Het afgesloten Haarlem
Romy Beck
Het zijn barre tijden, zoveel is zeker. Veel mensen werken al maanden thuis, en onze vrijheden zijn ingeperkt door verschillende maatregelen. De meest vergaande is misschien wel de avondklok. Ook in de geschiedenis zijn tal van voorbeelden te vinden van Hollanders die begrensd waren in hun bewegingsvrijheid. Een goed voorbeeld vormen de Haarlemmers, tijdens het beleg van hun stad door de Spanjaarden in de jaren 1572-1573.
‘Geeft de stad zich over en kiest zij hiermee voor lijfsbehoud?’ [i] Al schreeuwend meldden zich op 14 december 1572 enkele Spaanse ruiters bij de stadsmuren. Wilden de Haarlemmers oorlog of niet? De inwoners van de stad lieten de vragen onbeantwoord en kozen hiermee stilzwijgend de kant van de opstandelingen. De volgende dag al begonnen de troepen met de bouw van schansen voor de Kruispoort, gelegen aan de noordkant van Haarlem. Vanaf dat moment vormde de ommuring een belangrijke scheiding en contactpunt tussen beide partijen, maar ook tussen de stedelijke ruimte en de omliggende gebieden. Het beleg van Haarlem kan niet simpel worden gezien als een strijd die werd gevoerd aan de stadsmuren, zoals regelmatig is beweerd. In en rond de stad vonden belangrijke handelingen en interacties plaats die in verband stonden met, of zelfs zeer van invloed waren op de strijd.

Teksten van dagboekschrijvers, kaarten en afbeeldingen tonen in woord en beeld de omstandigheden van het afgesloten Haarlem. De omsingeling door vijandelijke troepen zorgde voor aanpassingen binnen de stad. Hierbij rekenden stadsbestuurders tijdens de oorlog op de medewerking van alle Haarlemmers. Veiligheid ging voor alles. Zo luidde op 28 januari 1573 tegen het middaguur de klok en klonk het bericht dat iedere stedeling ’s avonds een lantaarn of brandend licht voor de ramen moest zetten.[ii] Door de dreiging die oorlog met zich meebracht, moest de stad kennelijk in de nacht verlicht blijven. Een andere maatregel was het nieuwe voorschrift rondom brandveiligheid. De Spaanse troepen maakten geregeld gebruik van brandprojectielen. Doordat vuur een groot probleem was in een (afgesloten) stad, moesten de Haarlemmers ladders, brandemmers en andere blusgereedschappen altijd klaar hebben staan.[iii]
De Haarlemmers kregen niet alleen te maken met gevaren, maar ook met een gebrek aan voedsel. Om tekorten binnen de stad te compenseren, was het noodzakelijk om eten te rantsoeneren. Desondanks moest dagboekschrijver Willem Janszoon Verwer op 14 mei 1573 noteren: ‘den honger begint’.[iv] Al snel drukte de honger een groot stempel op het moreel en zorgde het voor een verslechterde verstandhouding tussen de soldaten en de burgerij. Steeds vaker kwamen er plunderingen voor en er heerste een gespannen situatie in de afgesloten stad. In de nacht van 29 mei deed zich een incident voor. Een paar onbekende soldaten drongen het huis van een zekere Lysbet Jansdr binnen. De soldaten dwongen de weduwe en brouwster, die woonachtig was op de Bakenessergracht, op bed te gaan liggen en geen geluid te maken. Ondertussen doorzochten zij haar woning, vonden haar geldkist en vertrokken vervolgens met al haar geld.[v]

Ondanks alle misère toonden de Haarlemmers zich strijdbaar. Tijdens het langdurige beleg bleven burgers actief in de verdediging van hun stad. Verwer schreef in zijn Memoriaelbouck vaak over hun daden. Burgers en soldaten, arm en rijk, jong en oud, iedereen hielp bij de versterking en verhoging van de wallen en vesten. Ook vrouwen voelden zich geroepen om te helpen in de strijd, en werkten met overgave en zonder angst aan de verdediging van de stad.[vi] Op 18 mei gaven de burgemeesters, kapiteins en hoplieden aan vierhonderd personen de opdracht om onophoudelijk stenen over de stadsmuur te gooien. Deze verkregen zij uit de ingestorte kerken in de stad. Hoewel de Haarlemmers binnen de muren verbleven, vielen er toch geregeld slachtoffers. Burgersoldaten liepen gevaar op de stadsmuren, en in de stad zorgden rondvliegende kogels voor gevaarlijke situaties. Ook omvallende muren maakten slachtoffers, zo weten we uit het Memoriaelbouck. Op 6 februari schreef Verwer over Wigger Aresz. Verbeck, een schoolkind van zeven jaar oud. Toen hij ’s ochtends om acht uur ‘met zijn medegheselle na schole souden gaen’ werd hij door ‘een cloot doot ghescooten’.[vii]
Bij het aanbreken van de zomer 1573 werden de problemen voor de stedelingen alleen maar groter. Door het aanhoudende geweld en de honger nam de moedeloosheid, de angst en het onderlinge wantrouwen steeds verder toe. Zozeer zelfs dat er een einde leek te komen aan de volharding van de Haarlemmers. Tijdens de laatste dagen van het beleg wapperden zwarte en witte vlaggen op de stadstorens, tekenen van uiterste nood en zelfs van overgave. Op 8 juli capituleerde de stad, en werd voor een groot geldbedrag plundering en doding van burgers voorkomen. Toch werden er ongeveer 1500 soldaten en aanhangers van Willem van Oranje die de stad hadden verdedigd, onthoofd of verdronken in het Spaarne.

[i] Willem Janszoon Verwer, Memoriaelbouck. Dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572-1581. Van aantekeningen, noten en index voorzien door drs. J. J. Temminck(Haarlem 1973) 24.
[ii] Ibidem, 41.
[iii] Ibidem, 47.
C.C. van Valkenburg e.a., Men sagh Haerlem bestormen (Haarlem 1973) 47.
[iv] Verwer, Memoriaelbouck, 90-94.
[v] Ibidem, 83.
[vi] Ibidem, 29-30.
[vii] Ibidem, 49.