Inhoudsopgave

Redactioneel | Leve het archief

Dick van Gijlswijk | Waren zij echt zo slecht? Een onderzoek naar de kwaliteit van de onderwijzers op het platteland van Noord- en
Zuid-Holland 1801-1810

Maroesjka Verhagen | Wederzijdse domesticatie. Het agroecosysteem en de boerenberoepspraktijk in de vroegmoderne Beemster

Annabella Meddens-van Borselen | Collaboratie, spionage en verraad. Mr. Albert Backer en Jan Jumelet, twee ambtenaren van
de provincie Noord-Holland in oorlogstijd


Holland Bloc

Beeldessay – Annabel Dijkema | 2021: Het Hugo de Grootjaar

Topstuk – Filip Bloem | Het kerstboompje uit cel A1-17

Column – Joyce van Os | Een Brabantse blik op Hollandse geschiedenis

Uithoek – Henk Looijesteijn | Onze Lieve Vrouwe op de Keins


Inhoudsopgave

Redactioneel | Holland aan de haak

Romy Beck | Drinken op het welvaren. Culturele en rituele praktijken in de 18de-eeuwse walvisvaartwereld

Alex Poldervaart | Gij kroont de bloei der stad. Vlaardingse rederessen 1700-1850

Willem Dekker | Is de gerookte paling echt een Hollands product? De geschiedenis van de gerookte paling, in Amsterdam en de rest van de wereld


Holland Bloc

Beeldessay – Arjan Nobel | De eeuw van mijn grootvader. Riviervisserij in de 20ste eeuw

Topstuk Stella Ruhe | Vergeten visserstruien. Van handgebreid werkgoed tot dekzwabber

Column Frits Loomeijer | Vlag van gemak

Noten

Over de auteurs

Uithoek – Henk den Heijer | Een visserskerkhof te Lerwick


Inhoudsopgave

Redactioneel | De Sint-Elisabethsvloed, 1421-2021

Henk ‘t Jong | Hoog water. Oorzaken en gevolgen van de Sint-Elisabethsvloed

Ranjith Jayasena | Amsterdam, van stormvloeden tot stad

Rombert Stapel | Reconstructie van de Grote Waard, 1421 | Lees online

Willem van der Ham | De Biesbosch, bakermat van de Hollandse Waterstaat


Holland Bloc

Tijdingen – Ad van der Zee | Dordrecht als toevluchtsoord voor slachtoffers van watersnood. Tentoonstelling in het Dordrechts Museum over de heilige Elisabeth.

Column – Hans Renes | 821 – 1421 – 2021 – 2621 | Lees online

Topstuk – Henk Looijesteijn | Anno 1421. De wonderbaarlijke redding van een kind tijdens de Sint-Elisabethsvloed

Noten

Over de auteurs

Uithoek – Arjan Nobel | Cillaarshoek – Lees online


Inhoudsopgave

Redactioneel | Holland bollenland, of hoe de bloembol Holland veranderde

Arie Dwarswaard | Bloembollen en Haarlem in de 19de eeuw: einde van een
tijdperk

Steven Verhoeven | Van Florapark tot Floriade. Bloemententoonstellingen en
de opkomst van toerisme.

Marieke Dwarswaard en Henk Looijesteijn | Van ‘Zandvlakte’ naar ‘Lisse van
het Noorden’. Bloembollen, landschap en gemeenschapsvorming in de Noordkop.


Holland Bloc

Tijdingen – Marca Bultink | Bollenreizigers, handelaren in een belofte

TopstukGerda van Uffelen | Clusius’ eerste tulpen

ColumnJeroen Verhoog | Bollenboeren geen besef van eigen historie?

