Samen met Tineke van Loosbroek gaf Jan de Vries de brieven van Betsy Repelius aan haar vriendin Marie du Saar (1860-1952) uit. Hoewel we mensen uit het verleden natuurlijk nooit echt kunnen kennen, is dat inderdaad het beeld dat de lezer krijgt op basis de enorme collectie van 350 brieven, geschreven in een periode van twintig jaar (1891-1911). Marieke Dwarswaard, redacteur van tijdschrift Holland. Historisch Tijdschrift, legt in haar recensie uit waarom dit venster een venster vormt op vrouwenlevens rond 1900. Haar bevindingen lees u hier.
‘Een leuk, sympathiek mens’. Zo omschrijft Jan de Vries de persoon van Betsy Repelius (1848-1921) in een interview (gehouden in april 2021, te zien op het Youtubekanaal van Uitgeverij Verloren). Samen met Tineke van Loosbroek gaf De Vries de brieven van Betsy Repelius aan haar vriendin Marie du Saar (1860-1952) uit. Hoewel we mensen uit het verleden natuurlijk nooit echt kunnen kennen, is dat inderdaad het beeld dat de lezer krijgt op basis de enorme collectie van 350 brieven, geschreven in een periode van twintig jaar (1891-1911).
Repelius en Du Saar zijn beiden in de vergetelheid geraakt. De eerste zal kenners van 19de-eeuwse kunst wellicht nog wel iets zeggen, en de tweede is vooral bekend als eerste vrouw die promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam, maar over hun beider levens wisten we weinig – tot nu. De Vries en Van Loosbroek beschrijven in de inleiding van de brievencollectie dat zij in eerste instantie vooral geïnteresseerd waren in Du Saar, maar dit veranderde toen zij in haar archief op de brieven van Repelius stuitten.
Het feit dat er zo veel brieven van Repelius aan haar beste vriendin Du Saar bewaard zijn gebleven deed hen besluiten de brieven te transcriberen, van een inleiding te voorzien en uit te geven. Zo ontstaat er een inkijkje in het leven van ‘de eerste generatie professionele vrouwen’, en in ‘het milieu, het sociale netwerk, de sociale conventies en de culture smaak van een brede groep uit de Amsterdamse burgerij’.
Repelius was actief als schilder en haar kennissenkring bestond grotendeels uit medekunstenaars. Via het netwerk van Du Saar, die gepromoveerd was als oogarts maar door ziekte moest stoppen met haar praktijk, had Repelius echter ook contacten in de medische wereld. Daarnaast bevatten de brieven een dramatisch plot: Repelius zou haar samenwonen met Du Saar voortzetten in een nieuw, eigen huis, maar die laatste leerde in het buitenland dirigent Heinrich Hammer (1862-1954) kennen. Repelius moest zich schikken in haar rol, wat ze overigens op bewonderingswaardige wijze wist te doen. Ze toont zich een loyale, geïnteresseerde vriendin en een lieve suikertante van de kinderen van Du Saar en Hammer.
In de inleiding beschrijven de auteurs de levensloop van beide vrouwen, en achterin het boek bevindt zich naast een zeer uitgebreide namenindex ook een katern met biografische aantekeningen van ongeveer een alinea over de belangrijkste personen die met enige regelmaat terugkomen in de brieven. De brieven zelf zijn getranscribeerd en omgezet naar moderne spelling. Elk brievencluster (bijvoorbeeld van een reis van Betsy of juist uit een periode dat Marie in het buitenland verblijft) wordt voorafgegaan door een korte contextschets.
Het lijvige boek is een fantastische bron voor ieder die geïnteresseerd is in vrouwenlevens in de late 19de eeuw. De brieven laten zien hoe niet alleen Repelius maar ook de vrouwen in haar netwerk zich staande wisten te houden in de kunstwereld waarin zij een uitzondering waren, en hoe ze zichzelf wisten te ontwikkelen. Daarnaast merken de auteurs op dat de vrouwenkiesrechtstrijd, waar geschiedenissen over 19de-eeuwse vrouwen toch vaak over gaan, helemaal geen onderwerp is in het leven van Repelius en Du Saar. De Vries en Van Loosbroek concluderen dat Repelius een ‘praktisch feministe’ was: haar feminisme draaide ‘niet om kiesrecht, maar om haar beroep’.
