Bijzondere gasten voor het hotel

Marleen van den Berg, promovenda bij het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en genocidestudies en de Universiteit van Amsterdam

Fokko Weerstra, hotelier in Amsterdam, raakte geïntrigeerd toen twee Duitse toeristen in zijn portiek stonden om een foto te maken van zijn pand. Vooral het huisnummer moest zichtbaar zijn. Hij raakte met het stel in gesprek en kwam erachter dat hun moeder, eveneens Duits, tijdens de oorlog in het huis gewoond had.

Het bleef niet bij dat ene gesprek. Een aantal weken later had Weerstra de moeder aan de telefoon. Zij vertelde dat haar gezin het huis van ene Mozes Henriques Pimentel had gehuurd, en dat haar vader op een gegeven moment tijdens de oorlog geen huur meer betaalde.

Na een online zoektocht naar de naam Pimentel, sprongen er drie namen uit: Mau (Mozes), Jet (Henriëtte) en Bram Pimentel. Fokko vertelde Henk Dijkman over de ontmoeting en zijn zoekresultaten. Het verhaal liet hen niet meer los en ze besloten samen verder onderzoek te doen. Dit resulteerde in het boek 1943. Het lot van de familie Pimentel.

Een beslissend jaar?

1943 duidt op het jaar waarin verschillende leden van de Joodse familie Pimentel te maken kregen met de uiterste consequentie van de antisemitische nazipolitiek: deportatie en vervolgens moord. Volgens de auteurs was 1943 een ‘beslissend’ jaar voor de Portugees-joodse familie. Dit jaar en het beslissende karakter ervan worden in het boek echter niet uitgewerkt.

Het boek hanteert een prosopografisch perspectief: het is in zekere zin een collectieve biografie waarbij verschillende leden van de familie Pimentel afzonderlijk voor het voetlicht komen. Hoewel de auteurs in de verschillende hoofdstukken soms naar een ander hoofdstuk verwijzen, bouwen ze niet op elkaar voort. Ook het jaar 1943 krijgt niet expliciet de aandacht. Gezien de titel en het beslissende karakter dat de auteurs aan dit jaar toeschrijven, is dat een tegenvaller.

12 biografieën in 1

Zoals gezegd is het boek opgebouwd uit biografische schetsen van verschillende leden van de familie Pimentel. Het gaat allereerst om Mozes (Mau) Pimentel en zijn broers en zussen, voor zover zij aan het begin van de Tweede Wereldoorlog nog leefden. Zes broers en zussen waren eind negentiende eeuw al overleden. Daarnaast komen in totaal vijf kinderen van zijn broers en zussen in beeld.

De biografische schetsen gaan over het leven van de Pimentels voor, tijdens en, indien nog in leven, ook na de Tweede Wereldoorlog. Over sommige leden van de familie is relatief veel bekend. Dit geldt onder andere voor Mau Pimentel, die een gewaardeerd arts was in de hoofdstad. Evenzo voor zijn zus Henriëtte Pimentel, die bekend werd als een van de drijvende krachten achter het wegsmokkelen van Joodse kinderen uit de crèche die tegenover de ‘Joodse Schouwburg’ lag. Tegelijk met 1943 verscheen bij Amphora Books Wacht maar, een biografie over Henriëtte Pimentel, geschreven door Esther Shaya en Frank Hemminga. Maar ook over de levens van de minder bekende familieleden hebben de auteurs veel weten te achterhalen.

Weerstra en Dijkman beschrijven de verschillende levenslopen in de context van de  familie, waarvan de oorsprong in Amsterdam lag, maar die hen ook buiten Amsterdam voerde. Het boek leidt de lezer zo van Hilversum, naar een veldhospitaal tijdens de Eerste Wereldoorlog in Parijs, en ook naar het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger in het toenmalige Nederlands-Indië.

Persoonlijk betrokken

De persoonlijke betrokkenheid van de auteurs bij het onderwerp wordt in het boek op meerdere manieren zichtbaar. Allereerst door het uitgebreide onderzoek dat zij gedaan hebben en de mooie portretten die zij van de familieleden schreven. Zo hebben ze archieven in binnen- en buitenland geraadpleegd om te achterhalen hoe de verschillende Pimentels opgroeiden en carrière maakten om vervolgens hun lotgevallen tijdens de Tweede Wereldoorlog en daarna te reconstrueren.

Ook hebben ze de nazaten van verschillende Pimentels gesproken. De betrokkenheid van de auteurs blijkt verder uit zinnen als: “Daardoor is nu nergens een grafsteen waaruit op te maken valt dat Nico Maurits Pimentel niet ouder werd dan veertig jaar.” Dit blijkt ook uit hun pleidooi om een Amsterdamse brug naar Henriëtte Pimentel te vernoemen, waarbij ze meteen vermelden welke brug ze daarvoor in gedachten hebben. Mede door deze betrokkenheid is 1943 een zeer lezenswaardig boek geworden en een monument voor de familie Pimentel.

Monument

Het boek past daarmee binnen een bredere beweging om Joden die het slachtoffer werden van de Holocaust hun naam en geschiedenis terug te geven, om zo als het ware een monument ter nagedachtenis op te bouwen. Bijvoorbeeld de Stolpersteine die in heel Europa gelegd worden, de Nederlandse serie Joodse Huizen, over het vooroorlogse Joodse leven in Nederland en de online database ‘Joods Monument’. Voor ieder die geïnteresseerd is in deze van oorsprong Joodse familie of in een van zijn leden is het boek zeker aan te raden!

Henk Dijkman en Fokko Weerstra, 1943. Het lot van de familie Pimentel, Amsterdam: Amphora Books, geïllustreerd, 2020, 320 pp. ISBN N/A. Prijs: €22,50.

Ook in Leiden was het lijden

Koen Marijt, historicus en redacteur historisch tijdschrift Holland

Het jaar 2020 stond in het teken van 75 jaar bevrijding. Jarenlang hebben historici, historische verenigingen en andere organisaties zich voorbereid om dit speciale moment te vieren. Zij keken er reikhalzend naar uit. Naast lezingen, defilés en bevrijdingsritten met militaire voertuigen uit de Tweede Wereldoorlog, zouden ook de grote bevrijdingsfeesten ons herinneren aan de vrijheid die wij nog elke dag mogen beleven.

