Laurien van der Werff

Bijna elke dag loop of fiets ik door de Quellijnstraat, een straat in de Amsterdamse Pijp, die begint bij de Ruysdaelkade en eindigt bij het gebouw De Punt. De panden die er eind 19de eeuw zo goedkoop mogelijk werden gebouwd wegens de hoge woningnood, behuizen tegenwoordig uiteenlopende woningen – van sociale huurappartementen tot onbetaalbare lofts.

Afb. 1 Straatborden Quellijnstraat, op de hoek met de Ferdinand Bolstraat. Foto: Laurien van der Werff, februari 2021.

De naamgever van deze straat is de Antwerpse beeldhouwer Artus Quellinus I (1609-1668), ook bekend als Aert Quellien of Quellijn, die van 1650 tot 1665 in Amsterdam verbleef voor een enorme klus: de beelden voor het nieuwe stadhuis op de Dam verzorgen. Het nieuwe stadhuis, dat tegenwoordig wrang genoeg dienst doet als koninklijk paleis, moest een weerspiegeling van de welvaart, macht en burgerlijke trots van het anti-stadhouderlijke Amsterdam van de 17de eeuw worden. In het ambitieuze ontwerp van architect en schilder Jacob van Campen (1596-1657), was ook rekening gehouden met een uitgebreid decoratief programma. Het stadhuis moest een Gesamtkunstwerk worden. De architectuur, beelden en schilderijen zouden samen de status van Amsterdam en de idealen van zijn bestuur weergeven. De beeldtaal was voornamelijk gebaseerd op verhalen uit de klassieke oudheid en het oude testament. Elk beeld heeft een eigen betekenis die past binnen het geheel.

Afb. 2 Borstbeeld van Jacob van Campen, op de hoek van de Eerste Jacob van Campenstraat en Ruysdaelkade, parallel aan de Quellijnstraat. Foto: Laurien van der Werff, februari 2021

Het was aan Quellinus om Van Campens ideeën voor de beelden uit te voeren. Hij gaf leiding aan een groot atelier waar de ontwerpen van Van Campen stap voor stap vorm kregen. Op basis van getekende schetsen en aanwijzingen van de architect werden terracottamodellen gemaakt die weer moesten worden goedgekeurd, voordat het eindresultaat in marmer kon worden gebeiteld. Quellinus heeft zo geen invloed gehad op de onderwerpen, maar wel op de stijl en uitwerking van de beelden. Hoewel Van Campen eind 1654 na onenigheid met het stadsbestuur zijn werkzaamheden staakte, heeft hij voor zijn vertrek waarschijnlijk wel de meeste modellen gezien. Een deel daarvan is in de collecties van het Rijksmuseum en het Amsterdam Museum bewaard gebleven.

Afb. 3 Terracottamodel voor een van de reliëfs in de Vierschaar, waar de doodvonnissen werden uitgesproken. Dit is een van de drie exemplarische gerechtigheidstaferelen die samen met andere decoratieve elementen schout en schepenen de juiste manier van rechtspreken toonden. Het reliëf met Zaleucus diende als voorbeeld van genadigheid. De strenge doch rechtvaardige wetgever Zaleucus toonde zich genadig toen een van zijn zoons wegens overspel door een van zijn wetten werd veroordeeld tot uitsteking van beide ogen. Zaleucus besloot de helft van de straf op zich te nemen en zo werd bij hem en zijn zoon ieder één oog uitgestoken. Artus Quellinus I (atelier van), De grootmoedigheid van Zaleucus, ca. 1651. Collectie Rijksmuseum, BK-AM-51-23.

De Quellijnstraat herinnert mij niet alleen aan de prachtige marmeren beelden en modellen uit het atelier van Artus, maar ook aan de fraaie prenten die zijn broer Hubertus (1619-1688) ervan maakte. In twee prachtige publicaties, voor het eerst uitgegeven door Artus in 1655 en 1663, bracht Hubertus de beelden voor het stadhuis in prent. Deze uitgaven hebben een belangrijke rol gespeeld in de verspreiding van Artus’ barokke stijl en ontwerpen.