Er is wel een aantal kritische kanttekeningen bij het boek te plaatsen. In de eerste plaats is de inleiding, hoewel gedegen, wat vaag op sommige punten. Zo worden weinig woorden gewijd aan de financiële onafhankelijkheid van Repelius en hoe uniek die was (of niet). Daarnaast had er meer geschreven kunnen worden over vrouwenvriendschappen en gezelschapsdames in de late 19de en vroege 20ste eeuw, in relatie tot de aard van de relatie tussen Repelius en Du Saar. Ook is het – hoewel begrijpelijk – jammer dat de auteurs in sommige brieven hebben geschrapt en andere brieven helemaal hebben weggelaten, op basis van hun eigen criteria van wat wel en niet interessant genoeg was. Het zou mooi zijn als het gehele corpus ergens digitaal beschikbaar zou zijn, zodat de lezer daarover zijn of haar eigen oordeel kan vellen.
Tot slot is het boek geen handzame zomervakantieliteratuur: na een pagina of 100 worden de beschrijvingen van Repelius enigszins repetitief. Deze verzameling is vooral geschikt als naslagwerk voor historici van de 19de eeuw, mede dankzij – om met een positieve noot af te sluiten – de zeer uitgebreide namenindex.
T. van Loosbroek en J. de Vries, Betsy Repelius. Brieven aan Marie du Saar, 1891-1911, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2021, 492 pp., ISBN: 9789087049119. Prijs: € 39,-
NPO 1 VPRO | The Dead Society (duur: 6 afleveringen van ca. 40-50 minuten) Gesignaleerd door Isabel Casteels
Begraafplaatsen zijn fascinerende plekken. Al die rijen grafstenen doen denken aan vervlogen tijden, aan geleefde levens en verhalen die niemand meer vertelt. In de podcastserie The Dead Society brengt journalist Carine van Santen hier verandering in. Van Santen verzamelt herinneringen aan de doden die begraven liggen op Soestbergen (Utrecht). Het is op zijn minst opmerkelijk te noemen dat spraakmakende figuren als Gerrit Rietveld, Nicolaas Beets, en de beide naamgevers van museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam hier allen hun laatste rustplaats gevonden hebben. Ook minder bekende Nederlanders komen ter sprake, zoals Gerard, die in 1874 op 7-jarige leeftijd overleed.
Twee van de zes besproken doden hebben een link met Holland. Aflevering 2 stelt ons voor aan Nicolaas Beets (†1903), die zijn Camera Obscura schreef als student in Leiden. Zijn werk was literair maar ook historisch interessant: een inkijkje in de burgerlijke maatschappij van de 19de eeuw. We leren de schrijver zelf kennen als een enigszins ijdele man, die toch een goed hart had en oprecht betrokken was bij zijn medemens. Aflevering 5 vertelt het verhaal van F.J.O Boijmans (†1847), een excentrieke verzamelaar die getrouwd was met zijn collectie. Hoewel van de oorspronkelijke verzameling van zo’n 1200 kunstwerken er nog slechts 127 tot de huidige museumcollectie behoren, was dit toch het fundament waar de rest van het museum op gebouwd is. Over deze verzamelaar is nauwelijks iets bekend, maar toch slaagt Van Santen erin om Boijmans weer tot leven te wekken.
Van Santen gaat op zoek naar de persoonlijke verhalen van de overledenen. Ze gaat in gesprek met de doden zelf, duikt de archieven in en spreekt met experts en eventuele nabestaanden. Het resultaat is een zeer boeiende en vermakelijke serie, waar het enigszins morbide thema verlicht wordt met een goede dosis humor. Een aanrader voor iedereen die van historische onderwerpen en mooie verhalen houdt.
Een dijk, een kerk en een handvol huizen. Veel meer is Cillaarshoek niet. Het buurtschap, dat anno 2021 deel uitmaakt van de gemeente Hoeksche Waard, kan ook niet bogen op een grootse geschiedenis. Het jaar 1788 vormt eigenlijk de enige rimpeling in de historie, toen dorpelingen de lokale belastinginner belaagden. De reden? Zijn ‘politique gevoelens’.[1] Voor de oorsprong van het gehuchtje moeten we echter veel verder terug in de tijd. Naar 1421 om precies te zijn.
