Roosje Peeters

Afb. 1 De toegangspoort van de burcht van Leiden, met rondom de poort familiewapens van Leidse burggraven. Foto: Roosje Peeters, 2020.

Midden in het centrum van Leiden ligt een eeuwenoude burcht. Deze bevindt zich op een strategisch punt: op de plek waar de Oude en de Nieuwe Rijn samenstromen. Reeds in de loop van de 9de en 10de eeuw is op deze locatie een motte opgeworpen, een kunstmatige heuvel, die werd gebruikt als toevluchtsoord in tijden van nood. Waar eerst houten gebouwen stonden, is waarschijnlijk in de 13de eeuw een tufstenen versterking aangelegd op bevel van de graven van Holland. In volgende eeuwen hebben verschillende verbouwingen, uitbreidingen en restauraties plaatsgevonden. Net zoals de jaarringen van een boom wijzen de verschillende steensoorten in de ringmuur op de ouderdom van het bolwerk en de verschillende stadia in haar bestaan.


Afb. 2 Gezicht op de burcht van Leiden, met links het hertenkamp en vooraan de fontein. Ets door Abraham Delfos, 1763-1770. Collectie Rijksmuseum.

Tegenwoordig is de burcht bijna volledig omgeven door een krans van woningen (die een prachtig uitzicht moeten hebben!) en slechts toegankelijk via een steeg en een poort. Al in de 14de eeuw is de burcht ingesloten door bebouwing en verliest zij haar eigenlijke militaire functie. Sindsdien heeft zij vele andere bestemmingen gekend. Zo is eind 17de eeuw een ware lusthof aangelegd in en rondom de burcht, compleet met doolhof, fontein, volière en hertenkamp. In de 21ste eeuw is daar geen spoor meer van te bekennen, maar de burcht is nog steeds een van de belangrijkste monumenten van Leiden en nog immer welbezocht. Studenten ontspannen in het gras op de heuvel en genieten van de avondzon. Toeristen lopen er langs de vele informatiebordjes en bewonderen de familiewapens van Leidse burggraven bij de poort. En menig Leidenaar beklimt met familie en vrienden de ringmuur om tussen de kantelen te genieten van het mooie uitzicht in alle richtingen.

Afb. 3 Uitzicht vanaf de kantelen op het weeshuis (links) en de Hooglandse kerk (rechts) in Leiden. Foto: Roosje Peeters, 2020.

Arjan Nobel

Oud-Beijerland, 1977 Ambtenaren ruimen de kluis op van het gemeentehuis. Naast rommel vinden ze ook allerlei waardevolle spullen. In een hoek liggen twee sleutelbossen. ‘A. Rood Molendijk Oud-Beijerland’, valt te lezen op het bruine kaartje aan de ene bos. ‘Huissleutels van den Jood Mozes van Tijn Huidenkoopman Kerkstraat’, meldt het papiertje dat aan de andere sleutels hangt. Ambtenaar Koos Schipper twijfelt even, maar kan het niet over zijn hart verkrijgen de bossen weg te gooien. Hij typt een briefje met wat achtergrondinformatie en brengt ze naar het Streekmuseum Hoeksche Waard in Heinenoord.[1]

Huissleutels van de familie Rood en Van Tijn in Oud-Beijerland. Collectie Museum Hoeksche Waard, Heinenoord.

Oud-Beijerland, 11 augustus 1942 De Molendijk ziet zwart van de mensen. Het lijkt wel alsof het hele dorp is uitgelopen. Verschillende mensen – op hun kleding een gele ster – banen zich een weg door de menigte. Onder hen bevinden zich slager Abraham Rood, zijn vrouw Betje Rood-den Hartog en hun kinderen Elias en Vrouwtje Sara. Vandaag moeten enkele Joden uit Oud-Beijerland zich melden in Rotterdam. Ze zullen tewerk worden gesteld in Duitsland. Iedereen weet ervan. Slager Rood – volgens Oud-Beijerlanders een ‘goede slager’ – heeft het zelf verteld aan zijn klanten. Het woord ‘onderduiken’ is gevallen, maar Rood is een optimist: ‘Ik ga wel werken’. Daar komt de tram. De Joden en enkele Oud-Beijerlanders die hun dorpsgenoten een stukje zullen vergezellen, stappen in. Arie Duifhuizen, een vriend van Elias Rood, maakt stiekem een paar foto’s. Hij kiekt een lachende Abraham Rood, terwijl deze in de tramopening staat. ‘Ik ben zo weer terug’ en ‘Tot gauw’, roept Rood nog. Langzaam zet de tram zich in beweging in de richting van Rotterdam.