Helaas gooide ook hier het welbekende en minstens zo gehate coronavirus roet in het eten. De meeste activiteiten werden afgelast. De toespraak op 4 mei van onze koning op een lege Dam in Amsterdam herinnerde ons pijnlijk hoe kostbaar die vrijheid is. Maar gelukkig kende het jaar ook hoogtepunten! En een daarvan was de publicatie Bang voor mooi weer. Oorlogssporen in Leiden en omgeving van Ruurd Kok.

Slag om vliegveld Valkenburg

Kok laat in 33 korte hoofdstukken de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in Leiden en omstreken tot leven komen. Van de mobilisatieperiode tot aan de komst van de Canadese bevrijders: alle passages van de bezettingstijd komen voorbij. De regio kende aan het begin van de oorlog een heftige strijd. Tijdens de mobilisatieperiode kwam Leiden en haar omgeving vol te liggen met Nederlandse soldaten van infanterie, artillerie en cavalerie. Op 10 mei 1940 begon de oorlog even heftig als elders in Nederland. Met name op en rondom het vliegveld Valkenburg werd door beide partijen hard gevochten.

Na de Nederlandse overgave werden door de Duitsers enkele bunkers op het vliegveld gebouwd. Deze bunkers, die Kok beschrijft, herinneren aan de oorlogstijd. Ook bij de Haagsche Schouw staat nog altijd een monument dat ons herinnert aan de strijd om het vliegveld en de aldaar omgekomen Nederlandse soldaten. Als eerbetoon aan deze helden legden leden van de herensociëteit ‘Lokaal Gezellig’ op 4 mei vorig jaar bloemen op de plek waar in de Meidagen 34 Nederlandse jongens voor hun vaderland sneuvelden.

De veiligste plek van Leiden

Kok beschrijft in zijn boek ook andere tastbare sporen van de oorlog. Deze komen op een zeer levendige manier in zijn boek naar voren. Sporen waarvan je op het eerste oog niet eens ziet dat ze er zijn. Wat te denken van de witte ‘T’ die op veel plekken in de stad te zien is? De letter ‘T’ naast een voordeur van een huis moest ervoor zorgen dat leden van de Luchtbeschermingsdienst in een oogopslag konden zien waar een telefoonaansluiting was. Zo konden zij bij eventuele luchtaanvallen direct melding maken en hulp inschakelen. 

Daarnaast zijn de overblijfselen van de Duitse bezetting veelvuldig in het boek beschreven. Zo was men in Warmond, in het Bos van Krantz, begonnen met de aanleg van een V-1 installatie. De fundamenten zijn nog altijd zichtbaar. Ook de contouren van een loopgraaf in Leimuiden en de antitankmuur in het Panbos te Wassenaar ontbreken niet in Bang voor mooi weer.

Tenslotte heeft een van de boeiendste verhalen uit de oorlog geleid tot de titel van Koks boek. De spoorbrug bij De Vink werd veelvuldig gebombardeerd en bestookt door de geallieerden. Een inwoonster, die sinds haar kindertijd in de buurt woont, vertelde dat ze gedurende de oorlog altijd ‘bang voor mooi weer’ was.

Ze wist dat op zulke momenten de geallieerde vliegtuigen zouden komen en de hel zou losbarsten. Met goed weer werden er namelijk meer vluchten uitgevoerd dan met slecht weer. Overigens werd juist de spoorbrug bij De Vink zelf als een van de veiligste plekjes van Leiden bestempeld, omdat daar de geallieerde vliegeniers nimmer doel troffen.

Het mooie aan dit boek is dat de beschreven plekken daadwerkelijk bezocht kunnen worden. Zo komt de geschiedenis heel dichtbij. Zeker in deze coronatijd waarbij de Nederlanders massaal de regio per voet of te fiets verkennen, kan het boek als routeboek dienst doen. Alhoewel er geen officiële fiets- of wandelroute is opgenomen, is het middels de genummerde locaties die op het voor- en achterblad staan, heel gemakkelijk om zelf een route te maken.

De publicatie kent slechts één groot nadeel: het telt ‘maar’ 33 hoofdstukken. Talloze sporen van de Tweede Wereldoorlog in dit deel van het land blijven buiten beschouwing. Maar Kok kennende komt er een vervolg. Daar kijken we met veel plezier naar uit.

Ruurd Kok, Bang voor mooi weer. Oorlogssporen in Leiden en omgeving. Leiden: Uitgeverij Gingko, 2020, 152 pp. ISBN 978 90 71256 79 0, €19,50,-.

Heerlijkheden in Zuid-Holland na de Franse Tijd

Arjan Nobel, Universiteit van Amsterdam

‘Monnikenwerk’, zo schrijft Van Dale, is ‘werk dat veel geduld, tijd en nauwkeurigheid vergt’. Beter kunnen we het nieuwste boek van Peter de Jong, Van macht naar folklore. Heerlijkheden in Zuid-Holland na de Franse Tijd, niet typeren. Want je moet er maar aan durven te beginnen: een vuistdik naslagwerk met een overzicht van alle 250 Zuid-Hollandse heerlijkheden en biografieën van de opeenvolgende heren en vrouwen vanaf ongeveer 1800 tot heden. En dat alles verlucht met ruim 1300 afbeeldingen. Het onderwerp was voor De Jong, jarenlang werkzaam als civiel ingenieur, overbekend. In 2001 schreef hij een studie over de heerlijkheid Spijk. Negen jaar later volgde een boek over de 46 heerlijkheden rond Gorinchem, en nu ligt er dus een boek over de bezitters van heerlijkheden in de provincie Zuid-Holland in de 19de en 20ste eeuw.