Na de St. Elisabethsvloed zwierven talloze ontheemden door de ondergelopen polders. Onder hen de inwoners van Broek en Weede, twee dorpjes gelegen in het meest westelijke puntje van de Groote Waard. Het was Jacob van Gaasbeek, de heer van Strijen, die hulp bood. Hij gaf de vluchtelingen toestemming zich te vestigen ‘op synen dyck’. Zo ontstond aan de latere Keizersdijk – volgens overlevering vernoemd naar keizer Karel V – het dorpje Cillaarshoek.[2]
Nog jarenlang waren de gevolgen van de enorme watervloed zichtbaar in het landschap. Bijna een eeuw na de overstroming zag een reiziger uit Napels nog enkele torenspitsen boven het water uitsteken.[3] Deze kerken waren toen allang ontdaan van hun kostbaarheden. In de maanden na de ramp namen mensen uit de streek veel waardevolle voorwerpen mee, die ze te gelde maakten of thuis bewaarden. In 1439 riep het gerecht van Dordrecht haar burgers op om de kerkklokken, die zij in de ruïnes hadden gevonden, in te leveren.[4]
De klok van Broek viel niet in de handen van schatzoekers, maar kreeg een tweede leven in Cillaarshoek. Alleen het opschrift herinnerde nog aan zijn eertijds: ‘VOCOR MARIA MCCCLXXXVIII’, ‘ik word Maria genoemd 1388’. Overigens werden ook stenen en hout van het Broeker bedehuis hergebruikt. In 1536 verklaarde een dorpeling dat hij van zijn vader had gehoord ‘dat die kerck van Cijlishouck gemaect zoude zijn geweest van eenige stucken gebroecken van de kerck van tBrouck ende dat die clocken vanden Brouck daer gebrocht worden’.[5]
Eeuwenlang kondigde de klok van Cillaarshoek rouw, blijdschap, rust en onrust aan. Tot de Duitse bezetter hem in 1943 in beslag nam. Een jaar later werd besloten deze en andere klokken af te voeren naar Duitsland, om daar te worden omgesmolten en gebruikt als grondstof voor de wapenindustrie. Het schip dat de klokken vervoerde, zonk echter op het IJsselmeer. Dat bleek de redding. Na de oorlog werd de lading ongeschonden naar boven gehaald en teruggeplaatst. Ook de Maria van Cillaarshoek die, zes eeuwen na de St. Elisabethsvloed, nog steeds van zich laat horen.
Illustratie Maarten Streefland
Deze Uithoek is eerder verschenen in Holland 2021.2 over de St. Elisabethsvloed. Dit nummer is hier te bestellen.
[1] L. van Ollefen, De Nederlandsche stad- en dorp-beschrijver. De Hoeksche Waard (Amsterdam 1793) Cillaarshoek 6.
[2] A.G. de Groot, ‘Het verdronken dorp Weede’ in: Zuid-Hollandse Studiën IV (Voorburg 1954) 50-71, aldaar 68.
[3] Arjan Nobel, Besturen op het Hollandse platteland. Cromstrijen 1550-1780 (Zutphen 2012) 23.
[4] Henne van Heeren, Harry Aardoom en Marian Vermeeren, ‘De klokken van de Groote Waard’, Dordrecht Monumenteel (2017) nr. 64, 25-38, aldaar 25. Voor een vergelijkbare oproep, gedaan door de ambachtsheer van Mijnsheerenland, om juwelen, klokken, boeken, ornamenten en andere gereedschappen uit de kerk van Leijderkerk in te leveren, zie: J.D. Tresling, Rondom de Binnenmaas (Rotterdam 1936) 151.
[5] Nationaal Archief, Den Haag, Archief van het Kapittel van Geervliet, 1536-1571, inv. nr. 2, fol. 10v.
Kalverstraat, Dorpsstraat, Hoogstraat. Wie kent ze niet? De één ontmoet er zijn idolen, de ander gaat er winkelen. Straten zijn vaak onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van een stad of een dorp. Soms leiden ze ook tot controverses. J.P. Coenstraat, kan dat nog wel?
In samenwerking met de Gemeente Vlaardingen en Museum Vlaardingen dook Holland. Historisch Tijdschrift op woensdag 29 juli van 10 tot 11 uur in de fascinerende geschiedenis van Hollandse straten.