Oud-Beijerland, september/oktober 1942 Het leven in het dorp heeft weer zijn gewone gang genomen. Slagerij A. Rood aan de Molendijk is nog steeds gesloten, maar er is een teken van leven in de vorm van twee korte briefjes. Het ene is geschreven door Betje, het andere door Vrouwtje Sara. De toon is optimistisch: ‘met ons gaat het best’. Betje doet de groeten aan ‘alle Beijerlanders’ en in het bijzonder aan ‘de buren’ van de Molendijk. ‘Indien het mogelijk is schrijven we later maar als het niet aankomt is het nog geen reden om ongerust te zijn.’ Ongerust of niet, ook andere Joodse Oud-Beijerlanders melden zich in Rotterdam. Eind oktober vertrekt huidenkoopman Mozes van Tijn, samen met zijn zussen Rijntje en Matje en de tachtigjarige Jetje van Leeuwen die bij de familie is ingetrokken. Met zijn vieren bewonen zij een huis in de Kerkstraat, naast de synagoge waar Van Tijn koster is. Ook dit huis komt leeg te staan.

Een lachende Abraham Rood in de tramopening, 11 augustus 1942. Collectie Museum Hoeksche Waard, Heinenoord. Foto: Arie Duifhuizen.

Heinenoord, 2007 Medewerkers ruimen de kluis op van het Streekmuseum Hoeksche Waard. In een hoek ligt een papieren zak met daarin twee sleutelbossen. Allebei zijn ze voorzien van een kaartje, met daarop een tekst. Nieuwsgierig laten ze de sleutels door hun handen gaan. Wat is dit precies? Onder in de zak zit een brief van een zekere ‘J. Schipper’. Die verschaft meer duidelijkheid. Het gaat om de huissleutels van twee Joodse families die in de oorlog zijn omgekomen. Vergast in Auschwitz. Abraham, Betje, Elias en Vrouwtje Sara Rood op 30 september 1942, Mozes en Rijntje van Tijn op 2 november van dat jaar. De zieke Matje van Tijn overleed op 5 december 1942 in Rotterdam; de laatste rustplaats van Jetje van Leeuwen is onbekend. Wat rest zijn twee sleutelbossen. Een herinnering aan een inktzwarte periode. Vandaag de dag worden zij permanent geëxposeerd in Museum Hoeksche Waard, ter nagedachtenis van het gezin Rood van de Molendijk en de familie Van Tijn uit de Kerkstraat in Oud-Beijerland.

Deze bijdrage is eerder als ‘Topstuk’ verschenen in Holland 52.2 (2020).


[1] Achtergrondinformatie over de sleutels is te vinden in: Gerda den Hartog, ‘De Joden’ in: Loek Dekker e.a., Oorlog in de Hoeksche Waard 1940-1945 (Heinenoord 2015) 83-101, aldaar 84 en 86-89.

Goede scriptie geschreven? Holland. Historisch Tijdschrift vraagt alle studenten die in 2019-2020 een historische bachelor- of masterscriptie hebben geschreven (of dit jaar nog zullen voltooien) mee te dingen naar de scriptieprijs 2020. Lees hier meer over de voorwaarden en hoe je mee kan doen.

Podcast ‘In het Rijks’ van het Rijksmuseum | Serie Middeleeuwen en renaissance, Aflevering 22: Pleurants (duur: 31 min.)