Noten

Over de auteurs

UithoekHenk Looijesteijn | ‘Little Holland’, Spalding

In november 2021 is het 600 jaar geleden dat de verwoestende Sint-Elisabethsvloed plaatsvond. Vooral Dordrecht en omgeving werden zwaar getroffen en de gevolgen zijn tot op de dag van vandaag zichtbaar. Deze gebeurtenis wordt dit jaar breed in de regio (en daarbuiten) herdacht. Ook Holland komt met een themanummer over dit onderwerp. We gaan na wat de vloed precies zo erg maakte en wat de gevolgen waren en stuiten daarbij op belangwekkende overeenkomsten met waterbeheer in onze eigen tijd. We besteden ook aandacht aan de kansen die een stormvloed biedt. Amsterdam heeft er zelfs zijn ontstaan aan te danken! In Holland Bloc bespreken we een komende tentoonstelling in het Dordrechts Museum, het wiegje van Beatrix, hoogwatervluchtelingen in Cillaarshoek en stellen we de vraag hoe Holland er in het jaar 2621 uit zou kunnen zien. Steken de torenflats van Rotterdam dan nog net boven water uit?

Lees meer »

Sporen van Six in Lisse is een rijkelijk geïllustreerde en degelijk uitgevoerde inventarisatie van een deel van de rurale bezittingen van de Amsterdamse patriciërsfamilie Six, compleet met wandelroute door het dorp Lisse. ‘Lokaler dan dit zie je niet vaak’, luidt het oordeel van recensent Simone Nieuwenbroek. Het boek is het initiatief van zes lokale professionele en amateurhistorici die als ‘werkgroep Six’ bijeen zijn gekomen als gevolg van de vraag van de burgemeester om onderzoek te doen naar de sporen van de Sixen in zijn dorp. Lees hier de volledige recensie.

Simone Nieuwenbroek, conservator van Kasteel Duivenvoorde in Voorschoten

Stelt u zich voor: Lisse in het midden van de zeventiende eeuw. Het riante stadspaleis aan de Amsterdamse grachtengordel was al gerealiseerd, compleet met een omvangrijke kunstcollectie, een batterij rijtuigen en een eigen prominente plaats in de kerk. Het was tijd de pijlen te richten op een eigen landelijk gelegen buiten, waar de familie zich kon terugtrekken op een manier zoals dat voor ‘ons soort mensen’ nu eenmaal gewoon was. Volgens oudadellijk recept kochten zij in 1640 de eerste percelen op Lissense grond. Drie generaties later was de familie niet meer weg te denken uit de bollenstreek en reikte hun invloed tot in alle lagen van de gemeenschap. Dit moet wel gaan over een oudadellijk geslacht, nietwaar?

Amsterdamse adel en de ‘trek naar het platteland’

Niets is minder waar. Als Zuid-Nederlandse migranten had de familie Six zich in de late zestiende eeuw in rap tempo opgewerkt tot grote speler in de Hollandse textielnijverheid. Met het vermogen dat zij hier opbouwden en de contacten die zij in de decennia erna aanlegden, lieten zij niet alleen sporen na aan de Amsterdamse grachten. De familie kocht diverse bezittingen in de rurale regio en drukte haar stempel op het landschap, de economie en culturele bedrijvigheid van onder andere Lisse, Hillegom en Noordwijkerhout.

Dit stempel, of zoals de auteurs zelf zeggen ‘handel en wandel’, vormt de rode draad in de bundel Sporen van Six in Lisse. Vanaf het moment dat Anna Wijmer (1584-1654), weduwe van Jean Six (c.1575-1617), in 1640 de eerste percelen – mét hofstede – kocht, tot het overlijden van Pieter Six III en zijn echtgenote ruim 120 jaar later. In 1662 vulde Pieter Six I het familiebezit aan met het Keukenduin.

In de decennia die volgden, werd het duin afgegraven wat zorgde voor werkgelegenheid voor de regio en nieuw ontgonnen weiland. Met de adel als voorbeeld bouwden de Sixen hun bezittingen in de regio uit tot een kleine 150 hectare, tot een eigen hofje aan toe. De familie liet zelfs het hek van het kerkhof verbreden zodat zij met het eigen rijtuig tot aan de kerk kon komen. De auteurs laten zien dat deze ‘trek naar het platteland’ geen louter adellijke gewoonte was, maar dat de Sixen een van de schoolvoorbeelden zijn van de vele patriciërsfamilies die hun sporen nalieten op lokaal niveau.

