Menselijk en begrijpelijk: De bevrijding volgens ooggetuigen

Frank Grootveld, jurist en historicus

Onbegrepen chaos. Verwarring. Sterke emoties. Dit zijn de woorden waarmee 44 van de 45 persoonlijke verhalen over de bevrijding van Nederland in het boek De bevrijding volgens ooggetuigen. 45 persoonlijke verhalen van Zuid-Hollanders kunnen worden beschreven. Onbegrip over de aanwezigheid van Duitse troepen terwijl het nieuws al ronddoolde dat de Duitse strijdkrachten in Nederland al gecapituleerd hadden. Verwarring over de voorbij marcherende bewapende Duitse soldaten, terwijl mensen al hun oranje-blanje-bleu uitgehangen hadden. De bevrijding verliep bovendien chaotisch: leden van de Binnenlandse Strijdkrachten die nog stierven ná 5 mei. Gevoelens van voldoening en medelijden over het kaalscheren van ‘moffenmeiden’.

Algemeen doel van het boek

Deze reeks aan persoonlijke verhalen heeft een mooie insteek; het persoonlijk maken van geschiedenis. Hierdoor worden relatief abstracte gebeurtenissen vatbaar. Waar valt immers meer bij voor te stellen, een puntsgewijze beschrijving van de troepenbewegingen in mei 1945 of de emoties en gedachten van mensen die het met hun eigen ogen zien? Het boek slaagt hier goed in. De bevrijding komt door de ogen van mensen die het meemaakten naar voren.

Vorm van het boek

Men doet er het best aan het als een ‘inkijkboek’ te zien (af en toe een enkele herinnering lezen), in plaats van een boek dat men aan een stuk uitleest. Hiermee komt ook een zwak punt van het boek aan bod: de verhalen zijn redelijk repetitief. Hoewel het kaalscheren van ‘moffenmeiden’ wellicht wijdverspreid was, hadden de redacteuren er goed aan gedaan om dit thema minder vaak terug te laten komen. Aan de andere kant kan het laten terugkomen van het gedeelde gevoel van verwarring onder de mensen juist als een sterk punt gezien worden. De vormgeving van het boek is ronduit mooi. Ieder verhaal wordt begeleid door een goede foto van de desbetreffende persoon en een emblematisch citaat van haar of hem. Ook geven de redacteuren bij bepaalde begrippen uitleg en illustreren zij bepaalde punten uit het persoonlijke verhaal met een foto.

Het geschetste beeld door het werk

In het voorwoord benoemt Ad van Liempt al de onduidelijkheid die de bevrijding met zich meebracht. Hoewel mensen vandaag de dag vooral de vrolijke foto’s van vlaggetjes en bloemen op geallieerde tanks en andere voertuigen voor zich zien wanneer zij aan deze dagen denken, hadden de meidagen van 1945 vaak ook een keerzijde. Voor veel mensen was het niet duidelijk of de Duitse strijdkrachten überhaupt al gecapituleerd hadden of niet. Voor de mensen die het meemaakten, deden de dagen eerder denken aan Dolle Dinsdag dan aan een soepele bevrijding waar zij meerdere jaren naar uitgekeken hadden.

Dat ene verhaal van de 45 die niet in de ban raakte van verwarring? Het getuigenis van secretaris-generaal van Economische Zaken Hans Max Hirschfeld, een meneer van Joodse afkomst die zo bekwaam was in zijn handelen op het ministerie dat hij door de bezetter gespaard werd. Hirschfeld vertelt ons dat de BBC berichtte dat de Duitse strijdkrachten in Nederland gecapituleerd hadden, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was. Mede door zijn inspanning weerhield de bezetter zich van het ingrijpen onder de bevolking toen deze zich bevrijd waande als gevolg van de berichtgeving van de Britse radiozender. Een persoonlijk verhaal dat vele van de andere verhalen verklaart.

Concluderend

Al met al is De bevrijding volgens ooggetuigen een sterk boek. Persoonlijke verhalen van mensen komen vaak het krachtigst binnen. Het gedane onderzoek is omvangrijk, en ook de vormgeving is sterk. Aangezien het werk is uitgebracht in het kader van 75 jaar vrijheid, lijkt het precies zijn doel te raken. Het doordrongen raken van de persoonlijke ervaringen van onvrijheid kan wellicht mensen doen beseffen dat deze vrijheid niet vanzelfsprekend is. In dat licht zou het boek ook een educatieve functie kunnen vervullen.