Overzicht

In het eerste hoofdstuk gaat De Jong kort in op het ontstaan en de geschiedenis van heerlijkheden en heerlijke rechten. Degene die een heerlijkheid in leen had, mocht in een nauwkeurig omschreven gebied het rechterschap uitoefenen. Daarnaast beschikte de heer of vrouw vaak over enkele heerlijke rechten, bijvoorbeeld het jacht-, tol- veer- of windrecht. Met de komst van de Fransen in 1795 kwam er een einde aan dit leenstelsel. In 1814 volgde een gedeeltelijk herstel en kregen de ambachtsheren en -vrouwen onder andere het recht terug om bepaalde ambtenaren aan te stellen. Die situatie duurde tot 1848, toen de nieuwe grondwet definitief een einde maakte aan deze benoemingsrechten. Wat overbleef waren enkele zakelijke rechten die nog steeds werden aangeduid als een heerlijkheid.

Na het inleidende hoofdstuk komen alle Zuid-Hollandse heerlijkheden en hun bezitters aan bod. De Jong beperkt zich tot een korte omschrijving van het gebied en vermeldt bij iedere heer of vrouw de belangrijkste biografische gegevens en hun bemoeienissen met de betreffende heerlijkheid. Portretten en foto’s completeren het geheel. Al dit materiaal wordt niet ondersteund door noten. Die keus valt te rechtvaardigen; anders was het boek waarschijnlijk dubbel zo dik geworden – terwijl het boek nu al behoorlijk omvangrijk is. Wel biedt de auteur per heerlijkheid een kort overzicht van de gebruikte archivalia en literatuur.

Continuïteit

De ongelofelijke hoeveelheid gegevens in het boek vormt een uitstekend startpunt voor nadere analyse. Het is bijvoorbeeld opvallend dat zich in de Bataafs-Franse tijd (1795-1813) allerlei grote politieke en institutionele veranderingen voordeden, maar dat tegelijkertijd veel bij het oude bleef. Verschillende rechten bleven gehandhaafd, terwijl ook tradities vaak in ere werden gehouden. Zo was in tal van heerlijkheden de heer of vrouw nog steeds nauw betrokken bij het kerkelijk leven, bijvoorbeeld omdat ze een predikantsberoep moesten goedkeuren. Ook de inhuldiging van een nieuwe ambachtsheer of -vrouw gebeurde vaak nog op de oude voet. Daarbij werden kosten noch moeiten gespaard. Een goed voorbeeld vormt de intocht van Leopold graaf van Limburg Stirum in Noordwijk in 1906, compleet met 72 ruiters, rijtuigen, erepoorten, vlaggen, muziek en toespraken. Het feest werd vijf jaar later nog eens dunnetjes overgedaan, ter gelegenheid van het huwelijk van Leopold met Johanna Ida Randebroek.

Adellijk bezit

Naast de continuïteit is er nog een tweede punt dat in het oog springt: de rol van de adel. Wie de Zuid-Hollandse heerlijkhedenbezitters in de 19de en 20ste eeuw analyseert, vindt onder hen een groot aantal adellijke families. Juist deze groep is in de historiografie nog steeds onderbelicht. Van macht naar folklore laat zien dat verschillende adellijke families in de 19de eeuw investeerden in heerlijkheden en in sommige gevallen ook grote betrokkenheid toonden. Ze droegen bijvoorbeeld financieel bij aan het onderhoud van de kerk, of ondersteunden de armen. Tijdens het eerdergenoemde huwelijk van Leopold graaf van Limburg Stirum en Johanna Ida Randebroek 1911 werd maar liefst 2100 pond rundvlees verdeeld onder de armen, terwijl de kinderen uit het dorp zich tegoed deden aan 700 pond bruidssuikers. Twee jaar later schonk de gravin een inrichting voor behoeftige gezindten in Noordwijk. Toch blijft de vraag in hoeverre deze families daadwerkelijk een machtspositie in hun heerlijkheid bezaten. Of was het vooral folklore? Deze en andere vragen behoeven nadere bestudering.

Van macht naar folklore is een prachtig naslagwerk voor (lokale) historici en genealogen. Het is te hopen dat Peter de Jong zijn monnikenwerk voortzet. Heerlijkheden kwamen ook in andere provincies voor en om het beeld compleet te maken, zouden ook die moeten worden onderzocht. Voorlopig vormt dit boek over de Zuid-Hollandse heerlijkheden na de Franse Tijd echter een prachtige opstap voor verder onderzoek.

Peter de Jong, Van macht naar folklore. Heerlijkheden in Zuid-Holland na de Franse Tijd, Woudrichem: Pictures Publishers, 2018, 576 pp., ISBN 978-94-92576-15-6. Prijs: €39,95.

Susan Suèr | De Cipierster (duur: 8 afleveringen van ca. 20 minuten)

Gesignaleerd door Isabel Casteels

Iedereen die weleens archiefonderzoek doet, weet dat er genoeg fiction in the archives ligt om bibliotheken mee te vullen. Misschien zouden meer historici het voorbeeld moeten volgen van Susan Suèr, historica en projectleider educatie bij Erfgoed Leiden & Omstreken. Tijdens haar onderzoek in de rechterlijke archieven naar de 18de-eeuwse cipierster Maria van Nispen kwam ze veel materiaal tegen dat ze niet direct kon gebruiken, maar toch te leuk was om in het archief te laten verstoffen. Dit materiaal heeft ze verwerkt in deze mooie podcastserie, met ondertussen al twee seizoenen met ieder vier afleveringen van ongeveer 20 minuten.

Elke aflevering vertelt Suèr een ander verhaal. Onderwerpen variëren van gewelddadige kermisgangers en wantrouwende molenaars tot het huwelijk van Liesbeth met Cornelia, die zich voor de gelegenheid verkleedde als Cornelis. Maar overeenkomsten zijn er ook. Het gaat hier eens een keer niet over grote namen en belangrijke gebeurtenissen, maar over hele normale vroegmoderne vrouwen en mannen en de dagelijkse beslommeringen waar zij zich mee bezighielden. Daarbij is het bijzonder om te horen hoe goed deze vrouwen en mannen hun weg wisten te vinden binnen het rechtssysteem. Haast terloops noemt Suèr hoe Teuntje, een Leidse wijnkoopster, verschillende keren haar testament laat opmaken en getuigenverklaringen bij de rechter laat vastleggen om haar goede naam te zuiveren.

