Femke Knoop, Hirsch & Cie Amsterdam (1882-1976). Haute couture op het Leidseplein; Hilversum: Verloren, 2018; 344 pp., ill., ISBN: 9789087047283, €25,-

Anne Petterson, Universiteit Leiden

Ik geef het maar meteen eerlijk toe: Hirsch & Cie Amsterdam biedt de lezer een prettig leesbaar en gedegen onderzoek naar het chique Amsterdamse modepaleis dat in 1882 haar deuren opende aan het Leidseplein, maar stiekem vind ik aan dit boek de plaatjes het allerleukst. Hirsch & Cie bood tussen 1882 en 1976 haar klanten een rijk assortiment aan haute couture, hoogwaardige confectiekleding en (mode-)accessoires. Om de geschiedenis van dit familiebedrijf in kaart te brengen, heeft Femke Knoop kranten, archieven en museale collecties afgespeurd op zoek naar informatie. Daarbij heeft zij duidelijk ook oog voor beeld als historische bron. Bladerend langs de foto’s van het sierlijke interieur visualiseer ik als vanzelf hoe ik rond 1900 door dit ‘moderne’ warenhuis zou hebben rondgelopen. Dat jasje van blauwe zijde met oudroze rozen op pagina 160, hoe zou me dat hebben gestaan? En wat te denken van al die rijkversierde japonnen? Of zou het alleen bij dromen zijn gebleven, en had ik mij op een regenachtige maandag tussen 9.00 en 10.00 uur gemeld bij de zijingang als reactie op de personeelsadvertentie voor ‘bekwame naaisters’?

Ik geef het maar meteen eerlijk toe: Hirsch & Cie Amsterdam biedt de lezer een prettig leesbaar en gedegen onderzoek naar het chique Amsterdamse modepaleis dat in 1882 haar deuren opende aan het Leidseplein, maar stiekem vind ik aan dit boek de plaatjes het allerleukst.

Hirsch & Cie Amsterdam is natuurlijk veel meer dan een plaatjesboek. De fraaie vormgeving gaat gepaard met een sterke inhoud. Doel van het boek, zo schrijft Knoop in de inleiding, is de geschiedenis van modehuis Hirsch te presenteren ‘als knooppunt van ontwikkelingen van de moderne samenleving’. Het bedrijf werd opgericht door twee van oorsprong Duitse-joodse ondernemers, Sylvain Kahn en Sally Berg. Beiden waren in dienst bij Hirsch & Cie Brussel (1869-1962); Kahn wist zich in de loop van de tijd op te werken tot chef van de stoffenafdeling en Berg leidde de afdeling Couture. Bij een werkbezoek aan Amsterdam in 1882 constateerde Kahn dat er in de Nederlandse hoofdstad vooral Duitse confectie werd verkocht. Wie zich in haute couture wilde kleden, moest naar Brussel of Parijs of was aangewezen op particuliere naaisters. In Amsterdam leken dus mogelijkheden voor een nieuwe onderneming te bestaan. Leo Hirsch, oprichter van het Brusselse modepaleis, financierde de onderneming en nog datzelfde jaar was Hirsch & Cie Amsterdam een feit.

Het boek is onderverdeeld in zes thematische hoofdstukken. Er is aandacht voor Hirsch & Cie als familiebedrijf, de architectuur van het monumentale Hirsch-gebouw, het assortiment en de reclame die het warenhuis maakte, en het klantenbestand. Hirsch & Cie Amsterdam biedt een bedrijfsgeschiedenis in de brede zin van het woord. In het tweede hoofdstuk staat daarom het personeel van Hirsch centraal, en hier brengt Knoop de werkvloer echt tot leven. Aanvankelijk werd het personeel vooral geworven binnen Amsterdam en omgeving. Over de werkomstandigheden is iets bekend uit arbeidsenquêtes en enkele interviews. Onder het personeel bestond een duidelijke hiërarchie: de verkoopsters waren hoger in rang dan de naaisters, de coupeurs stonden weer boven de mantelwerksters, enzovoorts. ‘Wij naaisters bleven boven,’ citeert Knoop ene mevrouw E. ‘Alleen de coupeuse mocht mee naar beneden om spelden te steken, en dan […] hoorden we wat er veranderd moest worden.’ (p.60) De ateliers waren inpandig, maar strikt gescheiden van de winkel: de te passen kledingstukken werden via een gordijn aan de coupeuse of winkelbediende gegeven. Wat zich achter de schermen afspeelde, mocht de klant nooit te zien krijgen. Op haar blog portretteert Knoop enkele voormalige medewerkers van Hirsch, een project dat onder de hashtag #GezichtenvanHirsch op sociale media wordt voortgezet.