Gesignaleerd Henk Looijesteijn

Ooit waren het er 24, nu zijn er nog 10 van over, sinds 1885 gekoesterd in het Rijksmuseum. Sinds 1691 zijn ze kunstbezit van de stad Amsterdam, dat ze ooit aankocht omdat het zou gaan om beelden van de graven van Holland. De bronzen beelden van ongeveer een halve meter hoog zijn echter pleurants, ‘weners’, geplaatst in nissen van de graftombe van Isabella van Bourbon (c. 1436-1465), geliefde echtgenote van Karel de Stoute. De pleurants stellen haar voorouders voor, onder wie enkele Hollandse graven. Zelf was Isabella nooit gravin van Holland, want ze stierf voordat Karel graaf werd.

Het zal niet verbazen dat het Rijksmuseum vol in de podcastmode is gedoken, want in de nationale schatkamer staan tal van kunstwerken die een nadere introductie verdienen. De pleurants zijn nauwelijks bekend, en dat is jammer, want het zijn werkelijk prachtige beelden. De eerste voorbeelden van bronsgietkunst in de Nederlanden, aldus conservator Frits Scholten, die al jaren onderzoek doet naar deze beelden. De aflevering over de pleurants maakt deel uit van een serie, waarin radiomaker Janine Abbring de conservatoren middeleeuwen en renaissance interviewt over topstukken uit de collectie.

‘Een familiereünie in brons en steen’, noemt Scholten de tien beelden. Helaas is onbekend wie wie is: ooit waren de beelden voorzien van sokkeltjes met wapenschilden, maar die zijn verloren gegaan. Het bronzen grafbeeld van Isabella is tegenwoordig in Antwerpen; de veertien andere beelden zijn sinds Beeldenstorm en Revolutie zoek. Wel is er een lijst van wie er ooit Isabella stonden te bewenen, en er staan merkjes achter op de beelden. Maar Scholten heeft de code daarvan nog niet kunnen kraken.   

Scholten spreekt rustig en helder, met een wat deftige dictie; Abbring klinkt wat jachtig, en onderbreekt Scholten regelmatig, wat ik hinderlijk vond. Niettemin is het een heel informatief tweegesprek, dat ervoor zorgde dat ik zin had om meteen naar het museum te gaan en de pleurants te bezoeken. Merkwaardig is overigens dat Scholten zwijgt over de twee die wel zijn geïdentificeerd, althans volgens de museumwebsite: een van de twee is graaf Albrecht van Holland.

Met ruim 31 minuten is deze aflevering iets langer dan de andere afleveringen, hetgeen ook geldt voor de andere podcastseries van het Rijksmuseum (gemiddeld zo’n 20 à 25 minuten). Dat maakt dat de afleveringen goed geschikt zijn voor bijvoorbeeld de afwas of een korte wandeling. Tip: wie via een laptop luistert, kan een ander scherm openen en tijdens het luisteren de foto’s van de beelden op de museumwebsite bekijken.

Beluister hier aflevering 22 ‘Pleurants’ uit de serie Middeleeuwen en renaissance: https://www.rijksmuseum.nl/nl/podcast/middeleeuwen-en-renaissance/pleurants

Rosa de Jong

Ik woon al jarenlang naast de Transvaalbuurt in Amsterdam. Er is daar een dubbel straatnaambordje waar ik mij van kinds af aan over verwonderde. Als tiener las ik de prachtige biografie Biko over Steve Biko en dit leidde tot een klein onderzoek in het Stadsarchief van Amsterdam. De geschiedenis van de straatnamen van de Transvaalbuurt in Amsterdam is niet in deze Thuishoek geheel te vatten, dus stip ik enkele grote gebeurtenissen aan.   

Afb. 1 Medewerker van Publieke Werken en Stadsontwikkeling hangt het nieuwe naambord op. Het Vrije Volk, 22-08-1978, geraadpleegd via Delpher.

Op 9 november 1977 dienden twee raadsleden een voorstel in: zij wilden een plein in Amsterdam vernoemen naar Steve Biko. Biko was wereldwijd bekend om zijn verzet tegen de apartheid in Zuid-Afrika en was twee maanden daarvoor onder verdachte omstandigheden in de gevangenis overleden. Er werd gekozen voor het Pretoriusplein, met als belangrijkste overwegingen: er was ook een Pretoriusstraat en Biko zou passen binnen de andere namen in de Transvaalbuurt. Ondanks een boze ondernemer die zat opgescheept met briefpapier, stempels, folders, enveloppen met het oude adres en geen vergoeding voor een aanpassing hierin kreeg, stemde de gemeenteraad met het voorstel in zonder inwinning van advies van de Commissie voor Straatnamen. Sommige raadsleden ijverden voor striktere regels omtrent ‘politieke statements bij straatnamen’.