Iris Brandts, Evelien Masselink, Bas van Toledo, Frans Vink en Ad van der Zee (red.), De bevrijding volgens ooggetuigen. 45 persoonlijke verhalen van Zuid-Hollanders, Delft: Erfgoedhuis Zuid-Holland, 2020, 240 pp, geïllustreerd, ISBN: 9789080890107. Prijs: €14,95

Dit boek is alleen te bestellen via https://www.erfgoedhuis-zh.nl/producten/producten/2020/boek-de-bevrijding-volgens-ooggetuigen/

Sanne Muurling

De afgelopen maanden heb ik de stad waarin ik woon, Amsterdam, veel beter leren kennen. Dat mijn praktische actieradius veelal beperkt is gebleven tot de paar kilometer rondom mijn huis, valt te compenseren door de beschikbaarheid van vele prachtige historische kaarten en databestanden. Door mijn huidige onderzoeksproject over de sociale en ruimtelijke effecten van infectieziektes in negentiende-eeuws Amsterdam is het moeilijk om de huidige werkelijkheid helemaal te ontsnappen, maar wanneer ik oude kaarten uitpluis om naar iemands precieze adres te speuren waan ik me toch even elders. Mijn lievelingsadressen betreffen die in volkswijken, dwarsstraatjes en de vele gangetjes waarin zoveel mensen leefden die verder weinig documentaire sporen hebben achtergelaten.

Afb. 1 Eerste Helmersstraat 1-23 C ter hoogte van Alberdingk Thijmstraat naar de Nassaukade, H.M.J. Misset, 1903, Collectie Stadsarchief Amsterdam

Eén van mijn favoriete ontdekkingen is het 𝐒𝐨𝐩𝐡𝐢𝐚𝐩𝐚𝐫𝐤 in Amsterdam, een kort zijstraatje (en achterbuurt) van de Nassaukade. Omdat de Amsterdamse bevolking vanaf de jaren 1860 snel begon te groeien was er veel behoefte aan nieuwe woningen. Bouwondernemer A.W. de Klerck maakte dankbaar gebruik van deze woningnood en begon in 1867 aan de bouw van een klein volksbuurtje achter verschillende chemische fabrieken aan het begin van de huidige Eerste Helmersstraat. Hij vernoemde de buurt vermoedelijk naar een liefje van hem, Sophia.

Afb. 2 Bewerking van: Atlas van de gemeente Amsterdam, Buurt XX, 3e blad, J.C. Loman, 1876, Collectie Stadsarchief Amsterdam

Voor de bouw had De Klerck toentertijd nog geen bouwvergunning nodig – die regelgeving volgde misschien mede door deze zaak wel snel hierna – en dat was helaas aan de buurt af te zien. De straat noch de huizen waren opgehoogd, waardoor de buurt met diens 52 arbeidershuisjes een modderig broeinest van muggen en malaria werd. Op straatverlichting en structurele vuilafvoer konden de bewoners ook niet rekenen, en voor bestrating moesten ze ook zelf zorgen (en zodoende was die er dus niet). Wanneer men het huis uitstapte, stond men met de voeten in de blubber, zoals ook te zien is op de tekening van Misset uit 1903. Het Sophiapark werd pas in 1915 afgebroken, maar werd voor die tijd een van de eerste echte Amsterdamse achterbuurten.

Afb. 3 Bewerking van: Buurt XX (Kadastrale: Q), J.C. Loman, 1892 t/m 1903, Collectie Stadsarchief Amsterdam

Op 2 november 2020 overleed plotseling onze collega-historicus dr. Gijs Rommelse, op de veel te jonge leeftijd van 42 jaar. Gijs schreef een groot aantal boeken en artikelen over de vroegmoderne maritieme geschiedenis en was acht jaar lid van de redactie van Holland. Historisch Tijdschrift. Het in memoriam leest u hier.

Op 2 november 2020 overleed plotseling onze collega-historicus dr. Gijs Rommelse, op de veel te jonge leeftijd van 42 jaar. Gijs schreef een groot aantal boeken en artikelen over de vroegmoderne maritieme geschiedenis en was acht jaar lid van de redactie van Holland. Historisch Tijdschrift.

Gijs leefde meerdere levens tegelijk. Hij was fulltime docent, maar nam tegelijk volop deel aan het wetenschappelijke bedrijf. Hij schreef boeken en artikelen, organiseerde congressen, gaf lezingen in binnen- en buitenland en gastcolleges aan universiteiten. Gijs was een bruggenbouwer: hij was actief in de wetenschap, maar populariseerde het vak ook voor een breed publiek en had een hart voor onderwijs. Hij was een genereus historicus en stond altijd open voor samenwerking en ondersteuning. Zijn werklust was ongeëvenaard, zijn passie voor het vak groot.