(…) maar de lezer krijgt wel een compleet en zorgvuldig geconstrueerd beeld van het reilen en zeilen van deze hoofdstedelijke onderneming. Met Hirsch & Cie Amsterdam biedt Knoop dan ook een belangrijke bouwsteen voor de geschiedenis van het winkelleven in Amsterdam en Nederland.

Amsterdam ontwikkelde zich eind 19de eeuw tot een moderne metropool. Hirsch & Cie past dan ook in een bredere trend van grootstedelijk leven, iets waar Knoop – ondanks de belofte in de inleiding –pas in haar verantwoording uitgebreider bij stilstaat. De opkomst van een heuse winkelcultuur en uitbreiding van warenhuizen als de Bijenkorf, Gerzon, V&D en Sinkel vonden in dezelfde periode plaats. Hirsch & Cie vertegenwoordigde daarbinnen het topsegment; veranderende consumptiepatronen waren dan ook een belangrijke factor in de sluiting van de zaak eind jaren zeventig van de 20ste eeuw. Deze context is belangrijk om te begrijpen waarom de geschiedschrijving over dit soort winkels zo relevant is: het verhaal van Hirsch & Cie is namelijk niet alleen de geschiedenis van een bedrijf maar werpt ook licht op stedelijke modernisering, veranderende consumptiecultuur en nieuwe sociale verhoudingen. Die grotere thema’s blijven in de hoofdstukken enigszins op de achtergrond, maar de lezer krijgt wel een compleet en zorgvuldig geconstrueerd beeld van het reilen en zeilen van deze hoofdstedelijke onderneming. Met Hirsch & Cie Amsterdam biedt Knoop dan ook een belangrijke bouwsteen voor de geschiedenis van het winkelleven in Amsterdam en Nederland.

In 1382 verwierf Gorinchem stadsrecht. Maar eigenlijk vindt de redactie van Tien eeuwen Gorinchem een dergelijk rechtshistorisch document niet meer van doorslaggevende betekenis in de moderne stadsgeschiedenis. Al vóór het officiële stadsrecht werd verleend, was Gorinchem een stedelijke nederzetting. Met dit vuistdikke boek heeft de redactie een statement willen maken, aldus recensent Paul van der Laar. Lees hier de volledige recensie.

In 1438 kwam het tot een kaperoorlog tussen Amsterdam en de zes zogenaamde Wendische steden. Voor wie wil begrijpen hoe men – against all odds – er in de late middeleeuwen toch in slaagde om handel te drijven, biedt het boek Wendische Oorlog: Holland, Amsterdam en de Hanze in de vijftiende eeuw een prima inleiding. Volgens recensent Jaco Zuijderduijn is het de auteurs grote verdienste dat hij een gecompliceerd politiek en economisch conflict op een begrijpelijke en geanimeerde manier weet samen te vatten. Lees hier de volledige recensie.