Omdat Suèr gebonden is aan de informatie die ze in de archieven kan vinden, zijn de verhalen soms wat fragmentarisch en moeilijk te volgen. De grote hoeveelheid namen en leeftijden die voorbijkomen in de archiefstukken helpt hier ook niet aan mee. Maar de quotes in het vroegmodern Nederlands maken dat dan weer ruimschoots goed. De podcast slaagt er uitstekend in om het dagelijks leven van 18de-eeuwse Hollanders heel dichtbij te brengen.

Luister hier naar de podcast ‘De Cipierster’ is: https://anchor.fm/de-cipierster.

In het bed van de keizer: Napoleons nalatenschap

Lauren Lauret, Universitair Docent Universiteit Leiden

Op 18 juni 2015 herdachten meer dan 60.000 bezoekers de slag bij Waterloo door getuige te zijn van een grootschalige re-enactement van deze veldslag. Napoleon stierf zes jaar later in ballingschap, ver verwijderd van een Europees slagveld op St. Helena. De mis-en-scène van Napoleons sterfbed is eerder meelijwekkend dan indrukwekkend en bovendien veel te perifeer en kleinschalig voor een lucratief spektakel. Maar blijkbaar mocht het tweehonderdjarig jubileum van de laatste ademteug van Napoleon niet ongemerkt voorbijgaan. De nalatenschap van Napoleon intrigeert de lezende Nederlander, getuige ook een recent artikel in Elsevier Weekblad (2 januari jl.).

Een kantelend beeld

In de bundel Napoleons nalatenschap leggen maar liefst vijftien specialisten onder redactie van hoogleraar Nederlandse taal en cultuur Lotte Jensen verslag van hun vondsten. In samenwerking met uitgeverij De Bezige Bij hebben zij er een feest voor het oog van gemaakt door tal van prachtige kleurenafbeeldingen op te nemen. De bijdragen zijn onderverdeeld in vier thema’s: materiële sporen, kunst en cultuur, eenwording van de staat, en tenslotte leger en veiligheid. In de bundel als geheel loopt een interessante spanning tussen afschuw en bewondering voor Napoleon.

De bundel begint bewonderend en plaatst geleidelijk aan steeds meer kritische kanttekeningen. In de bijdragen over de geschenken die Napoleon aan Nederlandse burgers gaf of de invloed van de empirestijl in de Nederlandse paleizen ligt de nadruk op de barmhartige keizer of de positieve invloed op de Nederlandse kunstwereld. Jos Gabriëls daarentegen verklaart in zijn bijdrage over de optische telegraaf van Chappe tussen Amsterdam en Zeeuws-Vlaanderen hoe deze seintoestellen op kerktorens uitgroeiden tot gehate symbolen van de bezetter rond 1813.

Tegenwoordig spannen lokale historische verenigingen zich echter in om met enige trots te herinneren aan de rol van hun stad of dorp als onmisbare schakel in de informatieketen van Napoleon. Rick Honings dateert de kanteling van het beeld van Napoleon in 1840, het jaar waarin Napoleons gebeente naar Parijs werd overgebracht. Vanaf dat jaar is het beeld van de keizer in de Nederlandse literatuur zuiver positief, terwijl daarvoor Bilderdijk en Da Costa naast hun bewondering voor Napoleons genie tegelijkertijd kritisch bleven. Uit de bijdrage van Lotte Jensen heb ik geleerd waarom Napoleon bij mij niet meteen sterke gevoelens van afkeer of Oranjeliefde oproept. Vanaf 1990 nam de belangstelling voor de napoleontische tijd onder kinderboekenschrijvers namelijk af om pas in 2015 weer op te laaien onder invloed van de grote Waterloo-herdenking.

Een kwestie van perspectief

Uit de verschillende hoofdstukken blijkt dat de beoordeling van Napoleons nalatenschap afhangt van wie op welk moment een oordeel velt. De Rotterdamse lezer zal zich door de bijdrage van Johan Joor over het continentaal stelsel vooral verheugen over de verschuiving van de Amsterdamse naar de Rotterdamse haven als leidend commercieel centrum van het latere Nederland. In tegenstelling tot de Amsterdammers wisten de Noordzeevissers en Engels georiënteerde koopmansgemeenschap in Rotterdam, ondanks het continentaal stelsel, wel in bedrijf te blijven. Als vrouwelijke lezer keek ik dan weer vreemd op toen Barend Jan van Spaendonck een vooruitziende blik prees als ‘het geniale van Napoleon’ op maatschappelijk vlak, nadat Van Spaendonck net had aangetoond hoe (de erfenis van) de Code civil de Nederlandse vrouw tot diep in de twintigste eeuw achter de man stelde.

En de tijdgenoten?

Minder aandacht is er voor de vraag welke gevolgen de afkeer van het Franse bewind onder tijdgenoten heeft gehad voor het voortbestaan van bestuurspraktijken uit het ancien régime direct na 1813. Er wordt gerefereerd aan de inefficiënte decentrale bestuursvormen van voor 1795, maar als Willem I zich publiekelijk afzet tegen Lodewijk Napoleon komt niet ter sprake dat hij zich wellicht wel gedroeg zoals zijn vader stadhouder Willem V hem had opgevoed. Bart Verheijen sluit zijn bijdrage af met de constatering dat vanaf 1813 de actieve vorm van nationaal orangisme actief door de staat werd verspreid en voormalige vrienden en vijanden van Napoleon toetraden tot de nieuwe regering. Beatrice de Graaf bespreekt een van de gevolgen van een napoleontische leerschool van deze bestuurders. Onder het mom van nationale veiligheid kregen kritische geesten of vrijbuiters in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden te maken met het politienetwerk van Justitieminister Van Maanen en zijn procureur-generaal bij het Hooggerechtshof Philipse. Daarmee vormt deze bijdrage een belangrijke aanvulling op de besprekingen van de talrijke steunbetuigingen aan het Huis van Oranje die de Franse tijd uitlokte, zowel voor als na 1813.