Afb. 4 Hubertus Quellinus, Reliëf met het oordeel van Zaleucus in de Vierschaar van het Stadhuis op de Dam, 1655. Collectie Rijksmuseum, RP-P-AO-22-1B.

Nu de musea dicht zijn en helaas voorlopig ook dicht lijken te blijven, is het gelukkig wel mogelijk om door digitale collecties te dwalen. Een schrale troost, maar het mooie hieraan is dat de hier besproken beelden, modellen en prenten zo makkelijk vanuit huis bezichtigd en vergeleken kunnen worden. Door het voormalige stadhuis kun je wandelen via Google Street View en de beelden zijn ook te zien in Google Arts and Culture. De terracottamodellen zijn te vinden op de websites van het Amsterdam Museum en het Rijksmuseum, waar ook de prenten bekeken kunnen worden.

Afb. 5 Zanger Arion werd dankzij het zingen en spelen van een lied gered door een door Apollo gezonden dolfijn. Door zijn optreden verzekerde Arion zich in feite van zijn redding. Kooplieden konden in de Assurantiekamer hetzelfde doen voor hun handelswaar door het daar te verzekeren. Hubertus Quellinus, Reliëf met Arion op de dolfijn boven de deur naar de Assurantiekamer in het Stadhuis op de Dam, 1663. Collectie Rijksmuseum, RP-P-AO-22-2G.

Meer weten?

Susan Suèr | De Cipierster (duur: 8 afleveringen van ca. 20 minuten)

Gesignaleerd door Isabel Casteels

Iedereen die weleens archiefonderzoek doet, weet dat er genoeg fiction in the archives ligt om bibliotheken mee te vullen. Misschien zouden meer historici het voorbeeld moeten volgen van Susan Suèr, historica en projectleider educatie bij Erfgoed Leiden & Omstreken. Tijdens haar onderzoek in de rechterlijke archieven naar de 18de-eeuwse cipierster Maria van Nispen kwam ze veel materiaal tegen dat ze niet direct kon gebruiken, maar toch te leuk was om in het archief te laten verstoffen. Dit materiaal heeft ze verwerkt in deze mooie podcastserie, met ondertussen al twee seizoenen met ieder vier afleveringen van ongeveer 20 minuten.

Elke aflevering vertelt Suèr een ander verhaal. Onderwerpen variëren van gewelddadige kermisgangers en wantrouwende molenaars tot het huwelijk van Liesbeth met Cornelia, die zich voor de gelegenheid verkleedde als Cornelis. Maar overeenkomsten zijn er ook. Het gaat hier eens een keer niet over grote namen en belangrijke gebeurtenissen, maar over hele normale vroegmoderne vrouwen en mannen en de dagelijkse beslommeringen waar zij zich mee bezighielden. Daarbij is het bijzonder om te horen hoe goed deze vrouwen en mannen hun weg wisten te vinden binnen het rechtssysteem. Haast terloops noemt Suèr hoe Teuntje, een Leidse wijnkoopster, verschillende keren haar testament laat opmaken en getuigenverklaringen bij de rechter laat vastleggen om haar goede naam te zuiveren.

Omdat Suèr gebonden is aan de informatie die ze in de archieven kan vinden, zijn de verhalen soms wat fragmentarisch en moeilijk te volgen. De grote hoeveelheid namen en leeftijden die voorbijkomen in de archiefstukken helpt hier ook niet aan mee. Maar de quotes in het vroegmodern Nederlands maken dat dan weer ruimschoots goed. De podcast slaagt er uitstekend in om het dagelijks leven van 18de-eeuwse Hollanders heel dichtbij te brengen.