Sporen van Six in Lisse begint met een aandoenlijk voorwoord waaruit blijkt dat deze rode draad niet het enige lokale is aan dit boek. De burgemeester had een ‘balletje opgegooid’ bij de lokale cultuurhistorische vereniging voor het onderzoeken van de sporen van de Sixen in Lisse. Zes lokale professionele en amateurhistorici pakten dit als ‘Werkgroep Six’ op. En het eindproduct: een rijkelijk geïllustreerde en degelijk uitgevoerde inventarisatie van een deel van de rurale bezittingen van de Amsterdamse patriciërsfamilie, compleet met wandelroute door het dorp. Lokaler dan dit zie je niet vaak.

Handel en wandel

Wie nog denkt dat alleen de adel een dergelijke functie in dorpse gemeenschappen vervulde, heeft het dus goed mis. Aan de hand van een complex bronnencorpus van kaarten, rekeningen, resolutieboeken en eigendomsakten wordt de band van de familie met Lisse besproken en wordt in elf hoofdstukken betoogd hoe de Sixen als politiek-bestuurlijke, financieel-economische en sociaal-culturele elite opereerden in de rurale regio. De auteurs tonen aan dat de verbondenheid van de familie met het dorp niet op zichzelf stond en pogen vanuit politieke, financiële en sociale netwerken te verklaren ‘hoe de Sixen in Lisse verzeild raakten’.

Toch moet hier een kanttekening bij worden geplaatst. De paragrafen over de aard van de contacten van de familie worden bijeengehouden door onzekere conclusies en losse flodders over netwerken en contacten met diverse andere elites. Het strooien met frases als ‘het lijkt erop dat’, ‘hopelijk’ en ‘wellicht’ zorgen voor een waas van schoolse onzekerheid die zich optrekt in de eerste hoofdstukken. En dat terwijl de auteurs zich baseren op een ogenschijnlijk zeer gedegen onderzoek in de lokale en regionale archieven.

De auteurs voelen zich daarentegen duidelijk een stuk beter thuis daar waar het de relatie van de Sixen met de Lissense bezittingen aangaat. Juist door deze eerste inventarisatie van de contacten van de Sixen en het gebruik van een divers scala aan bronnen vormt dit boek een goede inleiding op de lokale geschiedenis van de regio. Het vormt een mooi vervolg op de Levens van Jan Six van Geert Mak, die zich toch met name richtte op de Amsterdamse wapenfeiten van de familie. Daarbij is het door de losse pen, de overzichtelijke tabellen en grafieken en vele illustraties zeer toegankelijk voor een breed en historisch geïnteresseerd publiek. De handel en wandel van een Amsterdams zwaargewicht op microniveau.

Henk Schaap e.a., Sporen van Six in Lisse. De voetafdruk van een Amsterdamse familie op een dorpsgemeenschap in de jaren 1640-1763. Uitgeverij Verloren: Hilversum 2020, 240 p, ISBN 9789087048891. Prijs: € 25,-.

Roosje Peeters

Wie weleens een rondje door Leiden loopt, ziet met een oplettend oog her en der zware houten deuren en toegangspoorten, verdekt opgesteld tussen de normale huizen in een straat. Misschien heb je zelf ook weleens zo’n poort, die vaak is versierd met een opschrift in krullerige letters, voorzichtig opengeduwd. Je staat dan in een hofje, op een binnenplaatsje omringd door een aantal kleine woningen. Plots is het rustig en is de drukte van het stadscentrum ver weg. Het voelt vaak bijna alsof de toegangspoorten een doorgang naar een andere wereld vormen: na binnenkomst waan je je even in het verleden.