Knap overzicht

De bundel verdient een breed lezerspubliek, want bij elkaar opgeteld vormen de hoofdstukken een indrukwekkende vlootschouw van de kennis over Napoleons nalatenschap in Nederland. Aan het einde weet de lezer tot op de nagel nauwkeurig hoe het gevleugelde napoleontische bed eruitzag – zowel fysiek als administratief – en zelfs waar Napoleons bedje stond bij zijn bliksembezoek aan de nieuwe uithoek van zijn rijk. Het boek heeft mij daarom ook op een idee gebracht om Napoleon in bed alsnog op grotere schaal te gedenken. Misschien zet ik deze zomer de route uit het kader ‘Waar sliep Napoleon?’ om in een fietsvakantie langs de keizerlijke pleisterplaatsen van weleer.

Lotte Jensen (red.), Napoleons nalatenschap. Sporen in de Nederlandse samenleving. De Bezige Bij, Amsterdam, 2020, 272 p, ISBN: 9789403109817, €29,99,-.

Loek en Bas | De Hutspodcast (duur: 4 afleveringen, tussen de 30 en 45 minuten)

Gesignaleerd door Koen Marijt

Het is maar eens per jaar… dus neem er nog een paar!

Altijd al meer te weten willen komen over de mooiste stad van Nederland en daarvoor ‘alleen maar’ naar een podcast luisteren? Het is mogelijk met de vierdelige Hutspodcast over Leiden, haar inwoners en belevenissen. De woordspeling behoeft voor de echte Leidenaar weinig uitleg, maar zal voor de gemiddelde Amsterdammer misschien nog wel moeten worden uitgelegd. Elk jaar op 3 oktober viert Leiden het Ontzet van de Spaanse Belegering van 1574. Na het wegtrekken van de Spanjaarden vond (zo wil de legende) een klein Leids jongetje in het Spaanse legerkamp een pruttelende ketel met daarin hutspot avant la lettre. Een maaltijd die nog ieder jaar traditioneel op 3 oktober gegeten wordt.

In aflevering 1 wordt naast het ontstaan van de Drie Oktoberfeesten ook het gebruik van ecoglazen tijdens de feesten besproken. Het vele plastic dat na 3 oktober overbleef in de Leidse straten en grachten was enkele Leidenaars een doorn in het oog. Auke-Florian Hiemstra, ook bekend door zijn deelname aan de Slimste Mens én prachtige haardos, zorgde als een van de initiatiefnemers ervoor dat de wegwerpplasticbierbekers in 2019 werden vervangen door duurzame ecoglazen. Een unicum in Nederland. Wie weet volgen andere steden dit mooie voorbeeld.

In een totaal van vier afleveringen worden in de Hutspodcast uiteenlopende onderwerpen binnen de stad behandeld. Natuurlijk komt de geschiedenis naar voren, maar ook de coronapandemie wordt niet ongemoeid gelaten. In de laatste aflevering wordt de stilstand van het Leidsche leven besproken. Onder andere het rijke cultuur- en horecaleven kwam plotsklap plat te liggen. De pandemie had in 2020 ook grote consequenties voor de Drie Oktoberfeesten. De grote feesten en bijeenkomsten gingen niet door, maar in plaats daarvan zorgden diverse instanties ervoor dat 3 oktober digitaal wel een beetje doorgang kon vinden. Bij lange na niet zo’n beleving als bij de live feesten, maar zo kon deze belangrijke gebeurtenis voor Leiden toch gevierd worden. Want zoals de Leidse muziekformatie Rubberen Robbie het in de jaren ’70 en ’80 al vertolkte: ‘Het is maar eens per jaar… dus neem er nog een paar!’

De Hutspodcast is hier te beluisteren: De Hutspodcast | Podcast on Spotify

Memorabilia van de Tachtigjarige Oorlog

Henk van Nierop – emeritus hoogleraar Nieuwe Geschiedenis

De bronzen ketel die in het Leidse Museum De Lakenhal bewaard wordt, is niet zomaar een kookpot. Het is dé ketel gevuld met hutspot die na het opbreken van het Spaanse beleg in de Lammenschans werd aangetroffen. Daarmee was dit eenvoudige stuk keukengerei een symbool geworden van het beleg, het ontzet, de hongersnood en het dappere verzet van de Leidenaren. Voorzien van een gedicht gegraveerd in zijn bronzen buik werd de ketel eeuwenlang in enkele Leidse regentenfamilies bewaard, voor het in de 19de eeuw in de 3-oktobercollectie van het museum belandde.

Marianne Eekhout, conservator geschiedenis in het Dordrechts Museum, gebruikt het begrip ‘memorabilia’ voor materiële voorwerpen die aan iets gedenkwaardigs in het verleden herinneren. Die voorwerpen spelen niet alleen een passieve rol door de beschouwer aan bepaalde gebeurtenissen te herinneren, maar zetten hem of haar ook actief aan tot een bepaalde emotie of gedachte. De Leidse hutspotketel noodt niet tot overpeinzingen over keukengerei, maar herinnert aan hongersnood, strijd en de met hulp van de goddelijke voorzienigheid behaalde overwinning. Hij is de drager van verhalen, een medium dat de herinnering aan de oorlog levend houdt.

Dit boek is een bewerking en uitbreiding van het proefschrift dat de auteur schreef in het kader van het door prof. Judith Pollmann geleide onderzoeksproject Tales of the Revolt over de ‘herinneringscultuur’ van de Opstand en de Tachtigjarige Oorlog. Eekhout laat zien hoe vanaf het begin van het conflict voorwerpen werden gered, bewaard, gekoesterd en tentoongesteld teneinde bepaalde herinneringen levend te houden. Dat kon een (al dan niet beschadigd) heiligenbeeld zijn, of een kanonskogel die een stadsbewoner die zich in zijn baan bevond op schijnbaar miraculeuze wijze gemist had.

Later in het conflict ging men er toe over speciale memorabilia te (laten) vervaardigen, die de herinnering aan een bepaalde gebeurtenis levendig moesten houden. Deze voorwerpen konden vele vormen aannemen: gevelstenen, gedenkpenningen, draagtekens, schilderijen, prenten, beelden, zilveren en gouden drinkschalen, aardewerk. Ook gedichten, toneelstukken en historiewerken werden geschreven om de herinnering aan de oorlog te onderhouden, maar deze vallen niet onder de materiële cultuur die in dit boek behandeld wordt.