Luister hier naar de podcast ‘De Cipierster’ is: https://anchor.fm/de-cipierster.

Frank de Hoog

Afb. 1 Drukte op de Vlaardingse Vaart, 19 januari 1966. Het Stadsarchief Vlaardingen

Het aangekondigde winterweer wakkert de schaatskoorts in alle hevigheid aan. Met als gevolg dat er in kranten en praatprogramma’s weer volop gespeculeerd wordt over de Elfstedentocht. Voor veel schaatsliefhebbers is dit evenement het ultieme, maar de Westlanders hebben een eigen traditie hoog te houden.

Als het natuurijs sterk genoeg is, binden de Westlanders al jarenlang de schaatsen om. Op de vele tuinderslootjes is het goed toeven, maar je telt pas echt mee als je in Vlaardingen bent geweest. Sinds de negentiende eeuw begeven de inwoners uit de verschillende Westlandse dorpen zich op het ijs om in Vlaardingen zogeheten ijsmoppen te halen. Dit harde winterbaksel – Westlanders spreken eerder van Vlaardingse moppen – is een ambachtelijk koekje gemaakt van zanddeeg dat gekenmerkt wordt door een vaste verhouding van bloem, suiker en vetstof (2:1:1). Zodra het vriest, en alleen dan, maken de Vlaardingse bakkers deze bijzondere specialiteit.

Afb. 2 Verpakkingszakje voor Vlaardingse ijsmoppen bakkerij Frans Hazenberg, 1993-2009. Collectie Museum Vlaardingen

De tocht naar de Haringstad verliep via de Vlaardingse Vaart. De rooms-katholieke Sint-Joannes de Dooperkerk op de Hoogstraat kenmerkte het eindpunt van deze zo’n vijftien kilometer lange schaatstocht. Hier werden de schaatsen afgebonden of uitgedaan om massaal naar de Vlaardingse Hoogstraat te trekken. In de cafés warmden de Westlanders zich op om vervolgens bij de bakkers de felbegeerde ijsmoppen te kopen. Geknoopt in een witte of rode zakdoek hingen de koekjes aan een riem of knoopsgat op de buik van de schaatsers. Wie als eerst in zijn of haar dorp met deze moppen thuiskwam, was de held van de dag.

Afb. 3 Schaatsen op de Vlaardingse Vaart. Het Stadsarchief Vlaardingen

Deze traditie van de ijsmoppen uit Vlaardingen was de eerste kennismaking met stad waar ik nu twee jaar werk. Op het moment dat ik bij Museum Vlaardingen aan de slag ging, vertelde mijn vader over een verhaal dat in de familie de ronde deed. Toen zijn broer in de jaren vijftig het levenslicht zag, was zijn vader niet bij de geboorte aanwezig. Wat was er aan de hand? Het had gevroren, waardoor mijn opa zich op het ijs had begeven om geheel volgens Westlands gebruik ijsmoppen te halen in Vlaardingen. De schaatskoorts had hem volledig in zijn greep.

Vijftig jaar later leg ik als echte Westlander de tocht naar Vlaardingen nog wekelijks af. Weliswaar niet via het ijs, maar met het opkomende winterweer is het binnenkort misschien mogelijk in de schaatssporen van mijn streekgenoten te treden.

Afb. 4 Ansichtkaart van bakkerij Frans Hazenberg, ontworpen door Jan Houdijk. Collectie Museum Vlaardingen

Literatuur

  • Gertruud en Frank Hazenberg, IJsmoppen uit Vlaardingen. Traditie in een zakdoek (Vlaardingen 2009).