Afb. 1 Twee toegangspoorten van Leidse hofjes, de Sint Stevenshof (1487) (foto: Wikimedia) links en het Sint Anna Aalmoeshuis (1492) rechts (foto: Erfgoed Leiden en Omstreken)

Leiden telt vijfendertig hofjes, waarvan de meeste in het stadscentrum liggen. Dat is relatief veel: Amsterdam heeft er ter vergelijking zevenenveertig, Haarlem negentien, Gouda zeven en Delft vier. Buiten Holland komen ze veel minder voor en in het buitenland slechts zelden. Een uitzondering vormt Vlaanderen; daar kent men begijnhoven, hofjes waar begijnen (alleenstaande mannen en vrouwen) als onderdeel van een soms afgesloten religieuze lekengemeenschap woonden. Ook in Holland werden begijnhoven gebouwd, maar de meeste hofjes hier hadden een meer wereldlijke (doch nog steeds christelijke) insteek. De Hollandse hofjes werden gebouwd tussen de 13de en 19de eeuw. In Leiden zijn nog enkele hofjes met een middeleeuwse oorsprong te vinden: de Jeruzalemhof (gesticht in 1467), de Groot Sionshof (1480), het Sint Anna Aalmoesthuis (1492), de Sint Annahof (1503), de Sint Stevenshof (1487) en de Sint Janshof (1504). Deze hofjes werden gesticht door particulieren, meestal afkomstig uit de rijke burgerij en de lage adel, met het doel om armlastige mensen een onderkomen te bieden. De gulle gevers kregen in ruil daarvoor niet alleen een plek in de hemel, ook werd hun naam vaak verbonden aan het hofje en zo uit de vergetelheid ontrukt.

Afb 2 Uitzicht op de oorspronkelijke voorgevel van het Jeruzalemhofje, het oudste hofje van Leiden (inmiddels verbouwd). Ets door Jacob Timmermans, circa 1787. Collectie Erfgoed Leiden en Omstreken.

De oudste hofjes werden vaak gesticht op kleine stukjes braakliggende stadsgrond, waardoor de huisjes dicht op elkaar moesten staan en het geheel vaak geen symmetrische rechthoek rond een tuin kon vormen. De huisjes waren zeer eenvoudig en hadden meestal maar één kamer. Op het pleintje, de binnentuin, stonden dan een pomp en een of twee ‘privaten’ (toiletten). De toegang werd gevormd door een lange smalle poort tussen reeds bestaande huizen door. Over het algemeen werden er twaalf, dertien of veertien huisjes gebouwd, naar de twaalf apostelen en eventueel Jezus en Maria. Ook werd er veelal een kapel aangelegd bij het hofje. Van deze oorspronkelijke indeling is echter in de meeste gevallen weinig bewaard gebleven. Vaak kwamen de hofjes in de loop van de eeuwen in geldproblemen met het verval van de woningen als gevolg. Gelukkig zijn zij vaak ook weer gerestaureerd en verbouwd, maar daarbij is de authentieke aanblik van de hofjes geregeld verloren gegaan. Alle Leidse hofjes met een middeleeuwse oorsprong zijn een of meerdere keren verbouwd. Soms, zoals bij de Groot Sionshof, werd een hofje zelfs in zijn geheel verplaatst als dat beter uitkwam. Toch zijn er nog authentieke elementen te vinden. Zo is de kapel van het Sint Anna Aalmoeshuis, die verder bijna overal is verdwenen, nog in originele staat te bewonderen.

Afb 3 uitzicht op de kapel van het Sint Anna Aalmoeshuis, aangelegd circa 1492. Foto: M.M. Minderhoud

De vijfendertig nog bestaande hofjes in Leiden worden tegenwoordig allemaal nog bewoond. Loop je tijdens een wandeling door Leiden bij een hofje naar binnen, houd je dan aan de geldende huisregels en verstoor de rust van de bewoners niet. Maar: op één moment in het jaar worden geluid en druk bezoek omarmd in de hofjes. Elk jaar worden met Pinksteren de ‘Leidse Hofjes Concerten’ georganiseerd, waarbij wel negentien hofjes bezocht kunnen worden onder het genot van live muziekoptredens.

