De oudste stad van Holland. Opkomst en verval van Dordrecht 1000-1421

Dordrecht, Hollands oudste stad

Peter A. Henderikx, emeritus-hoogleraar Nederzettingsgeschiedenis van de Nederlanden in de middeleeuwen, Universiteit van Amsterdam

In 1220, dit jaar precies 800 jaar geleden, vaardigde graaf Willem I van Holland de oudste van de twee bewaard gebleven stadsrechtoorkonden van Dordrecht uit. Voor Henk ’t Jong vormde dat de aanleiding om een boek te schrijven over het ontstaan en de vroegste geschiedenis van zijn stad. Daartoe voelde hij zich extra gestimuleerd door de discussie van zeven jaar geleden, toen Geertruidenberg, dat oorspronkelijk tot Holland behoorde, het jubileum van haar stadsrecht uit 1213 vierde en bij die gelegenheid heftig fulmineerde tegen de Dordtse gewoonte om Dordrecht te afficheren als de oudste stad van het graafschap Holland. Aan die kwestie besteedt ‘t Jong in zijn boek diepgaand aandacht en hetzelfde geldt voor de geschiedenis van de ruimtelijke ontwikkeling van de stad. Ook de relatie tussen de stad en de graaf van Holland en de ontwikkeling van de stedelijke economie komen aan de orde, maar bij die onderwerpen baseert de auteur zich grotendeels op bestaande literatuur.

Waar het gaat om de vraag wanneer Dordrecht een stad werd, maakt ’t Jong duidelijk dat niet alleen de datum van de oudst bekende stadsrechtverlening, maar ook de aanwezigheid aldaar rond 1200 van een koopliedengilde en laken(detail)handel iets zegt over de ouderdom van het stedelijk karakter van de stad. Bovendien geven de stadsrechtoorkonden van 1220 en 1252 zelf aanleiding om het begin van de stad in juridische en bestuurlijke zin ruim voor 1220 te plaatsen. Henk ’t Jong riep hiervoor de hulp in van de mediëvist Eef Dijkhof (Huygens ING). Deze schreef voor het boek een uitgebreide kadertekst, waarin hij, vooruitlopend op een toekomstige publicatie van zijn hand, aannemelijk maakt dat de stadskeur van 1220 zo goed als zeker teruggaat op een stadskeur van circa 1204, die op haar beurt voor een deel teruggaat op stedelijk recht dat al in het laatste kwart van de 12de eeuw in de stad van kracht was.

Bij de behandeling van de ruimtelijke ontwikkeling van de stad baseert ’t Jong zich op de resultaten van het archeologisch onderzoek dat in Dordrecht vanaf 1968 op grote schaal is uitgevoerd. Alle rapporten dienaangaande zijn door de auteur bestudeerd, zodat het boek een mooi overzicht geeft van de groei van de stad, vanaf het ontstaan van bewoning aan weerszijden van het oorspronkelijke veenwater de Voorstraatshaven – de ruggengraat van de stad – tot en met de aanleg en de bebouwing van zijstraten en van zijstraten van zijstraten. Ook de aard van de bebouwing krijgt aandacht, zoals de geleidelijke verstening van de oorspronkelijk houten huizen, evenals de sociale verschillen, weerspiegeld in het onderscheid tussen de grote huizen van de aanzienlijke burgers langs de Voorstraatshaven en de bescheidener woningen langs de zijstraten. Dankzij nuttige detailkaartjes en een  heldere overzichtskaart van de stad waarop alle straatnamen staan aangegeven, is de tekst op het punt van de ruimtelijke ontwikkeling goed te volgen, ook voor lezers die niet in Dordrecht bekend zijn.  

Waar het de behandeling van de ruimtelijke ontwikkeling betreft, heb ik twee punten van kritiek. Ten eerste zet ik een groot vraagteken bij de aanname van de auteur dat Dordrecht aanvankelijk ‘een van de vele gemeenschappen (was) die als lintbebouwing op de oevers van de rivieren in het nieuw ontgonnen veengebied werden gesticht’. Mijns inziens gaat dat niet op. Typerend voor de ontginningsnederzettingen was de opstrekkende verkaveling die zich verder, soms veel verder dan een kilometer landinwaarts uitstrekte. Aldus voor de Sint-Elisabethsvloed van 1421 direct ten oosten van Dordrecht het ambacht Merwede, dat zo goed als zeker opstrekkend was verkaveld vanaf de rivier de Merwede zuidwaarts, met ten zuiden daarvan Erkentrudenkerke/Tolloysen, ontgonnen vanaf de Dubbel in noordelijke richting. Daarentegen strekte het stadsgebied van Dordrecht zich vanaf de Voorstraatshaven slechts hooguit 400 meter zuidoostwaarts uit, namelijk tot aan de westgrens van de ambachten Merwede en Tolloysen. Dat het hier al een oude situatie betrof, blijkt uit het feit dat de parochie van de kerk van Dordrecht, die al eind 11de eeuw bestond, nooit meer dan alleen het stadsgebied heeft omvat. Het maakt aannemelijk dat Dordrecht van meet af aan een ander karakter had dan de aangrenzende ontginningsambachten, ook al was er in het oude Dordrecht wel een agrarische component aanwezig.

Een tweede kanttekening betreft de stadsversterking. ’t Jong vraagt zich af of de brede sloot die in de middeleeuwen aanwezig was ter hoogte van het tracé Hil-Lenghenstraat-Museumstraat-Schoolstraat-Veststraat kan zijn gegraven als stadsgracht toen in 1271 en 1284 graaf Floris V toestemming had gegeven de stad te versterken. De auteur is daar terecht niet helemaal zeker van, maar vreemd is dan wel dat hij als alternatief niet de meest voor de hand liggende mogelijkheid noemt, namelijk dat in genoemde jaren de middeleeuwse stadsgracht is gegraven die op de 16de-eeuwse kaart van Jacob van Deventer staat en ook nu nog aanwezig is. Waarom die gracht niet uit het laatste kwart van de 13de eeuw zou kunnen dateren maar, zoals ’t Jong oppert, mogelijk pas is gegraven na de Sint-Elisabethsvloed van 1421, is mij volstrekt onduidelijk.

Afgezien van deze kanttekeningen, is ’t Jong er naar mijn mening goed in geslaagd om, hetgeen zijn bedoeling was, de vroegste geschiedenis van Dordrecht op een verantwoorde en leesbare manier toegankelijk te maken voor een brede groep geïnteresseerde lezers.

Henk ’t Jong, De oudste stad van Holland. Opkomst en verval van Dordrecht  1000-1421. Uitgeverij Omniboek, Utrecht, 2020, 240 p., ISBN: 9789401916882, ISBK e-book: 9789401916899. Prijs: € 20,-