Felix Cerutti, Roel Mulder, Bert Stamkot en Aron de Vries (red.), Tien eeuwen Gorinchem. Geschiedenis van een Hollandse stad; Utrecht: Stichting Matrijs, 2018; ill., 656 pp., ISBN: 9789053455289, €59,95

Paul van de Laar, Erasmus Universiteit Rotterdam

In 1382 verwierf Gorinchem stadsrecht. Maar eigenlijk vindt de redactie van Tien eeuwen Gorinchem een dergelijk rechtshistorisch document niet meer van doorslaggevende betekenis in de moderne stadsgeschiedenis. Al vóór het officiële stadsrecht werd verleend, was Gorinchem een stedelijke nederzetting. Met dit vuistdikke boek heeft de redactie een statement willen maken. Het is fraai uitgegeven, rijk geïllustreerd, van prachtige kaarten voorzien en telt 655 pagina’s – wie het wil lezen zal aan tafel moeten zitten, want echt makkelijk hanteerbaar is het niet. Dat is niet mis voor een stad met ongeveer 36.000 inwoners, ongeveer de omvang van het Rotterdamse Hoogvliet.

Het was echter de hoogste tijd voor een overzichtswerk, waarin al het enthousiaste spitwerk bij elkaar werd gebracht. Zoals de meeste “moderne” stadsgeschiedenissen is dit een verzameld werk: ik telde 25 auteurs. Met elkaar een club enthousiaste schrijvers die de passie voor Gorinchem delen. Zelf ben ik geen voorstander van dit soort geredigeerde werken. Liever een boek dat door één of twee auteurs is geschreven, met een duidelijke rode draad of visie op een stad. Nu is het vooral een – contextuele – encyclopedie van Gorinchem geworden. De auteurs spreken namelijk mijn inziens te makkelijk van een synthese. Het boek is opgedeeld in zeven tijdvakken en met uitzondering van de beginperiode – de pre-stedelijke samenleving – wordt elk hoofdstuk aan de hand van vier thema’s bestudeerd. Het zijn voor de hand liggende thema’s: bestuur en politiek, stadsontwikkeling, economie en een  bonte verzamelcategorie van sociale, kerkelijke en culturele aspecten. En die moeten allemaal aan bod komen.

Nu is het vooral een – contextuele – encyclopedie van Gorinchem geworden. De auteurs spreken namelijk mijn inziens te makkelijk van een synthese.

Afbakening is bij elke stadsgeschiedenis een probleem, dus ook die van Gorinchem. Voor wat betreft de definiëring van een stad heeft de redactie gekozen voor een definitie die zo uit een handboek komt. Dat vind ik jammer. Want daardoor is het voor niet-Gorinchemers lastig om te achterhalen: wat is het nu voor een stad? Vóór 1300 werd Gorinchem gezien als havenstad. De stad zou dan te vergelijken zijn met steden als Schoonhoven en Amsterdam, waarbij natuurlijk wel direct het voorbehoud moet worden gemaakt dat Gorinchem zich niet tot internationale zeehavenstad ontwikkelde. Maar ook had een keuze gemaakt kunnen worden om Gorinchem te typeren als vestingstad, want zo afficheert de stad zich namelijk nog altijd als toeristische trekpleister.

En deze erfgoedbelangstelling voedt de interesse voor de eigen geschiedenis. Daarom komt het goed uit dat al die enthousiaste Gorinchemers nu hun eigen stadsgeschiedenis hebben.

