Recensie Barbara Kooij, Spaanse ooggetuigen over het beleg van Haarlem (1572-1573)

Barbara Kooij, Spaanse ooggetuigen over het beleg van Haarlem (1572-1573); Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2018; ill., 334 pp., ISBN 9789087047467; € 29,-

Gijs Rommelse

‘Ik heb U niet eerder geschreven omdat ik zat te wachten op het moment dat we deze verdomde stad eindelijk op de knieën hebben. En dat is nu gebeurd.’ Met deze woorden informeerde kapitein Estaban de Illán secretaris Juan de Albornoz dat Haarlem op 8 juli 1573, na een beleg van ruim zeven maanden, eindelijk had gecapituleerd. De belegering was de hertog van Alva en het Spaanse leger zwaar gevallen. Honderden Spaanse, Italiaanse, Waalse en Duitse militairen waren gesneuveld door toedoen van ‘de verraders, ketters en rebellen’, terwijl talloze anderen lichaamsdelen hadden verloren of anderszins verminkt waren geraakt. Bovendien hadden de belegeraars danig moeten afzien tijdens de strenge winter van 1572-1573; regen, sneeuw en koude zorgden voor veel ziektegevallen en ook de voedselaanvoer liet het regelmatig afweten. Het kwam de wanhopige belegeraars soms voor dat de Haarlemmers, die bevoorraad werden over het Haarlemmermeer, beter te eten hadden dan zijzelf. Pas na de Slag op het Haarlemmermeer van 26 mei waren de Spanjaarden er in geslaagd de Spaarnestad volledig af te snijden van alle bevoorrading. De bevelhebbend officier, don Fadrique de Toledo, nam vervolgens graag de loftuitingen voor de overwinning in ontvangst. Maar diens vader, de ijzeren hertog van Alva, wist dat er een Pyrrhusoverwinning behaald was. Een week na de capitulatie meldde hij koning Filips II dat hij ‘vanwege een zeer groot geldgebrek […] in zulke benaderde omstandigheden’ verkeerde, dat hij vreesde dat ‘er onder het krijgsvolk mensen zijn die brutaal genoeg zijn om mij te vragen het geld te betalen dat ik hen schuldig ben. Ze staan nu op het punt in opstand te komen, en dat zal zoveel problemen geven dat alleen de gedachte daaraan mij zo bezorgd maakt dat ik ’s nachts geen oog meer dicht doe’.

Het boek van Barbara Kooij biedt een fascinerend inzicht in hoe Filips II, Alva, don Fadrique, hun secretarissen en het officierskorps de oorlog in Holland bezagen.

Het verhaal van het Beleg van Haarlem is natuurlijk niet nieuw; er is tamelijk veel geschreven over deze episode uit de Opstand en de naam Kenau Simonsdochter Hasselaar is alom bekend. En uiteraard weten we al lange tijd dat de strijd meedogenloos en bloederig was. Het verhaal over de executie van de verdedigers middels onthoofding of verdrinking in het Spaarne is al vaak verteld, vaak met gebruikmaking van de gruwelijke kopergravure van Frans Hogenberg.

Moord te Haarlem door de Spanjaarden. Ets door Frans Hogenberg, 1573-1575. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.

Maar het verhaal wordt doorgaans uitsluitend vanuit Nederlands perspectief verteld en hoofdzakelijk op basis van Nederlandse bronnen. Het boek van Barbara Kooij biedt een fascinerend inzicht in hoe Filips II, Alva, don Fadrique, hun secretarissen en het officierskorps de oorlog in Holland bezagen. Zo lezen we over de grote morele verontwaardiging die men voelde voor de Hollandse ‘verraders’ en ‘rebellen’. Dit politieke verwijt klonk in ieder geval sterker door in de in het boek opgenomen brieven dan het religieuze verwijt dat men de calvinisten maakte. Prins Willem van Oranje was in Spaanse ogen de grote schuldige, degene die uiteindelijk de Hollandse bevolking tot hun schandelijk verraad had aangezet. Tijdens het beleg reflecteerde men met enige regelmaat over de straf die de Haarlemmers zouden moeten ondergaan na de capitulatie. Voor sommigen was het klip en klaar dat zij hetzelfde noodlot zouden moeten ondergaan als de bewoners van Zutphen en Naarden. Daarom is het des te opvallender dat Alva uiteindelijk besloot de Haarlemmers toe te staan de plundering voor 250.000 gulden af te kopen en de burgers van de stad te laten sparen. Volgens kolonel Gaspar de Robles was de belegering al genoeg straf geweest: ‘Ik verwijs hierbij dan ook naar het uitstekende verslag van de hertog, waaruit naar voren komt dat God Haarlem dezelfde straf heeft willen opleggen als Jeruzalem. Wij weten immers dat in Haarlem kinderen de tepels van hun moeders afbeten, en dat mannen hun vrouwen hebben gedood om hen de hongerdood te besparen.’

De inleiding mag dan zijn beperkingen hebben, voor de lezer biedt Kooijs boek een fascinerend inzicht in het Spaanse perspectief op het Beleg van Haarlem.

Kooij heeft 138 teksten, vrijwel allemaal afkomstig uit reeds bestaande bronnenpublicaties, verzameld en vanuit het Spaans of Frans vertaald. Het gaat om brieven en oorlogsverslagen, en een enkel gedicht. De teksten worden verduidelijkt met nauwkeurige voetnoten. Een inleidende tekst biedt de lezer een overzicht van de oorzaken van de Nederlandse Opstand, de Spaanse militaire inzet bij Haarlem, een karakterisering van de strijd, en van de epistolaire context van het corpus. Het valt op dat de inhoud van de teksten in slechts twee pagina’s wordt besproken. Kooij legt uitgebreid uit hoe de bureaucratische correspondentie van Filips II werkte en welke rol secretarissen daarin speelden, maar de thematische analyse is wel erg summier. Wat dat betreft biedt het boek overigens wel prachtig materiaal voor historici die geïnteresseerd zijn in vroegmoderne militaire cultuur, de ongeschreven conventies ten aanzien van oorlogsrecht en de ideologische constructie van vijandbeelden. De inleiding mag dan zijn beperkingen hebben, voor de lezer biedt Kooijs boek een fascinerend inzicht in het Spaanse perspectief op het Beleg van Haarlem.