Uiteraard onderzoekt de schrijver niet uitputtend alle memorabilia van de Tachtigjarige Oorlog die nog bestaan of ooit bestaan hebben. Eerst passeren voorwerpen de revue die tijdens oorlogshandelingen ontstonden en door particulieren als aandenken werden bewaard. Vervolgens neemt Eekhout de memorabilia onder de loep die in opdracht werden vervaardigd, achtereenvolgens door particulieren, stadsbesturen en de Staten-Generaal en de stadhouder (het gewestelijke niveau ontbreekt). Ten slotte is een hoofdstuk gewijd aan de materiële herinneringscultuur in de eeuw na de Vrede van Munster.

Eekhout schetst een helder en overtuigend beeld van de rol die voorwerpen in de herinneringscultuur konden spelen. Dergelijke ‘souvenirs’ zijn nooit neutraal. Ze zijn altijd verbonden met een bepaalde interpretatie van de gebeurtenissen waarin ze zijn ontstaan. Een heiligenbeeld verwees voor een aanhanger van de kerkhervorming op de onmacht en volstrekte nutteloosheid van afgodsbeelden. Voor een gelovige katholiek die zo’n beeld van de vernielzucht van de beeldenstormers had weten te redden, duidde het op miraculeuze goddelijke interventie. Het afgehouwen hoofd van Balthazar Gerards werd in Keulen als een belangrijk relikwie vereerd. Betekenis is niet inherent aan het object, maar wordt er door gebruikers, eigenaars en waarnemers aan toegeschreven.

Memorabilia zijn volgens het Woordenboek der Nederlandse taal (WNT) ‘gedenkwaardigheden’ of de schriftelijke neerslag daarvan. Het WNT kent ‘gedenkwaardigheid’ alleen als afleiding van gedenkwaardig: ‘waardig om gedacht te worden of in duurzame herinnering te blijven’. Strikt genomen zijn memorabilia dus niet de voorwerpen die aan een gebeurtenis herinneren, maar de heugenswaardige gebeurtenissen zelf. Opmerkelijk is dat memorabilia alleen in meervoudsvorm bestaat: een ‘memorabilium’ bestaat niet. De ondertitel van dit boek is daarom preciezer: de rol van voorwerpen in de oorlogsherinnering. Strikt genomen zijn de voorwerpen die Eekhout onderzoekt aandenkens of souvenirs.

Memorabilia van de Tachtigjarige Oorlog is een helder verslag van een gedegen onderzoek naar de rol van voorwerpen in de herinneringscultuur, dat zich trouwens niet beperkt tot de grenzen van het oude gewest Holland. Behalve aan de overige Nederlandse gewesten, besteedt het onderzoek terecht aandacht aan Vlaanderen en Brabant, waar vergelijkbare belegeringen en veldslagen aanleiding gaven tot een herinneringscultuur die diametraal tegenovergesteld was aan die van het noorden. Het boek is ruim geïllustreerd, maar de afbeeldingen zijn soms zo klein dat ze slecht te lezen zijn. Dat is een onvermijdelijk bezwaar van alle boeken die niet het formaat van een tentoonstellingscatalogus hebben.

Marianne Eekhout, Memorabilia van de Tachtigjarige Oorlog. De rol van voorwerpen in de oorlogsherinnering, 1566-1750, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2020, 126 pp., ISBN: 9789087048372. Prijs: € 15,-.

Jonge Historici | Serie GeschiedenIS Podcast (duur: 4 afleveringen, tussen de 15 en 20 minuten)

Gesignaleerd door Adriaan Duiveman

Je hebt een voldoende voor je masterscriptie en je diploma hoeft alleen nog maar geprint te worden. Marit Berends verwoordt het gevoel van dat moment: ‘De wereld ligt aan je voeten. Op naar je droombaan. Of toch niet?’ De Jonge Historicus van het Jaar 2019 bedacht de podcast GeschiedenIS over jonge historici op de arbeidsmarkt. In vier interviews komen historici aan het woord die op verschillende werkplekken terecht zijn gekomen, van politieke lobby tot archief, van gemeentehuis tot evenementenorganisatie. Hoewel hun routes verschillen, is er een aantal gedeelde ervaringen. Eén daarvan: het is taai voor de historicus op de arbeidsmarkt.

De interviews, gevoerd door journaliste Martine van der Veer, zijn interessant en de montage is strak. Tussen de interviewfragmenten door verbindt Van der Veer de individuele ervaringen aan een algemeen verhaal door enquêtes en statistieken aan te halen. Die cijfers stemmen niet vrolijk. Zo staat geschiedenis in het lijstje met studies met de laagste baankans op de vierde plaats.

De verhalen van de geïnterviewden illustreren de moeizame situatie. Fondsenwerver Rens werd keer op keer afgewezen voor banen, en beleidsmedewerker Fleur en public affairs-adviseur Ewout waren ook maanden bezig met solliciteren. Toch zijn ze allemaal erg gelukkig in hun huidige functie, hoeveel moeite het ook kostte om die te bemachtigen. De geïnterviewden adviseren huidige studenten om een bestuursjaar in te plannen, commissies te doen en stage te lopen. Met alleen je studie kom je er niet.

De adviezen in de podcast zijn niet ongehoord of uniek. Maar clichés zijn soms clichés omdat ze gewoon waar zijn. Wat wel verfrissend is aan de podcast, is de eerlijkheid. Dit is geen blijmoedig promotiepraatje van je opleiding. De fuck ups, zoals Rens het verwoordt, komen ook aan bod. Bij vlagen is GeschiedenIS dan ook een deprimerende luisterervaring.

Verschillende geïnterviewden komen met dezelfde tip: pin je vooral niet vast op één droomcarrière. De vier historici zijn half gepland en half toevallig in hun huidige banen gerold. Een loopbaan is, zo blijkt, niet van te voren uit te stippelen. Maar als je openstaat voor verschillende kansen, dan ligt de wereld toch nog een beetje aan je voeten. Er is hoop.