Cultuurhistorica Anna Rademakers poogt in haar onderzoek te beoordelen in welke mate er in Nederland tussen 1815 en 1839 een nationale identiteit binnen de kunstwereld ontstond. In haar onderzoek richt Rademakers zich voornamelijk op de ontwikkelingen in de twee handelssteden Amsterdam en Antwerpen en de hofsteden Brussel en Den Haag. Rademakers doorloopt per stad chronologisch verschillende aspecten van de kunstwereld, zoals de institutionele context, het museumwezen, de kunstmarkt, kunstverenigingen, en opvattingen van kunstenaars, verzamelaars of kunstcritici. Zo bestudeert ze hoe de steden verschillend omgingen met de veranderende politieke situaties en hoe deze van invloed waren op de opvattingen over de schilderkunst en de kunstwereld. Meer weten? Lees hier de recensie van Charlotte Vromans over het boek Moederstad en vaderland, Nationale identiteit en lokale trots in de schilderswereld van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1839)

Schilderkunst en de vorming van nationale identiteiten voor en na het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden

Charlotte Vromans, kunsthistoricus

Cultuurhistorica Anna Rademakers poogt in haar onderzoek te beoordelen in welke mate er in Nederland tussen 1815 en 1839 een nationale identiteit binnen de kunstwereld ontstond. Deze duidelijk afgebakende periode omvat vele politieke veranderingen, in het bijzonder de eenwording van het Verenigd Koninkrijk (1815-1830) onder koning Willem I en de afscheiding van België van het Verenigd Koninkrijk, die duurde van 1830 tot de staatkundige bekrachtiging in 1839.

In haar onderzoek richt Rademakers zich voornamelijk op de ontwikkelingen in de twee handelssteden Amsterdam en Antwerpen en de hofsteden Brussel en Den Haag. Rademakers doorloopt per stad chronologisch verschillende aspecten van de kunstwereld, zoals de institutionele context, het museumwezen, de kunstmarkt, kunstverenigingen, en opvattingen van kunstenaars, verzamelaars of kunstcritici. Zo bestudeert ze hoe de steden verschillend omgingen met de veranderende politieke situaties en hoe deze van invloed waren op de opvattingen over de schilderkunst en de kunstwereld. Zo valt haar onderzoek binnen de kaders van de New Art History.

Het Verenigd Koninkrijk (1815-1830)

Rademakers concludeert dat in de tijd van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden het nationale samengaan wel degelijk terugkwam in het kunstleven. Nederlandse en Belgische kunstenaars kwamen samen in de Tentoonstelling van Levende Meesters of verenigingen. Het aankoopbeleid van Koning Willem I en de overheid voor nationale openbare kunstcollecties was vooral gericht op ‘de geschiedenis van ons vaderland’. Zo werden de kunsten ingezet voor de promotie van de nieuwe natie. Bovendien trachtten verschillende academies een gemeenschappelijk curriculum op te zetten volgens het beleid van de Vierde Klasse. Deze zoektocht naar eenheid wordt besproken in Rademakers onderzoek naar de visies van Jeronimo de Vries en Cornelis Apostool.

Toch was dit slechts één zijde van het kunstleven in het Koninkrijk. De hofsteden Brussel en Den Haag waren namelijk meer internationaal georiënteerd, vanwege de daar heersende hofcultuur met invloeden vanuit het Franse hof en het neoclassicisme. Verschillende academies hielden daarnaast vast aan de eigen lokale kunsttraditie. Zo bleef de Academie van Amsterdam trouw aan het Hollands realisme van de grote meesters uit de 17de eeuw, voornamelijk Rembrandt, en was er meer aandacht voor oude genres, zoals de landschapsschilderkunst.

Na de Belgische onafhankelijkheid (1830-1839)

De Belgische Revolutie van 1830-1831 had grote gevolgen voor de schilderswereld. Het scheiden van de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden leidde tot een nationaal collectivistisch kunstklimaat binnen de twee landen afzonderlijk. Leopold I stimuleerde de kunsten in België ter bevordering van de natie. In Antwerpen werd een versterking van cultuur uit het eigen verleden gezocht met name in de Vlaamse school en Rubens. De kunstwereld in voormalige hofstad Brussel bleef desondanks internationaal georiënteerd.