Op 18 juni 2015 herdachten meer dan 60.000 bezoekers de slag bij Waterloo door getuige te zijn van een grootschalige re-enactement van deze veldslag. Napoleon stierf zes jaar later in ballingschap, ver verwijderd van een Europees slagveld op St. Helena. De mis-en-scène van Napoleons sterfbed is eerder meelijwekkend dan indrukwekkend en bovendien veel te perifeer en kleinschalig voor een lucratief spektakel. Maar blijkbaar mocht het tweehonderdjarig jubileum van de laatste ademteug van Napoleon niet ongemerkt voorbijgaan. Bij uitgeverij De Bezige Bij verscheen vorig jaar de bundel Napoleons nalatenschap waarin maar liefst vijftien specialisten onder redactie van hoogleraar Nederlandse taal en cultuur Lotte Jensen verslag doen van hun vondsten. Lauren Lauret liet zich voor ons meevoeren in Napoleons nalatenschap tot aan het bed van de keizer. Lees hier haar recensie.

In het bed van de keizer: Napoleons nalatenschap

Lauren Lauret, Universitair Docent Universiteit Leiden

Op 18 juni 2015 herdachten meer dan 60.000 bezoekers de slag bij Waterloo door getuige te zijn van een grootschalige re-enactement van deze veldslag. Napoleon stierf zes jaar later in ballingschap, ver verwijderd van een Europees slagveld op St. Helena. De mis-en-scène van Napoleons sterfbed is eerder meelijwekkend dan indrukwekkend en bovendien veel te perifeer en kleinschalig voor een lucratief spektakel. Maar blijkbaar mocht het tweehonderdjarig jubileum van de laatste ademteug van Napoleon niet ongemerkt voorbijgaan. De nalatenschap van Napoleon intrigeert de lezende Nederlander, getuige ook een recent artikel in Elsevier Weekblad (2 januari jl.).

Een kantelend beeld

In de bundel Napoleons nalatenschap leggen maar liefst vijftien specialisten onder redactie van hoogleraar Nederlandse taal en cultuur Lotte Jensen verslag van hun vondsten. In samenwerking met uitgeverij De Bezige Bij hebben zij er een feest voor het oog van gemaakt door tal van prachtige kleurenafbeeldingen op te nemen. De bijdragen zijn onderverdeeld in vier thema’s: materiële sporen, kunst en cultuur, eenwording van de staat, en tenslotte leger en veiligheid. In de bundel als geheel loopt een interessante spanning tussen afschuw en bewondering voor Napoleon.

De bundel begint bewonderend en plaatst geleidelijk aan steeds meer kritische kanttekeningen. In de bijdragen over de geschenken die Napoleon aan Nederlandse burgers gaf of de invloed van de empirestijl in de Nederlandse paleizen ligt de nadruk op de barmhartige keizer of de positieve invloed op de Nederlandse kunstwereld. Jos Gabriëls daarentegen verklaart in zijn bijdrage over de optische telegraaf van Chappe tussen Amsterdam en Zeeuws-Vlaanderen hoe deze seintoestellen op kerktorens uitgroeiden tot gehate symbolen van de bezetter rond 1813.

Tegenwoordig spannen lokale historische verenigingen zich echter in om met enige trots te herinneren aan de rol van hun stad of dorp als onmisbare schakel in de informatieketen van Napoleon. Rick Honings dateert de kanteling van het beeld van Napoleon in 1840, het jaar waarin Napoleons gebeente naar Parijs werd overgebracht. Vanaf dat jaar is het beeld van de keizer in de Nederlandse literatuur zuiver positief, terwijl daarvoor Bilderdijk en Da Costa naast hun bewondering voor Napoleons genie tegelijkertijd kritisch bleven. Uit de bijdrage van Lotte Jensen heb ik geleerd waarom Napoleon bij mij niet meteen sterke gevoelens van afkeer of Oranjeliefde oproept. Vanaf 1990 nam de belangstelling voor de napoleontische tijd onder kinderboekenschrijvers namelijk af om pas in 2015 weer op te laaien onder invloed van de grote Waterloo-herdenking.