De podcastserie van Jonge Historici is hier te beluisteren: GeschiedenIS Archives – Jonge Historici (jhsg.nl)

Dordrecht, Hollands oudste stad

Peter A. Henderikx, emeritus-hoogleraar Nederzettingsgeschiedenis van de Nederlanden in de middeleeuwen, Universiteit van Amsterdam

In 1220, dit jaar precies 800 jaar geleden, vaardigde graaf Willem I van Holland de oudste van de twee bewaard gebleven stadsrechtoorkonden van Dordrecht uit. Voor Henk ’t Jong vormde dat de aanleiding om een boek te schrijven over het ontstaan en de vroegste geschiedenis van zijn stad. Daartoe voelde hij zich extra gestimuleerd door de discussie van zeven jaar geleden, toen Geertruidenberg, dat oorspronkelijk tot Holland behoorde, het jubileum van haar stadsrecht uit 1213 vierde en bij die gelegenheid heftig fulmineerde tegen de Dordtse gewoonte om Dordrecht te afficheren als de oudste stad van het graafschap Holland. Aan die kwestie besteedt ‘t Jong in zijn boek diepgaand aandacht en hetzelfde geldt voor de geschiedenis van de ruimtelijke ontwikkeling van de stad. Ook de relatie tussen de stad en de graaf van Holland en de ontwikkeling van de stedelijke economie komen aan de orde, maar bij die onderwerpen baseert de auteur zich grotendeels op bestaande literatuur.

Waar het gaat om de vraag wanneer Dordrecht een stad werd, maakt ’t Jong duidelijk dat niet alleen de datum van de oudst bekende stadsrechtverlening, maar ook de aanwezigheid aldaar rond 1200 van een koopliedengilde en laken(detail)handel iets zegt over de ouderdom van het stedelijk karakter van de stad. Bovendien geven de stadsrechtoorkonden van 1220 en 1252 zelf aanleiding om het begin van de stad in juridische en bestuurlijke zin ruim voor 1220 te plaatsen. Henk ’t Jong riep hiervoor de hulp in van de mediëvist Eef Dijkhof (Huygens ING). Deze schreef voor het boek een uitgebreide kadertekst, waarin hij, vooruitlopend op een toekomstige publicatie van zijn hand, aannemelijk maakt dat de stadskeur van 1220 zo goed als zeker teruggaat op een stadskeur van circa 1204, die op haar beurt voor een deel teruggaat op stedelijk recht dat al in het laatste kwart van de 12de eeuw in de stad van kracht was.

Bij de behandeling van de ruimtelijke ontwikkeling van de stad baseert ’t Jong zich op de resultaten van het archeologisch onderzoek dat in Dordrecht vanaf 1968 op grote schaal is uitgevoerd. Alle rapporten dienaangaande zijn door de auteur bestudeerd, zodat het boek een mooi overzicht geeft van de groei van de stad, vanaf het ontstaan van bewoning aan weerszijden van het oorspronkelijke veenwater de Voorstraatshaven – de ruggengraat van de stad – tot en met de aanleg en de bebouwing van zijstraten en van zijstraten van zijstraten. Ook de aard van de bebouwing krijgt aandacht, zoals de geleidelijke verstening van de oorspronkelijk houten huizen, evenals de sociale verschillen, weerspiegeld in het onderscheid tussen de grote huizen van de aanzienlijke burgers langs de Voorstraatshaven en de bescheidener woningen langs de zijstraten. Dankzij nuttige detailkaartjes en een  heldere overzichtskaart van de stad waarop alle straatnamen staan aangegeven, is de tekst op het punt van de ruimtelijke ontwikkeling goed te volgen, ook voor lezers die niet in Dordrecht bekend zijn.  

Waar het de behandeling van de ruimtelijke ontwikkeling betreft, heb ik twee punten van kritiek. Ten eerste zet ik een groot vraagteken bij de aanname van de auteur dat Dordrecht aanvankelijk ‘een van de vele gemeenschappen (was) die als lintbebouwing op de oevers van de rivieren in het nieuw ontgonnen veengebied werden gesticht’. Mijns inziens gaat dat niet op. Typerend voor de ontginningsnederzettingen was de opstrekkende verkaveling die zich verder, soms veel verder dan een kilometer landinwaarts uitstrekte. Aldus voor de Sint-Elisabethsvloed van 1421 direct ten oosten van Dordrecht het ambacht Merwede, dat zo goed als zeker opstrekkend was verkaveld vanaf de rivier de Merwede zuidwaarts, met ten zuiden daarvan Erkentrudenkerke/Tolloysen, ontgonnen vanaf de Dubbel in noordelijke richting. Daarentegen strekte het stadsgebied van Dordrecht zich vanaf de Voorstraatshaven slechts hooguit 400 meter zuidoostwaarts uit, namelijk tot aan de westgrens van de ambachten Merwede en Tolloysen. Dat het hier al een oude situatie betrof, blijkt uit het feit dat de parochie van de kerk van Dordrecht, die al eind 11de eeuw bestond, nooit meer dan alleen het stadsgebied heeft omvat. Het maakt aannemelijk dat Dordrecht van meet af aan een ander karakter had dan de aangrenzende ontginningsambachten, ook al was er in het oude Dordrecht wel een agrarische component aanwezig.

Een tweede kanttekening betreft de stadsversterking. ’t Jong vraagt zich af of de brede sloot die in de middeleeuwen aanwezig was ter hoogte van het tracé Hil-Lenghenstraat-Museumstraat-Schoolstraat-Veststraat kan zijn gegraven als stadsgracht toen in 1271 en 1284 graaf Floris V toestemming had gegeven de stad te versterken. De auteur is daar terecht niet helemaal zeker van, maar vreemd is dan wel dat hij als alternatief niet de meest voor de hand liggende mogelijkheid noemt, namelijk dat in genoemde jaren de middeleeuwse stadsgracht is gegraven die op de 16de-eeuwse kaart van Jacob van Deventer staat en ook nu nog aanwezig is. Waarom die gracht niet uit het laatste kwart van de 13de eeuw zou kunnen dateren maar, zoals ’t Jong oppert, mogelijk pas is gegraven na de Sint-Elisabethsvloed van 1421, is mij volstrekt onduidelijk.