De leukste hoofdstukken vond ik vooral die de periode 1400-1600 als onderwerp hebben en waarin de betekenis van Gorinchem het lokale overstijgt. Zoals de Arkelse oorlogen toen de heren van Arkel het opnamen tegen de graven van Holland. In juni 1402 trok een leger van 6.000 man tegen Gorinchem op. De geschiedschrijvers wijzen er niet zonder trots op dat de stad de belegering goed wist te doorstaan. Maar uiteindelijk viel ook Gorinchem in handen van de graaf van Holland. Gorinchem heeft deze overgang wel als een teleurstelling ervaren, want toen kwam ook een einde aan de ambitie van de stad om meer te zijn dan een kleine Hollandse stad. Hoewel de stad als deel van Holland ook wel weer profiteerde  van de economische opleving en dat is met name zichtbaar in de vijftiende-eeuwse blikvanger, de Blauwe Toren (gebouwd vanaf 1461 als stadskasteel van Karel de Stoute).  En bij het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog stond de stad er zelfs goed voor.  Gorinchem is vooral bekend geworden vanwege de moord op de katholieke geestelijken in opdracht van geuzenleider Lumey in 1572.  Ook Gorinchem profiteerde van de Hollandse bloeiperiode wat zichtbaar werd aan de tweede grote stadsuitbreiding die rond 1600 werd gerealiseerd. Gorinchem telde toen ongeveer 5.500 inwoners en was in grootte de dertiende stad van Holland. De derde stadsuitbreiding vond pas begin twintigste eeuw plaats. In die twee eeuwen is op lokaal niveau wel het een en ander gebeurd. Maar tussen 1600 en 1800 onderscheidt Gorinchem zich niet echt van de andere steden in regio. Het kabbelt dan voort, als klein rivierstadje dat na de Bataafs-Franse Tijd slechts 6.000 inwoners telde. In 1900 verdubbelde het inwoneraantal mede dankzij de industriële ontwikkeling. Pas in 1919 kreeg het zijn eerste uitbreidingsplan, veel later dan de grotere Hollandse steden. In 1940 telde de stad 14.500 inwoners. Halverwege de jaren zestig was ook Gorinchem bevangen door grootstedelijke obsessies en rekende erop dat het een stad van 100.000 inwoners zou worden. Dat zou niet gebeuren en daar mogen ze achteraf blij om zijn, want de tegenbeweging die “small is beautiful” als leidraad nam, heeft er mede toe geleid dat Gorinchem een kleine aantrekkelijke stad is gebleven. Dat werpt zijn vruchten af. De stad adverteert nu zelfs met Mooi Gorinchem. De vestingwallen gaan misschien wel deel uitmaken van het werelderfgoed, als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. En deze erfgoedbelangstelling voedt de interesse voor de eigen geschiedenis. Daarom komt het goed uit dat al die enthousiaste Gorinchemers nu hun eigen stadsgeschiedenis hebben.

Ad van der Zee, De Wendische Oorlog: Holland, Amsterdam en de Hanze in de vijftiende eeuw. Middeleeuwse studies en bronnen 169; Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2018; ill., 255 pp., ISBN 9789087047139, €25,-

Jaco Zuijderduijn, Lund University

De Wendische Oorlog: had u daar weleens van gehoord? Een hoogoplopend handelsconflict in 1438-1441 tussen Amsterdam en het graafschap Holland aan de ene kant, en de zes Hanzesteden Hamburg, Lübeck, Lüneburg, Rostock, Wismar en Stralsund aan de andere – gezamenlijk bekend als de Wendische steden. Een kaperoorlog waarbij vooral het buitmaken van de handelswaar van de tegenstander werd gezien als hét middel om de tegenpartij tot concessies te dwingen.

Ad van der Zee heeft een informatief, prettig leesbaar en mooi vormgegeven boek geschreven over deze episode in de Hollandse geschiedenis. Natuurlijk wordt daarin de Wendische Oorlog besproken, maar ook de politieke situatie in Noordwest en Noord Europa, de scheepsbouw en de organisatie van de internationale handel – en de rol die de Hanze daarin speelde – en de manier waarop conflicten werden beslecht. Dat laatste is de kern van het boek: in 1438 kwam het tot een kaperoorlog, omdat Amsterdam en de Wendische steden er niet in slaagden een al jaren sluimerend conflict af te wikkelen, over de vergoeding van schade die kooplieden hadden geleden tijdens een eerdere handelsoorlog. In 1438 verwierven de twistende partijen daarom vrijbrieven om de schepen en handelswaar van de tegenstander te kapen en te confisqueren. Economische sancties dus, die van grote invloed waren op de handelaars die actief waren op de Noord- en Oostzee.