Een kwestie van perspectief

Uit de verschillende hoofdstukken blijkt dat de beoordeling van Napoleons nalatenschap afhangt van wie op welk moment een oordeel velt. De Rotterdamse lezer zal zich door de bijdrage van Johan Joor over het continentaal stelsel vooral verheugen over de verschuiving van de Amsterdamse naar de Rotterdamse haven als leidend commercieel centrum van het latere Nederland. In tegenstelling tot de Amsterdammers wisten de Noordzeevissers en Engels georiënteerde koopmansgemeenschap in Rotterdam, ondanks het continentaal stelsel, wel in bedrijf te blijven. Als vrouwelijke lezer keek ik dan weer vreemd op toen Barend Jan van Spaendonck een vooruitziende blik prees als ‘het geniale van Napoleon’ op maatschappelijk vlak, nadat Van Spaendonck net had aangetoond hoe (de erfenis van) de Code civil de Nederlandse vrouw tot diep in de twintigste eeuw achter de man stelde.

En de tijdgenoten?

Minder aandacht is er voor de vraag welke gevolgen de afkeer van het Franse bewind onder tijdgenoten heeft gehad voor het voortbestaan van bestuurspraktijken uit het ancien régime direct na 1813. Er wordt gerefereerd aan de inefficiënte decentrale bestuursvormen van voor 1795, maar als Willem I zich publiekelijk afzet tegen Lodewijk Napoleon komt niet ter sprake dat hij zich wellicht wel gedroeg zoals zijn vader stadhouder Willem V hem had opgevoed. Bart Verheijen sluit zijn bijdrage af met de constatering dat vanaf 1813 de actieve vorm van nationaal orangisme actief door de staat werd verspreid en voormalige vrienden en vijanden van Napoleon toetraden tot de nieuwe regering. Beatrice de Graaf bespreekt een van de gevolgen van een napoleontische leerschool van deze bestuurders. Onder het mom van nationale veiligheid kregen kritische geesten of vrijbuiters in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden te maken met het politienetwerk van Justitieminister Van Maanen en zijn procureur-generaal bij het Hooggerechtshof Philipse. Daarmee vormt deze bijdrage een belangrijke aanvulling op de besprekingen van de talrijke steunbetuigingen aan het Huis van Oranje die de Franse tijd uitlokte, zowel voor als na 1813.

Knap overzicht

De bundel verdient een breed lezerspubliek, want bij elkaar opgeteld vormen de hoofdstukken een indrukwekkende vlootschouw van de kennis over Napoleons nalatenschap in Nederland. Aan het einde weet de lezer tot op de nagel nauwkeurig hoe het gevleugelde napoleontische bed eruitzag – zowel fysiek als administratief – en zelfs waar Napoleons bedje stond bij zijn bliksembezoek aan de nieuwe uithoek van zijn rijk. Het boek heeft mij daarom ook op een idee gebracht om Napoleon in bed alsnog op grotere schaal te gedenken. Misschien zet ik deze zomer de route uit het kader ‘Waar sliep Napoleon?’ om in een fietsvakantie langs de keizerlijke pleisterplaatsen van weleer.

Lotte Jensen (red.), Napoleons nalatenschap. Sporen in de Nederlandse samenleving. De Bezige Bij, Amsterdam, 2020, 272 p, ISBN: 9789403109817, €29,99,-.

Marieke Dwarswaard

In september 2020 verruilde ik mijn geboortestad Leiden voor Groningen – verder van Holland kun je het bijna niet krijgen binnen de grenzen van Nederland. Een maand later begon ik aan mijn promotieopdracht: het schrijven van een biografie van de ondernemersfamilie Scholten. Voordat ik solliciteerde had ik nog nooit van de naam gehoord; de familie blijkt vooral regionale bekendheid te genieten.

Afb. 1 Portret van W.A. Scholten. Collectie Groninger Archieven.