In Nederland heerste eveneens een versterkt gevoel van nationalisme, maar hier werden de kunsten niet gesteund door de overheid of het koningshuis. Met name in Amsterdam ontstond een wat vijandige houding tegenover België. Belgische kunstenaars werden uitgesloten van deelname aan tentoonstellingen. Veel samenwerkingen kwamen ten einde. Amsterdam hield vast aan de focus op het eigen culturele verleden, het realisme van de Hollandse 17de eeuw. Dit uitte zich ook in onderwerpen van historiestukken, die veelal gingen over de recente vaderlandse geschiedenis.

In Den Haag vond een artistieke opleving plaats, omdat de koning en zijn hofhouding zich hier permanent vestigden. Schilders wilden de eigen nationaliteit versterken door aansluiting te vinden bij internationale tendensen. Dit hield in dat kunstenaars overgingen van het neoclassicisme naar de romantiek of de Franse school van Barbizon, naast een focus op nationale onderwerpen. Geleidelijk verdwenen de negatieve gevoelens ten opzichte van de Belgen en waren zij vanaf 1839 weer welkom op tentoonstellingen.

Conclusie

Rademakers’ onderzoek geeft een breed opgezet en gedetailleerd beeld van de toenmalige kunstwereld. Door vier steden afzonderlijk te bespreken, krijgt de lezer een goed beeld van de overeenkomsten en verschillen en doet het onderzoek goed recht aan de uniciteit van het lokale. Zo blijkt dat er in de steden steeds nationalistische tendensen wedijveren met lokale trots en tradities of internationale oriëntaties. Het is interessant om te lezen hoe een nationale identiteit in de kunstwereld werd voorgesteld, maar steeds in beperkte mate van de grond komt als gevolg van de bestaande politieke, culturele en economische omstandigheden. De culturele identiteit is niet iets dat helemaal geconstrueerd kan worden, maar is veeleer verbonden met de voorgeschiedenis van de stad. Tevens kwam deze niet altijd voort uit ideologische motieven, maar vaker uit pragmatisme.

Anna Rademakers, Moederstad en vaderland, Nationale identiteit en lokale trots in de schilderswereld van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1839). Uitgeverij Verloren, Amsterdam, 2020, 314 p, ISBN: 978 90 8704 839 6. Prijs:€29.

Leidse schatten | Leidse onruststokers (duur: 6 afleveringen van ca. 25-30 minuten). Gesignaleerd door Marieke Dwarswaard

De podcast Leidse Onruststokers is gemaakt door het duo Leidse Schatten, in samenwerking met de Historische Vereniging Oud Leiden. De Leidse Schatten zijn Fenna en Mariska, twee net afgestudeerde studenten geschiedenis en journalistiek. In elk van de zes afleveringen die nu online staat trekken ze met een historicus door Leiden, in de voetsporen van de onruststoker die in de aflevering centraal staat.

Een onruststoker was volgens de Leidse Schatten iemand die de stad op zijn kop zette en daarmee het gesprek van de dag was. De besproken onruststokers leefden zowel in de vroegmoderne als de moderne tijd. Zo spreken Fenna en Mariska bijzonder hoogleraar Ariadne Schmidt over de zeventiende-eeuwse Johanna de la Court, maar interviewen ze ook George Knotterus over de stichter van de brand in de Rijksdag, Marinus van der Lubbe. In elke aflevering worden drie à vier plekken bezocht. Dat is voor mensen die bekend zijn met Leiden heel leuk, omdat je de locatie gelijk voor je ziet (en in mijn geval vaak helemaal niet wist wat er zich op die locatie had afgespeeld). Maar ook voor niet-Leidenaren is de podcast een leuke aansporing om door de stad te wandelen. Elke aflevering kan afzonderlijk beluisterd worden.                