In 1982 probeerden bewoners van de Transvaalbuurt, verenigd in een antiracisme buurtcomité, zelfstandig alle andere straatnamen te veranderen. Ze plakten naamborden over en riepen iedereen op de nieuwe namen te gebruiken. Het zou niet baten: de straten bleven hun oude naam dragen.

Afb. 2 Beeld van Pépé Grégoire. Foto: Rosa de Jong.

Slechts vijf jaar later ontstaat er weer een discussie over een straatnaam in de wijk: de Louis Bothastraat. Kunstenaar Pépé Grégoire maakte een beeld tegen apartheid en uitsluiting (later tegen apartheid en racisme) dat geplaatst zou worden in de wijk. Het monument zou op het Krugerplein komen te staan, daar waar het plein de Louis Bothastraat kruist. Volgens enkele leden van de werkgroep, die was opgericht om een plek te vinden voor het monument, was de straatnaam aanstootgevend. De naam deed te veel denken aan de Zuid-Afrikaanse president Pieter Botha: hij was voor velen het gezicht van het apartheidsbeleid. De gemeente had in 1982 toegezegd geen straatnamen meer te zullen wijzigen. Er ontstond hevige onenigheid, die eindigde in een juridische strijd. Het kwam tot een compromis: de straat zou wel worden omgedoopt tot de Albert Luthulistraat (naar de Nobelprijs-winnende president van het Afrikaans Nationaal Congres), maar de vermelding ‘Voorheen Louis Bothastraat’ zou onder het nieuwe naambordje worden geplaatst.

Afb. 3 Dubbele straatnaamborden in de Transvaalbuurt: Albert Luthulistraat, voorheen Louis Bothastraat. Foto: Rosa de Jong.

Dit thema zou actueel blijven: vorig jaar botste burgemeester Halsema met de Commissie van Straatnamen over namen voor een nieuwe wijk op IJburg. Zij wilde graag eer doen aan de multiculturele stad en ging niet akkoord met het themavoorstel Slag om de Zuiderzee uit 1573, vervolgens deed ze de daaropvolgende suggestie van internationale dansstijlen af als oubollig en folkloristisch. Het KITLV, waaraan ik verbonden ben, mocht advies uitbrengen en maakte een lange lijst met antikoloniale verzetshelden. Zo dragen de straten en pleinen in de nieuwe wijk namen van hoofdrolspelers uit een nog te onbekende geschiedenis.

Tot twee week geleden plaatsten we wekelijks een bespreking van een historische podcast of vlog in de online rubriek Hollandse Podcast Parade. Dit was een experiment dat wat ons betreft geslaagd is. Daarom gaan we deze besprekingen een vaste plaats geven. Iedere maand zal er een aflevering van de Hollandse Podcast Parade op onze website verschijnen, waarin wij vlogs en podcasts (of de combi van vlogcasts) over de Hollandse geschiedenis onder de aandacht brengen.

Lees meer »

‘Onze geschiedenis ligt op straat’ is een uitspraak die stadsgidsen graag herhalen tijdens hun historische wandelingen. En gelijk hebben ze: wie er oog voor heeft, ziet in het stedelijk landschap talloze sporen van het verleden. De laatste jaren zijn gidsen zich gaan richten op specifieke elementen of gebeurtenissen uit de geschiedenis. In themawandelingen komen deelnemers in aanraking met sporen van bijvoorbeeld het slavernijverleden, de geschiedenis van de Nederlandse letteren of het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Maar hoe zit het met de geschiedenis van de verharde wegen waarover de geïnteresseerden zich verplaatsen? Welke historische verhalen gaan schuil achter de straten die zij inslaan? En wat is de bredere betekenis van die verhalen? Deze vragen staan in Langs Hollandse straten (2020-2) centraal. De invalshoek van dit themanummer is ‘de straat’ als verbindingsstuk tussen thema’s, methoden en verhalen.