In de twintig jaar dat Gijs actief was in het vakgebied groeide hij uit tot een internationaal erkend historicus van de vroegmoderne maritieme geschiedenis. Het begon allemaal in 1999, toen hij aan de Universiteit Leiden een scriptie schreef over de Engelse kaapvaart tegen de Republiek voor en tijdens de Tweede Nederlands-Engelse Oorlog (1665-1667). Het onderzoek daarvoor verrichtte hij deels aan University College Londen, waar hij ook een collegereeks over de Gouden Eeuw volgde bij Jonathan Israel. Na zijn afstuderen kreeg Gijs een beurs van het NWO om in Londen vervolgonderzoek te doen en de basis te leggen voor zijn proefschrift. Hier was hij een bekend gezicht in het bruisende netwerk van promovendi die de British Library als werkplek hadden gekozen en bouwde hij een solide internationaal netwerk op. Zijn vrienden daar, die inmiddels over de hele wereld werkzaam zijn, herinneren zich zijn brede interesse en markante humor, in de bibliotheek, de pub en de sportzaal. Of, zoals een van hen memoreerde, Gijs was ‘an eclectic cool guy’.

Symposium ‘Maritieme Identiteit’, 2016

Vanaf 2002 verscheen een continue stroom artikelen over het vakgebied waarin hij uiteindelijk naam zou maken: vroegmoderne maritieme geschiedenis. In 2006 promoveerde hij bij Simon Groenveld in Leiden op The Second Anglo-Dutch War (1665-1667). International raison d’état, mercantilism and maritime strife. In dit boek liet hij zien dat het uitbreken van de oorlog tussen Engeland en de Republiek de uitkomst was van veel verschillende beslissingen, genomen door een groot aantal groepen en individuen. Daarbij was er volgens hem een belangrijke rol weggelegd voor mercantilistische lobby’s, die erin slaagden een oorlog uit te lokken.

In 2001 was Gijs inmiddels aan de slag gegaan in het middelbaar onderwijs. Hij was een geboren docent, met passie voor zijn vak en een groot hart voor zijn leerlingen. Tegelijk bleef hij schrijven voor een breed geïnteresseerd publiek en dat kon hij ook goed. In 2007 trad hij in dienst bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie, waar hij in 2008 ‘Follow me’. De M-Fregatten van de Karel Doorman-klasse en in 2009 (met Michael van der Zee) Het Wapen onder dak. De brigadekazernes van de Koninklijke Marechaussee 1814-2008 publiceerde. In het voorjaar van 2009 werd Gijs lid van de redactie van Holland. Historisch Tijdschrift. Binnen de kortste keren was hij een zeer gewaardeerd redactielid. Zijn werkkracht was ongeëvenaard, zijn ideeën grenzeloos. Hij was zeer succesvol in het aanvragen van subsidies en het organiseren van symposia. Actiepunten die voortkwamen uit een redactievergadering werden snel uitgevoerd. Wanneer hem werd gevraagd hoe hij dit toch allemaal deed, luidde steevast het antwoord dat hij zelden of nooit televisiekeek. Dat scheelde veel tijd. En dat nog steeds allemaal naast zijn baan, sinds 2012 weer als docent aan het Haarlemmermeer Lyceum in Hoofddorp. Maar het draaide zeker niet alleen om werken. Gijs was vooral een fijne en hartelijke collega, met humor en oog voor anderen, die graag een biertje dronk na afloop van de vergaderingen en hartstochtelijk kon debatteren over de geschiedenis.

Al snel werden de voorliefdes van Gijs zichtbaar in de themanummers van Holland. Twee daarvan moeten zeker worden genoemd, omdat ze zo typerend zijn voor zijn onderzoek: de uitgaven over maritieme identiteit (2016) en krijgsgevangenen (2017). Maritieme geschiedenis, zo doceerde Gijs binnen de redactie, was te lang opgehangen aan politiek-militaire, technologische en economische invalshoeken. Het werd tijd om eens te kijken naar de Hollandse maritieme identiteit als culturele constructie. Zelf leverde hij twee bijdragen: een artikel over maritieme identiteit bij Pieter de la Court en een beeldessay over de constructie van zeehelden.

Presentatie van het nummer ‘Krijgsgevangenen’, 2017

Krijgsgevangenen vormden ­een rode draad in het onderzoek van Gijs. Tijdens het onderzoek voor zijn proefschrift vond hij allerlei gegevens over zeelieden en soldaten in Engelse en Nederlandse gevangenissen. Aan het thema werd, anders dan door enkele specialisten, vrijwel geen aandacht besteed. Onterecht, vond Gijs. Krijgsgevangenschap was een buitengewoon actueel onderwerp en daarom uiterst geschikt voor een breed publiek. Het resultaat was een zeer succesvol nummer van Holland. Historisch Tijdschrift over krijgsgevangen vanaf de middeleeuwen tot de meidagen van 1940. De talloze artikelen die Gijs zelf aan het onderwerp wijdde, werkte hij om tot een monografie die in het voorjaar van 2020 verscheen in de Zeven Provinciën Reeks. Het boek, Zeevarenden achter de tralies. De krijgsgevangenen van de grote zeeoorlogen, 1652-1674, droeg hij op aan zijn vriend Roger Downing met wie hij jarenlang samenwerkte en verschillende publicaties schreef.