De geïnterviewde historici zijn duidelijk deskundigen en je merkt als luisteraar dat de sessies goed zijn voorbereid. Toch voelt de podcast nergens gekunsteld of stijfjes. Het wisselen van locaties maakt het geheel dynamisch, en de toegevoegde geluidseffecten die bij een locatie horen zijn een leuk extraatje. Rondom 4 en 5 mei zullen nog twee speciale afleveringen verschijnen, en in het najaar van 2021 komt er een nieuw seizoen met weer zes afleveringen. Het eerste seizoen beloofde al veel goeds, en de Leidse geschiedenis kent vast nog veel meer interessante onruststokers die een aflevering verdienen!

Beluister hier de podcast van Leidse schatten: https://open.spotify.com/show/6t0s4PKMMubvGVCL2XfDCh?si=-U6vgJ7ER0qtSu8lWf6_zA


Door Jaap de Haan

Al ruim tien jaar woon ik in Utrecht-Zuilen. Deze wijk is ontstaan toen de Amsterdamse treinenfabrikant Werkspoor zich in 1913 vestigde op het gebied van het dorpje Zuilen (bekend van het gelijknamige slot). Veertig jaar later werd de wijk door Utrecht geannexeerd en is de gemeente Zuilen opgeheven.

Werkspoor werd net als de Groningse staalgieterij Demka aangetrokken door de ruimte en goede bereikbaarheid van het landelijke dorpje ten noorwesten van Utrecht. Langs het Merwedekanaal bouwden beide ondernemingen een nieuwe fabriek. Werkspoor verplaatste de treinenbouw naar Zuilen omdat de fabriek op Oostenburg in Amsterdam te klein was geworden. Met de komst van de fabriek kwamen ook vele arbeiders – wel 6000 in de hoogtijdagen. Voor haar arbeiders bouwde Werkspoor (samen met Demka) twee nieuwe wijken: Elinkwijk voor het hogere personeel en De Lessepsbuurt voor de arbeiders.

Vanaf eind jaren 1960 ging het bergafwaarts met beide fabrieken. Werkspoor stopte de productie in 1972 en Demka sloot haar deuren elf jaar later. Waar er van de laatste fabriek vrijwel niets meer over is zijn er van Werkspoor nog diverse sporen over, zoals de fabriekshallen en de arbeiderswijken.

Afb. 1 Zuilen de Leisepsstraat met Sigarenwinkel Coöp. Oostenburg, ca. 1916-1925. Coll. Het Utrechts Archief.

De Lessepsbuurt is de interessantste. De wijk werd volgens het tuindorpprincipe ontworpen door Ph.J. Hamers en tijdens de Eerste Wereldoorlog gebouwd. Voor die tijd waren de huizen modern : ruim, licht en gevarieerd. Door de variatie in grootte woonde het hoger en lager personeel naast elkaar.

Het had weinig gescheeld of de wijk was net als de fabrieken gesloopt, maar gelukkig zijn de ideeën over industrieel erfgoed veranderd. In 2005 is De Lessepsbuurt grondig gerenoveerd en inmiddels zijn ook de overgebleven fabriekshallen onder handen genomen. Trienen worden er al lang niet meer gemaakt, maar van Werkspoor zijn nog diverse sporen in de openbare ruimte te vinden. 

Afb. 2 De apparatenhal van Werkspoor (1960). Nu de evenementenhal Werkspoorkathedraal. Bron: Wikimedia Commons. Foto: AarClaij

Meer weten?

Een proefschrift is geen boek dat je even gemakkelijk wegleest. Dat geldt ook voor deze handelseditie van de hand van Anne-Maria van Egmond. Daar staat tegenover dat zij met haar diepgravende studie een rijkdom aan nieuwe informatie biedt over het leven aan het grafelijk hof in Den Haag. Ook toont haar boek hoe belangrijk de grafelijke rekeningen zijn voor de geschiedenis van laatmiddeleeuws Holland. Verrassend veel nieuwe details kwam de recensent Corien Glaudemans te weten over het middeleeuwse Binnenhof. Benieuwd naar haar verdere ervaringen bij het lezen van dit nieuwe boek van Van Egmond? Lees hier verder.