiets je er zo aan voorbij. Dat de koffer op de hoek van de Herensteeg me niet eerder is opgevallen, was juist de bedoeling van de kunstenaar. De onverwoestbare koffers herinneren aan wat er niet meer is, aan de leegte die de eigenaren achterlieten. Dat de Leidse straten nu zo rustig zijn, onderstreept die leegte nog maar eens.

Podcast Klara | Serie De Bourgondiërs met Bart van Loo, Afl. 1 (duur 1:14:22) en 2 (duur 1:20:53).

Gesignaleerd door Henk Looijesteijn

De Grote Hertog van het Westen, een koning gelijk, machtiger zelfs – al bleef de gedroomde koningskroon altijd net buiten het bereik van de hertogen van Bourgondië. Vanaf 1428 heersten deze Franse prinsen ook over Holland, en werd het graafschap onderdeel van een verzameling vorstendommen die door huwelijk, geweld of soms domweg middels klinkende munt aaneen werden gesmeed door de Bourgondische hertogen. Ze spreken nog altijd tot de verbeelding, zoals mag blijken uit de bestseller van de Vlaamse schrijver Bart Van Loo.

In de op zijn boek gebaseerde podcast voert Van Loo de luisteraar mee naar de 14de en 15de eeuw, en verhaalt hij van de avonturen van Filips de Stoute, Jan zonder Vrees, Filips de Goede en Karel de Stoute. De schrijver is een geestdriftig verteller, die het verhaal spannend houdt met cliffhangers, gevolgd door muzikale intermezzo’s. Van Loo is op zijn best als hij, bijvoorbeeld, met veel brio het verhaal van de Slag bij Westrozebeke (1382) uit de doeken doet, waar de legers van de Franse koning en de hertog van Bourgondië het leger van de opstandige Vlaamse steden in de pan hakten.

De kracht van deze podcast zit in de onverwachte vergezichten. In de eerste aflevering schetst Van Loo het belang van Filips de Stoute voor het ontstaan van de beroemde Bourgondische wijnen. In de tweede aflevering slaagt hij erin om de ontwikkeling van tijdsbesef in de middeleeuwen en de oorsprong van het carillon helder uit te leggen aan de hand van de belfortklok van Kortrijk, die na Westrozebeke als Bourgondische krijgsbuit in de kathedraal van Dijon belandde.   

Van Loo is een geestdriftig spreker, in bloemrijk en welluidend Vlaams, maar helaas zit dat het verhaal ook in de weg. Het barokke verbale vuurwerk dendert onstuimig over de luisteraar, die de aandacht moet zien vast te houden in vrij lange afleveringen, waarbij ook nog heel wat feitenkennis wordt gespuid. Soms legt Van Loo vergezochte verbindingen. Dat de Franse Revolutie wellicht een paar eeuwen eerder had plaatsgevonden als de Vlamingen bij Westrozebeke hadden gewonnen, lijkt me een krasse stelling.

Een podcast van acht afleveringen van in totaal ruim tien uur lijkt me daarom een hele zit. Je moet dan wel heel graag juist naar Van Loo willen luisteren. Ik zou die uren liever gebruiken om zijn boek ter hand te nemen, om van die fraaie woordenschat in mijn eigen tempo te kunnen genieten.

De podcastserie De Bourgondiërs met Bart Van Loo is hier te beluisteren: https://klara.be/debourgondiers