In 2017 nam Gijs afscheid van de Holland-redactie. Hij wilde leuke dingen doen met zijn gezin. Maar ook de wetenschap bleef trekken. De onderwerpen uit zijn proefschrift – vroegmoderne maritieme geschiedenis, staatsvorming, mercantilisme en oorlogvoering – bepaalden de onderzoekslijn die hij had uitgezet en consequent bleef volgen. In 2011 verscheen (met Roger Downing) een boek over de Engelse diplomaat George Downing, die tussen 1658 en 1672 in Den Haag de commerciële belangen van zijn vaderland verdedigde. Politieke en economische ideologieën stonden eveneens centraal in de bundel (met David Onnekink) Ideology and foreign policy in Early Modern Europe uit 2011, waarin de machtsrealistische interpretatie van vroegmoderne buitenlandse politiek kritisch onder de loep werd genomen en aandacht werd gevraagd voor politieke ideologie en religie. Ondertussen bleef de stroom van academische artikelen in Nederlandse, Duitse, Zweedse Franse, en Engelse tijdschriften doorgaan.

De onderzoekscarrière van Gijs kreeg een nieuwe impuls met het Dr. Ernst Crone Fellowship bij Het Scheepvaartmuseum in 2016. Dit leverde hem veel nieuwe contacten, ideeën en materiaal op. Als fellow onderzocht hij de rol van maritieme vlaggen, een opstap naar een nieuwe koers in zijn werk, namelijk de rol van nationale identiteit in de ontwikkeling van zeemachten. Deze onderzoekslijn mondde uit in een bundel (met J.D. Davies en Alan James) getiteld Ideologies of Western Naval Power (1500-1815) (2019), en in 2020 een bundel (met David Ormrod) onder de titel War, Trade and the State. Anglo-Dutch Conflict, 1652-1689. Typerend voor de enorme werkkracht van Gijs was het feit dat, naast deze twee bundels, in 2019 ook nog een nieuwe monografie verscheen bij Cambridge University Press, The Dutch in the Early Modern World. A History of a Global Power. In deze nieuwe geschiedenis over de rol van de Republiek in Europa en in de wereld, die hij schreef samen met David Onnekink, besteedde hij aandacht aan zowel politieke, economische en militaire als culturele en religieuze factoren.

In 2019 werd Gijs benoemd tot Honorary Fellow bij het Centre for English Local History aan de University of Leicester. Er stonden verschillende nieuwe artikelen en een bundel op stapel en inmiddels was hij begonnen met een nieuwe monografie, The Dutch and their Navy. Sea Power and Identity, 1400-1815. In deze studie, die in 2024 zou verschijnen, wilde hij een overzicht geven van de lange militaire geschiedenis van de Nederlanders ter zee, onder meer aan de hand van pamfletten, prenten en liedjes. Het zou de kroon op zijn werk moeten worden.

Gijs had een snelle pen en een groot hart. We zullen hem ongelofelijk missen, als collega en als vriend. We wensen Barbara, de kinderen en de familie heel veel sterkte in deze moeilijke tijd.

Namens de academische vrienden en de redactie van Holland. Historisch Tijdschrift,
Arjan Nobel en David Onnekink

Een overzicht van de publicaties van Gijs is te vinden op http://gijsrommelse.weebly.com/

In 1220, dit jaar precies 800 jaar geleden, vaardigde graaf Willem I van Holland de oudste van de twee bewaard gebleven stadsrechtoorkonden van Dordrecht uit. Voor Henk ’t Jong vormde dat de aanleiding om een boek te schrijven over het ontstaan en de vroegste geschiedenis van zijn stad. Aan Peter A. Henderikx, emeritus-hoogleraar Nederzettingsgeschiedenis van de Nederlanden in de middeleeuwen, vroegen wij dit boek voor ons te lezen. Zijn recensie lees je hier terug.

Dordrecht, Hollands oudste stad

Peter A. Henderikx, emeritus-hoogleraar Nederzettingsgeschiedenis van de Nederlanden in de middeleeuwen, Universiteit van Amsterdam

In 1220, dit jaar precies 800 jaar geleden, vaardigde graaf Willem I van Holland de oudste van de twee bewaard gebleven stadsrechtoorkonden van Dordrecht uit. Voor Henk ’t Jong vormde dat de aanleiding om een boek te schrijven over het ontstaan en de vroegste geschiedenis van zijn stad. Daartoe voelde hij zich extra gestimuleerd door de discussie van zeven jaar geleden, toen Geertruidenberg, dat oorspronkelijk tot Holland behoorde, het jubileum van haar stadsrecht uit 1213 vierde en bij die gelegenheid heftig fulmineerde tegen de Dordtse gewoonte om Dordrecht te afficheren als de oudste stad van het graafschap Holland. Aan die kwestie besteedt ‘t Jong in zijn boek diepgaand aandacht en hetzelfde geldt voor de geschiedenis van de ruimtelijke ontwikkeling van de stad. Ook de relatie tussen de stad en de graaf van Holland en de ontwikkeling van de stedelijke economie komen aan de orde, maar bij die onderwerpen baseert de auteur zich grotendeels op bestaande literatuur.