Het is Van der Zee’s grote verdienste dat hij een gecompliceerd politiek en economisch conflict op een begrijpelijke en geanimeerde manier weet samen te vatten. Wijs worden uit middeleeuwse oorkonden en rekeningen is vaak al lastig, maar deze presenteren zodat een breder publiek ook kennis kan nemen van laatmiddeleeuwse toestanden is vaak nog veel moeilijker. De Wendische Oorlog is – ondanks het weerbarstige bronnenmateriaal – een zeer leesbaar boek. Van der Zee studeerde in de jaren negentig af op dit onderwerp en liet de scriptie jarenlang op de plank liggen, met de ambitie er ooit nog eens iets mee te doen. En er eenmaal weer mee bezig, ondernam hij een ontdekkingstocht langs de Hanzesteden en hun geschiedenis. Anekdotes uit handelssteden van weleer duiken regelmatig op: over middeleeuwse financiële transacties en een Amsterdamse kaper die maar niet veroordeeld kon worden. Daarnaast zijn er uitweidingen over city-marketing door steden die hun Hanze-verleden herontdekt hebben. Dat maakt het boek aantrekkelijk voor de geïnteresseerde leek, maar neemt de lezer af en toe ook mee op zijpaden die wellicht niet strikt noodzakelijk zijn en soms enigszins afleiden.

Het is Van der Zee’s grote verdienste dat hij een gecompliceerd politiek en economisch conflict op een begrijpelijke en geanimeerde manier weet samen te vatten.

Moet u zich zorgen maken als u nog nooit van de Wendische Oorlog hebt gehoord? ‘Ja’ zouden historici van een eerdere generatie zeggen: het handelsconflict tussen Amsterdam – in 1438 een stadje van ongeveer 3.500 inwoners – en de veel grotere Wendische steden was cruciaal voor de latere ontwikkeling van de nederzetting aan de Amstel en het gewest Holland. Van der Zee schuift deze literatuur terzijde, al is het niet altijd duidelijk waarom, want heel veel komt de lezer niet te weten over wat er zoal schort aan de visie van bijvoorbeeld H.J. Smit of F. Ketner, die toch lijvige boeken over de Amsterdamse handel in de vijftiende eeuw schreven. Welke bijdrage Van der Zee aan die bestaande literatuur levert, is niet heel duidelijk, behalve dat hij waakt voor een teleologische benadering en de kaperoorlog niet in het licht van de 17de-eeuwse Gouden Eeuw wil zien (p. 37). Maar in het samenvattende negentiende hoofdstuk worden er toch lijnen getrokken tussen de Wendische Oorlog en de latere Amsterdamse en Hollandse successen: het conflict droeg bij aan bestuurlijke vernieuwing, de opkomst van een maritieme identiteit, en was ‘in hoge mate bepalend […] voor de maritieme en economische ontwikkeling van Holland en de steden langs de Oostzee’ (p. 237). Was de Wendische Oorlog dan toch een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling die Amsterdam, Holland en de Wendische steden doormaakten? Of was het slechts een incident dat kan worden gebruikt om een kaperoorlog te reconstrueren en inzicht te verwerven in de laatmiddeleeuwse politiek en economie? Van der Zee hakt deze knoop eigenlijk te laat door en daardoor is het voor de lezer soms lastig om de politieke verwikkelingen en economische problemen die worden besproken een plaats te geven.

Voor wie wil begrijpen hoe men – against all odds – er in de late middeleeuwen toch in slaagde om handel te drijven, biedt Van der Zee’s boek een prima inleiding.

Mooi is het vooral om te lezen hoe precair de middeleeuwse handel was, hoezeer kooplieden in den vreemde afhankelijk waren van een politieke machtsbalans tussen de vele mogendheden, en op welke wijze zij deze probeerden te beïnvloeden. En om te zien wat er gebeurde als het misging en Hollandse schepen werden geconfronteerd met veel grotere vijandelijke vaartuigen van de Wendische steden, of wanneer de Hollanders de volledige Pruisische zoutvloot kaapten – tegen de zin van de landsheer, die helemaal niet zat te wachten op een politiek conflict met de grootmeester van de Duitse Orde, die in Pruisen de scepter zwaaide. Voor wie wil begrijpen hoe men – against all odds – er in de late middeleeuwen toch in slaagde om handel te drijven, biedt Van der Zee’s boek een prima inleiding.