In 1842 trok Willem Albert Scholten, op dat moment een jongeman van 22 jaar, vanuit het Gelderse dorpje Warnsveld naar Foxhol, in de Groningse Veenkoloniën. Zijn ambitie lag op het gebied van de productie van verfmiddelen, maar een Amsterdamse koopman meldde hem in klare taal dat dat geen goed idee was: ‘Smijt al die verfprullen aan den kant – gij woont in het aardappelland en gij moet stroop maken.’ Dat advies bleek goud waard: Willem Albert ging zich specialiseren in aardappelmeel en -stroop en werd daarmee een van de rijkste inwoners van Groningen. Toen hij in 1892 overleed had hij 24 fabrieken gesticht in Nederland, Polen, Rusland en Oekraïne.  

Afb. 2 Een blikje van de firma W.A. Scholten. Bron: Wikimedia Commons. Foto: Tjako

Willem Albert besloot om niet op zijn geld te gaan zitten: hij wilde investeren. Al in 1850 was hij in contact gekomen met Lodewijk Pincoffs, de Rotterdamse ondernemer die later vooral bekend zou worden om het oplichtingsschandaal rondom de Rotterdamse Handelsvereeniging. Pincoffs, zijn zakenpartner Marten Mees en Willem Albert Scholten zouden in 1873 de drie belangrijkste investeerders voor de Nederlandsch-Amerikaanse Stoomvaart-Maatschappij (NASM, later de Holland-Amerika Lijn) worden. Scholten zegde fl. 600.000 toe (in de huidige tijd ongeveer een bedrag van zes miljoen euro), maar wilde in ruil daarvoor als enige van de drie investeerders wel een schip dat zijn naam droeg. Zijn wens werd – hoewel er door de andere betrokkenen op neergekeken werd – vervuld en in 1875 werd de W.A. Scholten te water gelaten. Een erg lange carrière had het schip niet: het zonk in 1887 bij de kust van Dover, waarbij honderden passagiers om het leven kwamen. Daarmee eindigde de carrière van Scholten als naamgever van schepen niet: er kwam nog een W.A. Scholten II. Marten Mees vond dit ‘opmerkelijk’.

Afb. 3 De S.S. W.A Scholten. Bron: Wikimedia Commons

Toch zou Scholten niet om zijn betrokkenheid bij de NASM herinnerd worden, maar vooral om het oer-Hollandse product dat hem zo rijk had gemaakt: de aardappel.

* Citaat uit de ‘biografie’ van W.A. Scholte: Anthony Winkler Prins, W.A. Scholten. Uit het leven van een industrieel (Groningen 1892).

Loek en Bas | De Hutspodcast (duur: 4 afleveringen, tussen de 30 en 45 minuten)

Gesignaleerd door Koen Marijt

Het is maar eens per jaar… dus neem er nog een paar!

Altijd al meer te weten willen komen over de mooiste stad van Nederland en daarvoor ‘alleen maar’ naar een podcast luisteren? Het is mogelijk met de vierdelige Hutspodcast over Leiden, haar inwoners en belevenissen. De woordspeling behoeft voor de echte Leidenaar weinig uitleg, maar zal voor de gemiddelde Amsterdammer misschien nog wel moeten worden uitgelegd. Elk jaar op 3 oktober viert Leiden het Ontzet van de Spaanse Belegering van 1574. Na het wegtrekken van de Spanjaarden vond (zo wil de legende) een klein Leids jongetje in het Spaanse legerkamp een pruttelende ketel met daarin hutspot avant la lettre. Een maaltijd die nog ieder jaar traditioneel op 3 oktober gegeten wordt.

In aflevering 1 wordt naast het ontstaan van de Drie Oktoberfeesten ook het gebruik van ecoglazen tijdens de feesten besproken. Het vele plastic dat na 3 oktober overbleef in de Leidse straten en grachten was enkele Leidenaars een doorn in het oog. Auke-Florian Hiemstra, ook bekend door zijn deelname aan de Slimste Mens én prachtige haardos, zorgde als een van de initiatiefnemers ervoor dat de wegwerpplasticbierbekers in 2019 werden vervangen door duurzame ecoglazen. Een unicum in Nederland. Wie weet volgen andere steden dit mooie voorbeeld.