Lees meer »

Carin Gaemers

Ik wandel vaak met de hond langs de Schielandse Hoge Zeedijk iets ten westen van Moordrecht. In de nacht van 17 op 18 juni 1489 vond hier een grote veldslag plaats. Het was een koele, regenachtige zomer dus de duisternis zal dik als een deken zijn geweest. De polders een geluidloze, bewegingloze leegte. Ergens vroeg in de nacht van 17 juni moet op dit punt vanuit het niets een schip zijn opgedoemd in de watergang onder aan de dijk. En nog een. En nog een. Uiteindelijk lagen hier ongeveer twintig schepen stil voor een kade. Met aan boord meer dan duizend mannen.

Afb. 1 De Derde Tocht gezien vanaf het
gemaal Abraham van Stolk. Hier lag ooit de Jonckerskade. Foto: Myrte van der Meer, 2020.

De vloot kwam uit Rotterdam. Die stad was sinds november in handen van de Hoeken onder leiding van jonker Frans van Brederode. Niet lang daarna was de stad belegerd door troepen van Maximiliaan van Oostenrijk. Na maanden schaarste dreigde hongersnood.

Twee weken daarvoor was een strooptocht in de Krimperwaard door de Kabeljauwen onderschept. Daarbij waren meer dan 200 Hoeken gesneuveld. Vervolgens hadden de Kabeljauwen de wachten verdubbeld bij alle rivieren en doorgaande wegen die naar Rotterdam leidden.

Van de volgende poging voedsel naar de stad te halen, hing veel af. Hoeken in Woerden hadden op grote schaal levensmiddelen gekocht. De overdracht zou die nacht plaatsvinden bij Boskoop. Door met het konvooi door de onbewoonde delen van de polders tussen Rotte, IJssel en Gouwe naar Boskoop te varen, hoopten de Rotterdammers ongezien heen en weer te kunnen

De voortgang stokte bij mijn Thuishoek. Leeg konden de lichte schepen nog wel over de kade naar de andere kant worden getrokken. Op de terugweg zouden de schepen daarvoor te zwaar beladen zijn. De Hoeken waren op deze hindernis voorbereid. Geruisloos en snel werd een geul gegraven. Daarna trokken de schepen in stilte verder en bereikten zonder problemen Boskoop.

Afb. 2 De Derde Tocht. Bij de bomenrij op de achtergrond loopt de A20 tussen Nieuwerkerk en Gouda. Foto: Myrte van der Meer, 2020.

Ook van deze poging waren de Kabeljauwen op de hoogte. Iemand heeft direct ingezien dat mijn Thuishoek de beste plaats vormde voor een aanval op het konvooi. Een grote groep Kabeljauwse manschappen verstopte zich in schuren, hooibergen en huizen in de buurt. Zodra de Rotterdamse schepen in de vroege uren van 18 juni opnieuw de geul door voeren, stormden zij van alle kanten toe. 

In een oogwenk werd de stilte verscheurd door het geschreeuw van vechtende manschappen, het geluid van staal op staal en het gekrijs van gewonden. Aanvankelijk hadden de Hoeken de overhand. Zodra de troepenmacht arriveerde, die buiten zicht paraat had gestaan onder leiding van de stadhouder van Maximiliaan van Oostenrijk, keerden de kansen. 

Vijf uur lang hakten ruim duizend Hoekse en meer dan tweeduizend Kabeljauwse manschappen verbeten op elkaar in. Uiteindelijk besefte de Hoekse bevelhebber dat het konvooi onmogelijk behouden kon blijven. Met zo’n 350 man probeerde hij zwemmend te ontsnappen. Voordat zij konden verdwijnen in het doolhof van watergangen dieper in de polder, werden zij door Kabeljauwse manschappen ingehaald.

Na het staken van de strijd moeten overal op de weilanden en in watergangen rond mijn Thuishoek meer dan vijfhonderd doden hebben gelegen. Alleen al aan de Hoekse zijde was de helft van de manschappen gesneuveld. De Kabeljauwen voerden de overlevende Hoeken en hun schepen af naar Gouda.