Bron: Zuiderzeecollectie

De jury van de Holland Scriptieprijs had het moeilijk dit jaar, aangezien er verschillende goede tot zeer goede scripties waren ingezonden Na uitvoerig beraad is de jury tot de conclusie gekomen dat de prijs dit jaar gaat naar Isabel Casteels voor haar scriptie De wereld in Enkhuizen. Kennis van overzeese gebieden tussen 1580 en 1600 (UvA Researchmasterscriptie, 2018). Klik hier voor het volledige juryrapport.

Het verhaal van het Beleg van Haarlem is natuurlijk niet nieuw. Er is tamelijk veel geschreven over deze episode uit de Opstand, maar het verhaal wordt doorgaans uitsluitend vanuit Nederlands perspectief verteld en hoofdzakelijk op basis van Nederlandse bronnen. In haar nieuwe boek biedt Barbara Kooij een fascinerend inzicht in hoe Filips II, Alva, don Fadrique, hun secretarissen en het officierskorps de oorlog in Holland bezagen. Lees hier de recensie van Gijs Rommelse over dit boek.

Barbara Kooij, Spaanse ooggetuigen over het beleg van Haarlem (1572-1573); Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2018; ill., 334 pp., ISBN 9789087047467; € 29,-

Gijs Rommelse

‘Ik heb U niet eerder geschreven omdat ik zat te wachten op het moment dat we deze verdomde stad eindelijk op de knieën hebben. En dat is nu gebeurd.’ Met deze woorden informeerde kapitein Estaban de Illán secretaris Juan de Albornoz dat Haarlem op 8 juli 1573, na een beleg van ruim zeven maanden, eindelijk had gecapituleerd. De belegering was de hertog van Alva en het Spaanse leger zwaar gevallen. Honderden Spaanse, Italiaanse, Waalse en Duitse militairen waren gesneuveld door toedoen van ‘de verraders, ketters en rebellen’, terwijl talloze anderen lichaamsdelen hadden verloren of anderszins verminkt waren geraakt. Bovendien hadden de belegeraars danig moeten afzien tijdens de strenge winter van 1572-1573; regen, sneeuw en koude zorgden voor veel ziektegevallen en ook de voedselaanvoer liet het regelmatig afweten. Het kwam de wanhopige belegeraars soms voor dat de Haarlemmers, die bevoorraad werden over het Haarlemmermeer, beter te eten hadden dan zijzelf. Pas na de Slag op het Haarlemmermeer van 26 mei waren de Spanjaarden er in geslaagd de Spaarnestad volledig af te snijden van alle bevoorrading. De bevelhebbend officier, don Fadrique de Toledo, nam vervolgens graag de loftuitingen voor de overwinning in ontvangst. Maar diens vader, de ijzeren hertog van Alva, wist dat er een Pyrrhusoverwinning behaald was. Een week na de capitulatie meldde hij koning Filips II dat hij ‘vanwege een zeer groot geldgebrek […] in zulke benaderde omstandigheden’ verkeerde, dat hij vreesde dat ‘er onder het krijgsvolk mensen zijn die brutaal genoeg zijn om mij te vragen het geld te betalen dat ik hen schuldig ben. Ze staan nu op het punt in opstand te komen, en dat zal zoveel problemen geven dat alleen de gedachte daaraan mij zo bezorgd maakt dat ik ’s nachts geen oog meer dicht doe’.

Het boek van Barbara Kooij biedt een fascinerend inzicht in hoe Filips II, Alva, don Fadrique, hun secretarissen en het officierskorps de oorlog in Holland bezagen.

Het verhaal van het Beleg van Haarlem is natuurlijk niet nieuw; er is tamelijk veel geschreven over deze episode uit de Opstand en de naam Kenau Simonsdochter Hasselaar is alom bekend. En uiteraard weten we al lange tijd dat de strijd meedogenloos en bloederig was. Het verhaal over de executie van de verdedigers middels onthoofding of verdrinking in het Spaarne is al vaak verteld, vaak met gebruikmaking van de gruwelijke kopergravure van Frans Hogenberg.

Moord te Haarlem door de Spanjaarden. Ets door Frans Hogenberg, 1573-1575. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.