Afgezien van deze kanttekeningen, is ’t Jong er naar mijn mening goed in geslaagd om, hetgeen zijn bedoeling was, de vroegste geschiedenis van Dordrecht op een verantwoorde en leesbare manier toegankelijk te maken voor een brede groep geïnteresseerde lezers.

Henk ’t Jong, De oudste stad van Holland. Opkomst en verval van Dordrecht  1000-1421. Uitgeverij Omniboek, Utrecht, 2020, 240 p., ISBN: 9789401916882, ISBK e-book: 9789401916899. Prijs: € 20,-

Zeevarenden achter de tralies

Romy Beck, redacteur Holland. Historisch Tijdschrift

Hij liet de witte vlag hijsen, het internationaal gehanteerde signaal voor overgave. Vanuit twee of drie Engelse schepen zijn daarop sloepen naar de Sint Laurens uitgezet. Tuynemans en zijn officieren gaven zich formeel over aan de commandant van de Engelse ‘skeleton crew’ die nu bezit nam van zijn schip. Tuynemans leverde zijn scheepspapieren in en gaf zich over aan de genade en de zorg van de overwinnaar. Zijn bemanningsleden werden ontwapend en geboeid, en vervolgens door bewakers benedendeks gebracht om daar te worden vastgeketend.

Dit citaat van pagina 20 uit Zeevarenden achter de tralies vertelt het verhaal van Bastiaan Tuynemans en zijn officieren en bemanningsleden. Zij behoorden tot de grote groep zeevarenden die tijdens de Engels-Nederlandse Oorlogen gevangen werden genomen door de Engelsen. Wat gebeurde er eigenlijk met deze krijgsgevangenen? Hoe zag hun leven in gevangenschap er precies uit? En maakten ze kans om vrijgelaten of vrijgekocht te worden?

Deze en andere vragen komen aan de orde in een monografie van de hand van Gijs Rommelse, verschenen in de Zeven Provinciën Reeks. In deze studie richt hij zich op de onbekende of veelal zelfs vergeten personen van de Engelse zeeoorlogen (1652-1674). Een interessante periode uit de maritieme geschiedenis, want nooit eerder waren twee landen met enorme vloten langdurig met elkaar in conflict geweest en werd ook de oorlogsvoering op zee steeds meer het domein van overheden.

Dat laatste gold ook voor krijgsgevangenen. Zij vielen vanaf halverwege de 17de eeuw onder verantwoordelijkheid van de staat. Volgens de morele conventies van ‘ius in bello’ werden onderdanen van tegenstanders niet gedood of mishandeld. Dit waren meteen ook alle bestaande richtlijnen, want over de verdere omgang bestonden geen afspraken. Waar de spaarzame literatuur over krijgsgevangenschap in de vroegmoderne tijd voornamelijk gaat over deze politieke en juridische dimensies, poogt Rommelse meer licht te werpen op de sociale dimensie van oorlogsvoering. Hij bespreekt de levens van de vele (anonieme) zeelieden die voor maanden of zelfs jaren in uiterst moeilijke situaties verkeerden. Rommelse schreef al eerder over ‘Engelse krijgsgevangenen in de Republiek in de zeventiende eeuw’, maar binnen dit nieuwe werk presenteert hij een vergelijking tussen de situaties in Engeland en de Nederlanden.

Het boek volgt gedeeltelijk de chronologie van de Eerste (1652-1654), Tweede (1665-1667) en Derde Engelse-Nederlandse Oorlog (1672-1674), maar kent door de gekozen nadruk op de levens van krijgsgevangenen toch vooral een thematische aanpak. Het eerste hoofdstuk opent met De juridische, politieke en militaire kaders van de grote zeeoorlogen. Aan de hand van een kort historiografisch overzicht toont Rommelse hoe de toenemende overheidsbemoeienis in de 17de eeuw ervoor zorgde dat krijgsgevangenen binnen de verantwoordelijkheid van de staat vielen, en zij hiermee een andere status verwierven dan voorheen. Daarbij omschrijft hij het verloop van de oorlogen, aangevuld met anekdotes en voorbeelden uit deze periode. De combinatie van het chronologische overzicht en de thematische elementen maakt dit eerste deel van het boek interessant. Zo maak je op pagina 20 kennis met de bovengenoemde Tuynemans en zijn bemanning, en bespreekt Rommelse de overmeestering van het schip Sint Laurens. Het enige dat jammer is, is dat je als lezer de benodigde context van bijvoorbeeld de Engelse staat en de Nederlandse gevangenen pas in de opvolgende hoofdstukken krijgt. 

In het tweede en derde hoofdstuk De staat en de krijgsgevangenen en Gevangenen, familieleden en ambassadeurs vergelijkt Rommelse, op basis van prenten, pamfletten, administratieve en diplomatieke bronnen, de omgang met krijgsgevangenschap in Engeland en de Nederlandse Republiek. Hij concludeert dat door verschillende oorzaken – voornamelijk de hoeveelheden gevangenen en de bijbehorende financiële middelen die nodig waren om hen een bestaansminimum te garanderen – de Nederlandse staat beter slaagde in de zorg voor de Engelse gevangenen dan andersom.

Deze resultaten zijn een mooie aanvulling op de reeds bestaande kennis over krijgsgevangenschap in de vroegmoderne tijd, maar tonen ook de nodige nieuwe perspectieven. Ondanks het ontbreken van egodocumenten en hiermee de ‘stemmen van gevangenen’, weet Rommelse inzicht te geven in het dagelijks bestaan en de overlevingsstrategieën van zeelieden in gevangenschap. Met kleine snippers informatie laat hij zien hoe krijgsgevangen hun lot moesten afwachten in cellencomplexen, poogden te ontsnappen, deel uitmaakten van uitwisselingen, in dienst traden van de vijand, te werk werden gesteld of stierven in gevangenschap. De vele kleurenafbeeldingen, schilderijen, prenten, pamfletten, archiefstukken en foto’s van archeologische opgravingen, bieden visuele ondersteuning bij het lezen en benadrukken bovendien zijn veelzijdige gebruik van bronnen.   

Gijs Rommelse, Zeevarenden achter de tralies. De krijgsgevangenen van de grote zeeoorlogen, 1652-1674, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2020, 104 pp, ISBN: 9789087048365. Prijs: €15,-