In een totaal van vier afleveringen worden in de Hutspodcast uiteenlopende onderwerpen binnen de stad behandeld. Natuurlijk komt de geschiedenis naar voren, maar ook de coronapandemie wordt niet ongemoeid gelaten. In de laatste aflevering wordt de stilstand van het Leidsche leven besproken. Onder andere het rijke cultuur- en horecaleven kwam plotsklap plat te liggen. De pandemie had in 2020 ook grote consequenties voor de Drie Oktoberfeesten. De grote feesten en bijeenkomsten gingen niet door, maar in plaats daarvan zorgden diverse instanties ervoor dat 3 oktober digitaal wel een beetje doorgang kon vinden. Bij lange na niet zo’n beleving als bij de live feesten, maar zo kon deze belangrijke gebeurtenis voor Leiden toch gevierd worden. Want zoals de Leidse muziekformatie Rubberen Robbie het in de jaren ’70 en ’80 al vertolkte: ‘Het is maar eens per jaar… dus neem er nog een paar!’

De Hutspodcast is hier te beluisteren: De Hutspodcast | Podcast on Spotify

Henk Looijesteijn

Eens in de zoveel tijd kom ik terug in mijn geboortedorp. Al wandelend richten mijn schreden zich dan vaak naar het grootste kerkgebouw van de Noordkop, de Sint-Jan de Evangelist. Letterlijk torent de Sint-Jan uit over een dorp dat verder weinig kenmerkende of historische gebouwen kent; wie van buitenaf naar Breezand kijkt, ziet als eerste de toren. ‘s Nachts licht het kruis op de spits op; als ons gezin vroeger ’s avonds terugkeerde van vakantie, dan vertelde het kruis ons dat we bijna thuis waren.

De Sint Jan en Breezand, ze vielen lang vrijwel samen. Mijn grootouders zijn er getrouwd en er op één na vanuit begraven, mijn ouders zijn er gedoopt en getrouwd. Ik ben er gedoopt, heb er mijn eerste Heilige Communie gedaan en heb er het Heilig Vormsel ontvangen. Regelmatig gingen we op zondag naar de mis, ik zat op het kinderkoor en later op het jeugdkoor. Tot ik achttien werd en ging studeren, toen liet ik de Sint-Jan achter me. Voor zover dat kan.

Afb. 1 Luchtfoto van de Sint Jan, een paar jaar na de bouw. Linksboven de bijbehorende school, rechts de pastorie. Daarboven het uit bollenvelden bestaande kerkeland, verhuurd aan bollenkwekers en aldus bijdragend aan het onderhoud van Christus’ kerk.
Met dank aan Leo van der Reep, koster van de Sint Jan.

Vanaf de opkomst van de bloembollenteelt in de Noordkop kwamen katholieke bollenkwekers uit Zuid-Holland in groten getale naar Breezand, met hun arbeiders: de Looijesteijns kwamen al in 1912, een jaar nadat de eerste bollenkweker in het dorp was neergestreken. Breezand groeide snel, door een gestage stroom nieuwkomers en de grote katholieke gezinnen. In 1927 achtte de bisschop van Haarlem de tijd rijp voor een eigen kerk. Uit Gouda kwam kapelaan Jan Verhoeff (1883-1955) als bouwpastoor. Hij trof er vermogende parochianen, en tussen 1929 en 1931 verrees een ware ‘bollenkathedraal’, ontworpen door de Rotterdamse bouwmeester Herman de Vries (1895-1965), ooit winnaar van de prestigieuze ‘Prix de Rome’.