Maar het verhaal wordt doorgaans uitsluitend vanuit Nederlands perspectief verteld en hoofdzakelijk op basis van Nederlandse bronnen. Het boek van Barbara Kooij biedt een fascinerend inzicht in hoe Filips II, Alva, don Fadrique, hun secretarissen en het officierskorps de oorlog in Holland bezagen. Zo lezen we over de grote morele verontwaardiging die men voelde voor de Hollandse ‘verraders’ en ‘rebellen’. Dit politieke verwijt klonk in ieder geval sterker door in de in het boek opgenomen brieven dan het religieuze verwijt dat men de calvinisten maakte. Prins Willem van Oranje was in Spaanse ogen de grote schuldige, degene die uiteindelijk de Hollandse bevolking tot hun schandelijk verraad had aangezet. Tijdens het beleg reflecteerde men met enige regelmaat over de straf die de Haarlemmers zouden moeten ondergaan na de capitulatie. Voor sommigen was het klip en klaar dat zij hetzelfde noodlot zouden moeten ondergaan als de bewoners van Zutphen en Naarden. Daarom is het des te opvallender dat Alva uiteindelijk besloot de Haarlemmers toe te staan de plundering voor 250.000 gulden af te kopen en de burgers van de stad te laten sparen. Volgens kolonel Gaspar de Robles was de belegering al genoeg straf geweest: ‘Ik verwijs hierbij dan ook naar het uitstekende verslag van de hertog, waaruit naar voren komt dat God Haarlem dezelfde straf heeft willen opleggen als Jeruzalem. Wij weten immers dat in Haarlem kinderen de tepels van hun moeders afbeten, en dat mannen hun vrouwen hebben gedood om hen de hongerdood te besparen.’

De inleiding mag dan zijn beperkingen hebben, voor de lezer biedt Kooijs boek een fascinerend inzicht in het Spaanse perspectief op het Beleg van Haarlem.

Kooij heeft 138 teksten, vrijwel allemaal afkomstig uit reeds bestaande bronnenpublicaties, verzameld en vanuit het Spaans of Frans vertaald. Het gaat om brieven en oorlogsverslagen, en een enkel gedicht. De teksten worden verduidelijkt met nauwkeurige voetnoten. Een inleidende tekst biedt de lezer een overzicht van de oorzaken van de Nederlandse Opstand, de Spaanse militaire inzet bij Haarlem, een karakterisering van de strijd, en van de epistolaire context van het corpus. Het valt op dat de inhoud van de teksten in slechts twee pagina’s wordt besproken. Kooij legt uitgebreid uit hoe de bureaucratische correspondentie van Filips II werkte en welke rol secretarissen daarin speelden, maar de thematische analyse is wel erg summier. Wat dat betreft biedt het boek overigens wel prachtig materiaal voor historici die geïnteresseerd zijn in vroegmoderne militaire cultuur, de ongeschreven conventies ten aanzien van oorlogsrecht en de ideologische constructie van vijandbeelden. De inleiding mag dan zijn beperkingen hebben, voor de lezer biedt Kooijs boek een fascinerend inzicht in het Spaanse perspectief op het Beleg van Haarlem.

 

 

Op 24 januari 2019 is Holland Historisch Tijdschrift partner van het symposium ‘Holland Ontluikt‘, over de vroege geschiedenis van het graafschap Holland. Het symposium zal gehouden worden op het Muiderslot. Als vervolg op het congres ‘De dageraad van Holland, 1000-1300‘ in 2017 in Leiden, staat de tweede dag van het wetenschappelijke symposium in het teken van multidisciplinair onderzoek naar het ontstaan van het graafschap Holland (Holland Ontluikt).Lees meer »

‘Met het breed opgezette onderzoek naar de functies die herbergen in het vroegmoderne Amsterdam vervuld, vult Maarten Hell meer dan een leemte in de geschiedschrijving van Holland.’ Carin Gaemers recenseerde het pas verschenen boek De Amsterdamse Herberg 1450-1800. Geestrijk centrum van het openbare leven van Maarten Hell. De volledige recensie vindt u hier.