Waar het gaat om de vraag wanneer Dordrecht een stad werd, maakt ’t Jong duidelijk dat niet alleen de datum van de oudst bekende stadsrechtverlening, maar ook de aanwezigheid aldaar rond 1200 van een koopliedengilde en laken(detail)handel iets zegt over de ouderdom van het stedelijk karakter van de stad. Bovendien geven de stadsrechtoorkonden van 1220 en 1252 zelf aanleiding om het begin van de stad in juridische en bestuurlijke zin ruim voor 1220 te plaatsen. Henk ’t Jong riep hiervoor de hulp in van de mediëvist Eef Dijkhof (Huygens ING). Deze schreef voor het boek een uitgebreide kadertekst, waarin hij, vooruitlopend op een toekomstige publicatie van zijn hand, aannemelijk maakt dat de stadskeur van 1220 zo goed als zeker teruggaat op een stadskeur van circa 1204, die op haar beurt voor een deel teruggaat op stedelijk recht dat al in het laatste kwart van de 12de eeuw in de stad van kracht was.

Bij de behandeling van de ruimtelijke ontwikkeling van de stad baseert ’t Jong zich op de resultaten van het archeologisch onderzoek dat in Dordrecht vanaf 1968 op grote schaal is uitgevoerd. Alle rapporten dienaangaande zijn door de auteur bestudeerd, zodat het boek een mooi overzicht geeft van de groei van de stad, vanaf het ontstaan van bewoning aan weerszijden van het oorspronkelijke veenwater de Voorstraatshaven – de ruggengraat van de stad – tot en met de aanleg en de bebouwing van zijstraten en van zijstraten van zijstraten. Ook de aard van de bebouwing krijgt aandacht, zoals de geleidelijke verstening van de oorspronkelijk houten huizen, evenals de sociale verschillen, weerspiegeld in het onderscheid tussen de grote huizen van de aanzienlijke burgers langs de Voorstraatshaven en de bescheidener woningen langs de zijstraten. Dankzij nuttige detailkaartjes en een  heldere overzichtskaart van de stad waarop alle straatnamen staan aangegeven, is de tekst op het punt van de ruimtelijke ontwikkeling goed te volgen, ook voor lezers die niet in Dordrecht bekend zijn.  

Waar het de behandeling van de ruimtelijke ontwikkeling betreft, heb ik twee punten van kritiek. Ten eerste zet ik een groot vraagteken bij de aanname van de auteur dat Dordrecht aanvankelijk ‘een van de vele gemeenschappen (was) die als lintbebouwing op de oevers van de rivieren in het nieuw ontgonnen veengebied werden gesticht’. Mijns inziens gaat dat niet op. Typerend voor de ontginningsnederzettingen was de opstrekkende verkaveling die zich verder, soms veel verder dan een kilometer landinwaarts uitstrekte. Aldus voor de Sint-Elisabethsvloed van 1421 direct ten oosten van Dordrecht het ambacht Merwede, dat zo goed als zeker opstrekkend was verkaveld vanaf de rivier de Merwede zuidwaarts, met ten zuiden daarvan Erkentrudenkerke/Tolloysen, ontgonnen vanaf de Dubbel in noordelijke richting. Daarentegen strekte het stadsgebied van Dordrecht zich vanaf de Voorstraatshaven slechts hooguit 400 meter zuidoostwaarts uit, namelijk tot aan de westgrens van de ambachten Merwede en Tolloysen. Dat het hier al een oude situatie betrof, blijkt uit het feit dat de parochie van de kerk van Dordrecht, die al eind 11de eeuw bestond, nooit meer dan alleen het stadsgebied heeft omvat. Het maakt aannemelijk dat Dordrecht van meet af aan een ander karakter had dan de aangrenzende ontginningsambachten, ook al was er in het oude Dordrecht wel een agrarische component aanwezig.