Afb. 3 Kaart van de landen gelegen tussen Gouda, Moordrecht, Zevenhuizen en Waddinxeen. Linksonder in de hoek ligt Gouda. Onder van links naar rechts de rivier de Gouwe. Links midden het dorp Moordrecht. Kaart door onbekende maker, ongedateerd (16e eeuw). Collectie Nationaal Archief, Den HaagVerzameling Binnenlandse Kaarten Hingman, nummer toegang 4.VTH, inventarisnummer 2427.

Deze slag betekende voor de Hoeken het einde. Op 22 juni gaf jonker Frans Rotterdam prijs en in de maanden erna doofden Hoekse en Kabeljauwse Twisten uit als een nachtkaars. De kade aan de voet van de IJsseldijk werd nog eeuwenlang ‘de Jonckerskade’ genoemd. Door turfwinning verdween steeds meer polderland en ontstond een groot watergebied. Toen deze Zuidplas aan het begin van de 19e eeuw werd ingepolderd, verdween ook de Jonckerskade. Niets aan mijn Thuishoek herinnert aan de veldslag waarmee een einde kwam aan een strijd die 140 jaar lang de politiek en het dagelijks leven in Holland bepaalde. Geen monument, geen herdenkingsteken, zelfs geen informatiebordje. Op de IJsseldijk staat het grote gemaal Abraham van Stolk, dat de Zuidplaspolder droog houdt. Waar eens de Jonckerskade lag, loopt nu een breed afwateringskanaal tussen de dijk en de A20, ruim anderhalve kilometer verderop.

Laurien van der Werff

De Molensteeg, gezien richting de Oudezijds Achterburgwal. Foto: Laurien van der Werff,
18 mei 2020.

Midden op de Amsterdamse wallen, tussen de Zeedijk en de Oudezijds Achterburgwal, ligt de Molensteeg. Tien jaar geleden nog de meest criminele straat van Amsterdam, zoals te lezen valt in een artikel van Het Parool. Sindsdien lijkt er aan de bestemming van de steeg weinig te zijn veranderd. Het merendeel van de zeventien panden behuist peeskamers en op toeristen gerichte horeca, zoals een paar smoezelig ogende snackbars en het Redlight Casino.

Hoe anders moet het eruitgezien hebben in de 17de eeuw, toen mijn favoriete notaris Laurens Lamberti (1588-1655) er werkte en woonde en het een centraal gelegen steeg in het oude deel van de stad was. In welk pand Lamberti verbleef, is onduidelijk. Misschien bestaat het ook niet meer, want een deel is later gesloopt en vervangen door nieuwere bebouwing. Toch loop ik graag door de steeg en verbeeld ik mij hoe het er toen uit zou hebben gezien en wie er allemaal liepen – iets dat voor de coronacrisis bijna onmogelijk was door de constante toeristendrukte.

Lamberti was begin mei 1619 met zijn echtgenote Saartje Pieters naar de Molensteeg verhuisd en zou er tot zijn dood blijven. Hij had het kantoor en woonhuis overgenomen van zijn voorganger en leermeester Jacob Gijsbertsz, die eind 1618 was overleden. Daarvoor kwam hij er al jaren als klerk. Zijn eigen opvolger en schoonzoon, Jacob de Winter, zou overigens niet het huis in de Molensteeg betrekken.

In die tijd ging men voor veel meer zaken naar de notaris dan tegenwoordig. Na een moord kon de familie van het slachtoffer bijvoorbeeld bij een notaris een zogenaamde zoenbrief opstellen waarin de dader vergiffenis verkreeg in ruil voor financiële compensatie. Als er een buitenechtelijk kind werd geboren, dan konden allerlei regelingen worden opgesteld in een notariële akte. Na een burenruzie of ander geschil kon men getuigen verzamelen en hen een attestatie laten afleggen voor een notaris; om vast te leggen wat er zou zijn gebeurd en bij eventuele vervolgstappen bewijsmateriaal te hebben. Dit zijn slechts een paar voorbeelden. De vele soorten notariële akten geven ons een unieke inkijk in het dagelijks en persoonlijk leven van de 17de-eeuwer.