Tijdens een online Webinar op de Facebookpagina van Holland. Historisch Tijdschrift vertelden drie sprekers vanuit verschillende invalshoeken hoe specifieke straten in Amsterdam, Schiedam en Vlaardingen ons meer kunnen vertellen over de geschiedenis van deze drie steden.
Het Webinar gemist? Deze is hier volledig terug te kijken.
Programma 10:00 uur: Inloop
10:05 uur: Welkom door Frank de Hoog (Conservator Museum Vlaardingen) en Ad van der Zee (Voorzitter Stichting Holland Historisch Tijdschrift)
10:15 uur: Arjan Nobel (Universitair docent Nederlandse Geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam) het onderzoeksproject van de UvA naar standbeelden en straatnamen van ‘omstreden’ historische figuren.
10:30 uur: Merel van der Vaart (Conservator Stadsgeschiedenis Stedelijk Museum Schiedam) over de podcastserie ‘In de Hoogstraat’
10:45 uur: Tim de Ridder (Stadsarcheoloog Gemeente Vlaardingen) over de Vlaardingse Hoogstraat als de oudste straat van Holland
11:00 uur: Opening van de expositie ‘Hoogstraat Vlaardingen: oudste straat van Holland’? in Museum Vlaardingen. Startpunt van de Dag van de Slag 2020
Het webinar wordt technisch mogelijk gemaakt door het Vlaardingse poppodium De Kroepoekfabriek.
Na lange tijd kunnen musea, archieven en andere culturele instellingen hun deuren weer openen voor het publiek, zo ook het Stadsarchief Amsterdam. Tot en met 11 juli werd daar werk van George Hendrik Breitner, Isaac Israels en tijdgenoten tentoongesteld in de expositie ‘Amsterdam in aquarel en pastel, 1860-1925’. Wouter Linmans kon dankzij de gelijknamige uitgave, samengesteld door J.F. Heijbroek, de afgelopen weken vanuit het comfort van de leunstoel zich voor ons vertrouwd maken met deze kunstwerken. Benieuwd naar zijn bevindingen? Lees zijn recensie hier.
Het is juni 2021 en na lange tijd kunnen musea, archieven en andere culturele instellingen hun deuren weer openen voor het publiek, zo ook het Stadsarchief Amsterdam. Tot en met 11 juli werd daar werk van George Hendrik Breitner, Isaac Israels en tijdgenoten tentoongesteld in de expositie ‘Amsterdam in aquarel en pastel, 1860-1925’. Ik kon me dankzij de gelijknamige uitgave, samengesteld door J.F. Heijbroek, de afgelopen weken al vanuit het comfort van de leunstoel vertrouwd maken met de kunstwerken.
Kleurrijk stadsleven
De hier verzamelde aquarel- en pasteltekeningen geven een mooi beeld van de grote bedrijvigheid in de hoofdstad in deze periode, waaronder de geweldige drukte in de Kalverstraat, de fabrieken en bouwplaatsen, de ommelanden en de grachten in de binnenstad, de permanente bewoners en incidentele bezoekers van Artis.
Precies die thema’s en taferelen maakten de hoofdstad rond 1900 aantrekkelijk voor bekende kunstenaars onder wie Breitner, Israels, Leo Gestel, Piet Mondriaan en Willem Witsen. Zodoende getuigt het boek niet alleen van de uiteenlopende facetten van het hoofdstedelijk leven, maar ook van de persoonlijke fascinaties van de kunstenaars en de verschillende technieken waarmee zij hun werk vormgaven. De vlugge, grove krijtstrepen waarmee Israels en Breitner nietsvermoedende Amsterdammers op het papier zetten, steken fel af tegen de zeer gedetailleerde tekeningen die Willem Hekking jr. in 1864 maakte van het zojuist voltooide Paleis voor Volksvlijt (dat in de nacht van 18 april 1929 helaas verloren zou gaan in een grote brand – gelukkig hebben we de tekeningen nog).