Een tweede kanttekening betreft de stadsversterking. ’t Jong vraagt zich af of de brede sloot die in de middeleeuwen aanwezig was ter hoogte van het tracé Hil-Lenghenstraat-Museumstraat-Schoolstraat-Veststraat kan zijn gegraven als stadsgracht toen in 1271 en 1284 graaf Floris V toestemming had gegeven de stad te versterken. De auteur is daar terecht niet helemaal zeker van, maar vreemd is dan wel dat hij als alternatief niet de meest voor de hand liggende mogelijkheid noemt, namelijk dat in genoemde jaren de middeleeuwse stadsgracht is gegraven die op de 16de-eeuwse kaart van Jacob van Deventer staat en ook nu nog aanwezig is. Waarom die gracht niet uit het laatste kwart van de 13de eeuw zou kunnen dateren maar, zoals ’t Jong oppert, mogelijk pas is gegraven na de Sint-Elisabethsvloed van 1421, is mij volstrekt onduidelijk.

Afgezien van deze kanttekeningen, is ’t Jong er naar mijn mening goed in geslaagd om, hetgeen zijn bedoeling was, de vroegste geschiedenis van Dordrecht op een verantwoorde en leesbare manier toegankelijk te maken voor een brede groep geïnteresseerde lezers.

Henk ’t Jong, De oudste stad van Holland. Opkomst en verval van Dordrecht  1000-1421. Uitgeverij Omniboek, Utrecht, 2020, 240 p., ISBN: 9789401916882, ISBK e-book: 9789401916899. Prijs: € 20,-

Ingrid de Zwarte

Het afgelopen jaar herdachten we het einde van de Tweede Wereldoorlog en de vrijheid waarin we sindsdien leven. De landelijke aftrap van het lustrumjaar vond plaats in Terneuzen, waar op 31 augustus 2019 de bevrijding van Zuid-Nederland werd gevierd. Een maand later stonde we stil bij Operatie Market Garden en de Slag om de Schelde; in januari volgde een indrukwekkende herdenking van de verschrikkingen van de Holocaust. Lokale geschiedenissen en persoonlijke verhalen stonden centraal. Nu oorlogsherinneringen vervagen, en verhalen over de oorlog overgaan van een eerste op de tweede generatie, zijn deze van onschatbare waarde.

De Maand van de Vrijheid, die duurde van 4 april tot en met 5 mei, liep anders dan voorzien. Toen de Rijksoverheid afgelopen maart vergaande maatregelen afkondigde om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan, zijn alle herdenkingsactiviteiten opgeschort. 75 jaar vrijheid vierden we thuis. De vlaggen mochten eerder uit, maar festivals maakten plaats voor optredens via sociale media en vrijheidsmaaltijden voor blikken vrijheidsmaaltijdsoep.

Desondanks – of juist hierdoor – was de Nationale Herdenking op 4 mei wellicht de indrukwekkendste tot nu toe. Ruim 6 miljoen keken naar een verlaten Dam, met meer  duiven dan mensen, en luisterden naar de waarschuwende woorden van Arnon Grunberg en de historische, persoonlijke speech van koning Willem-Alexander. Twee minuten stilte waren nog nooit zo stil. Op mei speelde het gerestaureerde draaiorgel Het Snotneusje – dat als schuilplek diende voor de Duitse beschieting van de Dam op 7 mei 1945 – voor meer mensen thuis dan het ooit voor directe toehoorders had kunnen doen.

De uitzonderlijke manier waarop we dit jaar vierden en herdachten maakte op velen een grote indruk. Op sociale media gingen echter ook stemmen op die een parallel tussen de beperkingen van de oorlog en de tijdelijke lockdown noodzakelijk achtten. De coronacrisis kon en kan echter op geen enkele manier vergeleken worden met wat landgenoten tijdens de oorlog meemaakten. De naoorlogse generatie kent geen onderdrukking, vervolging, massaal geweld of honger. Dat de generatie die dit wél heeft doorstaan met strengste beperkingen moet leven, is daarentegen wel iets waar we bij mogen stilstaan.

Toch gingen de herdenkingen niet enkel over het oorlogsverleden, al dan niet in relatie tot het onzekere heden. De meeste kracht van de Nationale Herdenking en Viering ging dit jaar uit naar de toekomst. Een toekomst waarin vrede en vrijheid nog altijd niet vanzelfsprekend zijn. Zoals Grunberg in een lege Nieuwe Kerk observeerde: ‘Geen herdenken zonder dit angstige vermoeden, geen betekenisvol herdenken zonder gegronde vrees dat wij de toekomstige daders en hun helpers zijn’. Ook de koning bracht een duidelijke boodschap voor de toekomst, waarin we ons moeten blijven verzetten tegen willekeur en waanzin: ‘Niet wegkijken. Niet goedpraten. Niet uitwissen. Niet apart zetten. Niet “normaal” maken wat niet normaal is.’

Op 24 oktober zal het herdenkingsjaar in Den Haag worden afgesloten met de viering van de oprichting van de Verenigde Naties – in 1945 ingesteld om nieuwe oorlogen te voorkomen en mensenrechten te beschermen. Dat zal een uitstekend moment zijn om stil te staan bij wat we in dit opzicht hebben bereikt, maar ook waar we hebben gefaald – bijvoorbeeld in Indonesië, waar oorlog en bezetting niet in 1945 maar in 1949 eindigden – en waar de uitdagingen voor de toekomst liggen.