Wat Lamberti als notaris zo interessant maakt, is dat hij een zeer brede clientèle had. Bekendheden als Pieter Cornelisz. Hooft en Joost van den Vondel, burgemeesters, rijke koopmannen en -vrouwen, maar ook ambachtslieden, vroedvrouwen, zeelui, marktkramers en dienstmaagden hebben in zijn kantoor aan de Molensteeg gestaan. Bovendien had hij een prachtig handschrift, zoals hieronder te zien is.

‘… Ten huijse mijns / Notarij gestaen inde Molenstege…’. Deel van een pagina uit een van Lamberti’s protocollen. Collectie Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Notarissen ter Standplaats Amsterdam.

Ik heb helaas geen 17de-eeuwse afbeelding van de Molensteeg kunnen vinden, maar ook de veel latere tekening van Herman Schouten hieronder geeft weer hoezeer het is veranderd. Wat volgens Lamberti echter nooit zou veranderen – en inderdaad niet is veranderd – is het feit dat mensen (te veel) waarde hechten aan materieel bezit. Op een kladblaadje, boven een akte omtrent een ruzie over de verdeling van een erfenis, dichtte hij in 1635: ‘Soo lang als het sal vloeijen en ebben, sal men scheelen om het houwen en hebben’.

Meer weten over notarissen en het leven in vroegmodern Amsterdam? Kijk dan eens op de website van Alle Amsterdamse Akten: https://alleamsterdamseakten.nl/.

Oudezijds Achterburgwal met daartussen in de Molensteeg.
Tekening door Herman Schouten, 1790. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Podcast van VPRO voor NPO Radio 1| Serie Pension Idzerda (duur: 4 afleveringen)

Gesignaleerd door Christoph van den Belt

Een gedramatiseerde historische podcast over radiopionier Hanso Idzerda (1885-1944). Dat klinkt misschien niet aanlokkelijk, maar deze podcast stelt niet teleur. De aanleiding voor deze vierdelige podcastserie was 100 jaar radio. Hieraan is uitgebreid aandacht besteed, onder meer met de bundel De radio. Een cultuurgeschiedenis onder redactie van mediahistoricus Huub Wijfjes. Pension Idzerda vormt de ideale opwarmer om iets te leren over een fascinerend aspect van de mediahistorie.

Idzerda was een Friese dokterszoon die als jong ventje zat te dagdromen over techniek. In zijn eigen woorden: ‘Mijn fascinatie was vanaf het begin alles wat techniek was.’ Een nerd, zouden we nu zeggen. Hij volgde een technische opleiding in Duitsland. In 1913 was hij klaar en vestigde hij zich in Scheveningen. Daar hield hij zich bezig met de ontwikkeling van radiozend- en ontvangstapparatuur. Het leidde vanaf november 1919 tot de eerste radio-uitzendingen van Nederland.

Deze podcast is fascinerend. Vooral vanwege de unieke bron die centraal staat. De ontdekking ervan moet – vergeef me het cliché – een historische sensatie zijn geweest. Een van de podcastmakers vindt vier grammofoonplaten op Marktplaats. De data: 10 en 14 september 1944. Initialen ‘H.H. S.S. Idz.’ Hij koopt ze. Een gokje. Een bejaarde technicus kan het merendeel van het geluid terughalen. ‘En daar klonk de stem van Hanso Idzerda. Soms vaag. Soms vertroebeld door gekraak. Maar vaak heel goed verstaanbaar. En hij vertelde zijn leven.’ Onthullend, aangezien Idzerda geen persoonlijk archief heeft nagelaten.

De afleveringen draaien rondom deze bron. Je hoort Idzerda vertellen. Af en toe schiet op de achtergrond een V1 of V2 de lucht in richting Engeland. Een indrukwekkend geluid, Idzerda valt telkens stil op zo’n moment. Dat de afleveringen ook nog eens gedramatiseerd zijn, stoort echter niet. Het helpt om je aandacht erbij te houden. Tijdens het verhaal vertellen de makers over de unieke vondst (Marktplaats nota bene), over wat eraan ontbreekt, over hoe ze uitspraken interpreteren en waarom. En dat terwijl alleen zijn verhaal al volstrekt uniek is.

De podcastserie is te beluisteren via: https://www.vpro.nl/programmas/pension-idzerda.html