De Vries was een kerkenbouwmeester, bekend van onder andere de Martelaren van Gorcumkerk in Brielle. Die werd in 1931 gebouwd op de plek waar de beroemde martelaren zijn omgebracht, en is dus één van de belangrijkste lieux de mémoire van het katholicisme in Holland. Niet de minste bouwmeester dus, al is de Breezandse Sint Jan één van de meer bescheiden kerkgebouwen van zijn hand. Ongetwijfeld in overeenstemming met de zuinige rechttoe rechtaan houding van de Breezandse kerkmeesters.

Afb 2 Bouwpastoor Jan Verhoef op oudere leeftijd, bemind maar ook wel gevreesd patriarch van Breezand. Hij bleef zijn leven lang in ‘zijn’ parochie. Met dank aan Leo van der Reep, koster van de Sint Jan.

De Sint-Jan dient Christus, maar vroomheid in Breezand ging altijd hand in hand met de nuchtere eredienst van een andere godheid: Flora, de Romeinse godin van de lente en van de bloemen. De levenscyclus van de bloembol bepaalde het leven van de Breezanders: in de zomer waren ze drukker met Flora dan met Christus. Het hele gezin werkte dan mee: de mannen oogstten en verwerkten de bollen, de vrouwen en kinderen pelden ze. Pastoor Verhoeff begreep maar al te goed hoe schatplichtig zijn Christus in dit dorp was aan Flora: met hoofdletters schreef hij in het parochiegedenkboek: ‘De uitbreiding der bloembollencultuur in Nederland werd […] de opkomst van Breezand’.

Buitenstaanders komen zelden naar Breezand. En als ze het dorp al bezoeken, dan vooral in het voorjaar. Dan wordt de Lentetuin gehouden, een jaarlijks terugkerende overdekte bolbloemententoonstelling, en in de buitenlucht de Bloemendagen. Die zijn een verre echo van de Floralia die de Romeinen jaarlijks tussen 28 april en 31 mei hielden ter ere van de lentegodin. De Bloemendagen waren ooit heel belangrijk in het rituele jaar van de Breezanders. Met hyacintenbloempjes werden door hele families mozaïeken gemaakt, die in de tuinen werden opgesteld; bruggen werden versierd met kransen van narcissen. Het weekend van de Bloemendagen betekende filerijden in en om het dorp.

Afb. 3 Mozaïeken worden gemaakt door hyacintenbloempjes vast te prikken op een perspex ondergrond. Dit ‘tegeltje’ met het Meisje met de Parel van Vermeer was in het voorjaar van 2020 te bewonderen. Herkomst foto: Bloemendagen Anna Paulowna

De tijden zijn veranderd. De schaalvergroting heeft het aantal bollenkwekers drastisch teruggebracht, de dorpsvrouwen hebben tegenwoordig een baan, het aantal dorpskinderen is veel kleiner geworden en Poolse seizoenwerkers vullen nu de zomerse arbeidstekorten op. Flora is minder belangrijk geworden. En ook Christus heeft te kampen met een veel legere kerk. Dankzij Geert Maks bestseller is ‘Hoe God verdween uit Jorwerd’ een gevleugeld begrip geworden. Maar God verdween niet helemaal uit Jorwerd, en ook in Breezand leidt Hij een taai bestaan. Of de bollenkathedraal altijd God zal blijven dienen is onzeker. Maar mijn neefjes zijn er ook gedoopt; dit voorjaar zal de oudste zijn Heilige Communie doen. Het lichtend kruis is vooralsnog nog altijd een baken in de nacht.

Dit voorjaar dient ook Holland Historisch Tijdschrift Flora, met een themanummer gewijd aan de bloembollenteelt. Daarin is onder andere een artikel te lezen over hoe de bloembollenteelt het leven in Breezand en de Noordkop drastisch veranderde. Voor meer informatie, zie: Verwacht – Holland Historisch Tijdschrift (tijdschriftholland.nl).