Nederland viert dit jaar 75 vrijheid, maar op verschillende plekken in de wereld zijn oorlog, geweld en honger nog steeds aan de orde van de dag. Denk aan Syrië, Jemen of Zuid-Soedan. Naar verwachting zal de coronacrisis huidige conflicten en sociaaleconomische ongelijkheden alleen maar verdiepen, en daarmee de kans op nieuwe oorlogen en voedseltekorten vergroten. Laten we de vrijheid die wij hebben koesteren, en actief inzetten om vrijheid, vrede en voedselzekerheid elders in de wereld te bewerkstelligen.

Afbeelding Maarten Streefland

Ad van der Zee

Zoals zovelen ben ook ik sinds dit voorjaar grotendeels veroordeeld (nou ja…) tot thuiswerken. Het officiële kantoor van mijn werk bevindt zich in het centrum van Delft aan een oude gracht en daar kom ik nu nog maar zelden. Dat is best jammer, want Delft is een mooie stad en ik maakte er altijd graag tussen de middag een wandeling door de binnenstad.

Nu wil het geval dat mijn echtgenote beschikt over een eigen klein kantoor aan de rand van het centrum in Haarlem. Het zit in een niet al te fraai jaren-70-kantoorpand tegenover het Haarlemse station waar op tijdelijke basis kleine units worden verhuurd aan zzp’ers. Zij maakt er al enkele jaren gebruik van. Omdat zij er niet altijd hoeft te zijn, kan ik er geregeld een dag naar toe. Zij noemt het haar ‘Werkpaleis’ en die benaming heb ik dus maar overgenomen. Naar analogie van de koning, die heeft behalve een thuispaleis ook een werkpaleis aan het Haagse Noordeinde, waar zijn moeder trouwens ook al zat. Het voordeel van werken in een Werkpaleis is dat het je in staat stelt om wat afstand te nemen tussen woon- en werkplek. Het is voor mij ruim twintig minuten fietsen of als het regent een stuk met de bus en een stukje lopen en dat is net lang genoeg om je hoofd even leeg te kunnen maken en je te concentreren op werkdingen.

Afb. 1 Uitzicht vanuit Het Werkpaleis. Foto: auteur, 2020.

Een bijkomend voordeel is dat ik op mijn werkpaleisdagen een lunchwandelingetje kan maken door Haarlem en dat biedt wat leuke mogelijkheden om beide steden met elkaar te vergelijken. Ze lijken immers nogal op elkaar, Haarlem en Delft, maar kennen elk een nét iets andere ontstaans- en wordingsgeschiedenis, zodat er toch ook weer verschillen zijn. Zo is Delft in de 12de eeuw ontstaan langs een ontginningskanaal met aan weerszijden boerderijen en wat ambachtelijke bedrijfjes (de Oude Delft), terwijl Haarlem een veel oudere nederzettingsgeschiedenis kent op de plek die nog altijd het hart van de stad is: de Grote Markt. Aan die markt bevond zich sinds mensenheugenis het bestuurscentrum (het grafelijk hof, nu het stadhuis) en ook het religieuze centrum, de Sint Bavo. In Delft lag de Markt net iets achter de oudste bewoning en die ontstond echt als marktplaats voor de producten van de boeren in de directe omgeving. De Hollandse graaf en zijn bestuur vestigden zich daar pas nadat er al een nederzetting was. Dat grafelijk hof werd nadien het huidige stadhuis.

Het oudste kerkelijke gebouw in Delft, de Oude Kerk (waarvan de scheve toren door Delftenaren liefkozend de Oude Jan wordt genoemd) bevindt zich dan ook niet aan de Markt, maar aan de Oude Delft, in het centrum van de oorspronkelijke nederzetting. Aan de Markt staat wel de beroemde Nieuwe Kerk, maar die staat daar pas vanaf het einde van de 14de eeuw toen Delft al echt een flinke stad was geworden, terwijl de voorganger van de Bavo aan de Markt in Haarlem misschien zelfs al uit de 10de eeuw stamt. Met de bouw van de huidige Bavo is begonnen ongeveer in dezelfde tijd als de Nieuwe Kerk in Delft, kort na 1370.