Samen geven de kunstwerken een rijk en levendig beeld van de tijd; vaak van heel alledaagse taferelen, soms ook van meer uitzonderlijke gebeurtenissen, zoals het inwijdingsconcert in de Grote Zaal van het Concertgebouw op 11 april 1888. Het gebouw lag toen nog midden in een veenweidegebied, buiten de stadsgrenzen. Twee aquarellen van Nicolaas van der Waay tonen de muzikanten tijdens de pauze (de heren in rokkostuum, de vrouwelijke koorleden in flonkerende witte jurken), en de al even keurig geklede heren en dames die toekijken vanaf het balkon.
Tekst en uitleg
De drukkwaliteit van de afbeeldingen is uitstekend, hoewel ik persoonlijk geen liefhebber ben van afbeeldingen die over twee pagina’s worden gedrukt (waardoor een deel van de afbeelding onvermijdelijk in de naad tussen de pagina’s verdwijnt). De inleiding van het boek bestaat uit een reeks min of meer losstaande notities over het werken met aquarel en pastel, kunstenaars en kunsthandelaars, en Amsterdamse winkels in schilder- en tekenbehoeften. Daarna gaat alle aandacht uit naar de kunstwerken die in thematische hoofdstukken zijn onderverdeeld. Vooral interessant zijn de begeleidende teksten bij de kunstwerken, waarin Heijbroek afwisselend uitleg geeft over de kunstenaar, de locatie of de bredere context van de afbeeldingen. Met dank aan die teksten krijgen de stadsgezichten en momentenopnamen meer diepgang, en komen zij voor de toeschouwer tot leven.
KRO-NCRV | Tante Jos (duur: 5 afleveringen ca. 30-50 minuten). Gesignaleerd door Jaap de Haan
Mijke van Wijk, podcastmaker bij NPO1, had een bijzondere oudtante. Jos Gemmeke was de zus van haar oma en de enige vrouw, naast prinses Wilhelmina, en de enige burger die onderscheiden werd met de Militaire Willems-Orde (MWO). Omdat Van Wijks oma en haar zus elkaar niet lagen was er geen contact met tante Jos. Van Wijk volgde wel gefascineerd alles wat er over Jos Gemmeke verscheen en het viel haar op dat zij altijd hetzelfde verhaal vertelde, maar nooit sprak over die ene missie die haar de MWO opleverde. De podcast is het verslag van de speurtocht van Van Wijk naar het oorlogsverleden van haar tante.
Tijdens het onderzoek komt Van Wijk er al snel achter dat de fietstocht van Jos Gemmeke met geheime documenten, dwars door de linies heen naar prins Bernhard, niet de reden was voor de MWO. Ze achterhaalt met hulp van Jelle Hooiveld waarom Gemmeke wel deze onderscheiding kreeg, namelijk voor haar rol in Operatie Bonzo, waarbij zij als geheim agent werd geparachuteerd boven bezet gebied. Dat Gemmeke een bijzondere vrouw was illustreert een schitterend interviewfragment met Ron Slaon, de piloot van de ‘vliegmachine’ die haar dropte: ‘She was a big, well-build girl, big smile […] handsom, biggish, particulary when she had this uniform on. She was a huge girl, because she was padded up to take all this weaponry with her, put in everywhere, […] I believe she also had revolvers and heavens knows what stuck in her bosom; she was equipped to fight her way out.’
Jos Gemmeke komt zelf ook veel aan het woord in de podcast. De heel kritische luisteraar zou kunnen opmerken dat het niet altijd duidelijk is wanneer Van Wijk eigen opnames of oudere interviews met Gemmeke gebruikt. Dat geldt ook voor het ‘live’ doorzoeken van de database van Hooiveld in aflevering 4, want de luisteraar wordt daar niet veel wijzer van. Afgezien daarvan heeft Van Wijk een zeer onderhoudende podcast over haar oudtante gemaakt, op wie ze hoorbaar heel trots is. De aflevering zijn zo gemonteerd dat er een echte whodunnit is ontstaan, die nieuwsgierig maakt naar de afloop.
Historicus Anne Doedens en Vice-admiraal b.d. Matthieu Borsboom presenteren in het recent verschenen werk De canon van de Koninklijke Marine. Geschiedenis van de zeemacht een palet aan aspecten en thema’s uit het Nederlandse maritieme verleden. Het is geen lopend en compleet geschiedverhaal, maar een verzameling van hoofdzaken die je ‘zou moeten kennen’. Maar is dat zo? Redacteur Romy Beck ging voor ons op onderzoek uit. Haar bevindingen lees je hier.