Verder overheersen natuurlijk de overeenkomsten tussen beide steden. Groot en belangrijk geworden gedurende de middeleeuwen, vooral dankzij de bierproductie; enorme groei en bloei in de vroegmoderne tijd dankzij handel en nijverheid (textiel en aardewerk) en nog altijd tal van mooie gevels en andere herinneringen aan de Gouden Eeuw. Beroemde schilders kwamen er ook vandaan. Delft heeft Vermeer en Pieter de Hooch, Haarlem kent een hele rits schilders uit de 16de en 17de eeuw (Frans Hals! Judith Leyster! Ruysdael!). Beide steden trekken ook veel toeristen uit de hele wereld, waarbij Haarlem profiteert van de al aanwezige toeristen in Amsterdam, en Delft veelal is opgenomen in diverse Holland-tours van grote touroperators (buiten de coronatijden dan…). Museum Prinsenhof (Delft) en Frans Halsmuseum (Haarlem) zijn redelijk aan elkaar gewaagd, maar de balans slaat hier wel door naar Delft, want alleen daar zie je echte kogelgaten in de muur vanwege de moord op Willem van Oranje. Haarlem daarentegen beschikt over een heuse rivier, het Spaarne en dat is ook niet mis. En hofjes, heel veel hofjes!

Zo maak ik geregeld al mijmerend mijn lunchrondje door de Haarlemse binnenstad en probeer ik overeenkomsten en verschillen te zien en te verklaren. Daarna betreed ik het kantoorgebouw, neem de lift naar de vijfde verdieping waar het Werkpaleis zich bevindt en zie dan door het raam wat deze thuiswerkplek, de thuiswerkdependencewerkplek, zo bijzonder maakt. Dat uitzicht, dat heb je echt alleen maar in ons eigen Werkpaleis.

Haarlem is natuurlijk, net als tal van andere steden, enorm veranderd in de afgelopen honderd jaar. Hoe mooi en stil het ooit was kun je zien in dit filmpje uit 1919. Het is gerestaureerd, ingekleurd en op tempo aangepast.

NPO 1 VPRO | Serie De plantage van onze voorouders (duur: 8 afleveringen van ca. 35 minuten)

Gesignaleerd door Karin Lurvink

Een witte adellijke Nederlandse familie komt samen in het omstreden statige grachtenpand van museum Van Loon. Weinig verrassend. Maar voeg daarbij een zwarte familie en een discussie over hun gezamenlijke slavernijgeschiedenis, en de spanning stijgt. Aflevering 8, de afsluiter van de podcast ‘De plantage van onze voorouders’, is daarmee dan ook uniek en ontzettend leerzaam. Zelfs voor iemand die al veel over het Nederlandse slavernijverleden en racisme heeft gelezen. De acht afleveringen plus de bonusafleveringen van deze podcast duren ruim zes uur, maar de vertelling is slechts bij tijd en wijle langdradig en een beetje herhalend: de luisteraar blijft nieuwsgierig naar de afloop.

In de eerste afdeling introduceert de hoofdverteller zich: Maartje Duin, een witte journalist uit een adellijke familie. Ze stelt zichzelf de vraag: welke rol hebben mijn voorouders gespeeld in het Nederlandse slavernijverleden? Ze beschrijft deze relatief makkelijke zoektocht in de eerste drie afleveringen van de podcast: haar voorouders bezaten aandelen in plantage Tout Lui Faut in Suriname. In het archief krijgt Maartje de lijst onder ogen met daarop de namen van de slaafgemaakten die gedwongen op deze plantage werkten. Ze zoekt contact met nazaten van hen en gaat met een van deze nazaten samenwerken: Peggy Bouva. Vanaf aflevering vier staat niet alleen meer de familiegeschiedenis van Maartje centraal, maar ook die van Peggy. Voor haar is de zoektocht naar haar familiegeschiedenis, in Nederland en in Suriname, door een gebrek aan documentatie een stuk lastiger, dat uiteraard verklaard kan worden door het verschil in sociale klasse tussen Peggy’s en Maartjes familie in de 18de eeuw.  

Toch is deze podcast meer dan twee persoonlijke genealogische zoektochten in de Nederlandse geschiedenis. De gesprekken over de verschillen tussen het witte en het zwarte perspectief en over het slavernijverleden maken veel los, en geven Maartje nieuwe inzichten over hoe bepaalde aspecten doorwerken in het heden. Zo wordt ze zich steeds meer bewust van haar bevoorrechte positie en de subtiele manieren waarop dit zich uit, bijvoorbeeld in Nederlandse gewoontes en taalgebruik. In de bespreking hiervan gaan Maartje en Peggy (en hun families) geen enkel omstreden en gevoelig onderwerp uit de weg: het witte schuldgevoel, racisme, zwarte piet, slavernijexcuses en herstelbetalingen komen allemaal uitvoerig aan bod. Deze gelaagdheid is wat deze podcast tot een must hear maakt voor iedereen en laat zien hoe relevant geschiedenis voor het heden kan zijn.

De podcastserie is De plantage van onze voorouders hier te beluisteren: https://www.vpro.nl/programmas/de-plantage-van-onze-voorouders.html