Fred van Lieburg, Synodestad. Dordrecht 1618–1619, Amsterdam: Uitgeverij Prometheus, 2019, 368 pp., geïllustreerd, ISBN: 9789044638318. Prijs €24,99

Jos de Weerd, Vrije Universiteit Amsterdam

Fred van Lieburg is een ambachtsman en zijn nieuwste boek een aanwinst. Synodestad gaat over Hollands oudste stad: Dordrecht; in 1618 en 1619 het toneel van één van de meest memorabele godsdienstbesprekingen ooit gehouden. Het boek beantwoordt feilloos aan het doel dat de hoogleraar religiegeschiedenis aan de Vrije Universiteit zich stelde: het vertellen van een nieuw verhaal over de synode van Dordrecht als lokaal evenement, onderdeel van een nationale staatsgreep in de context van een internationale godsdienststrijd. Een nieuw verhaal is het zeker. Doeltreffend wordt de ballast van geijkte beeldvorming afgeworpen, zowel in historische als in eigentijdse zin.

Van Lieburg gebruikt drie middelen om bestaande beelden over de synode te bestrijden. Om te beginnen is er de geduchte hoeveelheid bronnenmateriaal. Niet alleen de acta van de kerkvergadering zelf, maar vooral ook geschriften van betrokken theologen, brieven van deelnemers aan het thuisfront, verslagen van ooggetuigen, en annalen van politieke vergaderingen als de Staten-Generaal vormen de bouwstenen waarmee Van Lieburg zijn verhaal opbouwt. Ingegeven door zijn kennis van de stad Dordrecht wordt een methode zichtbaar waarbij een lokale situatie het venster vormt waardoor de lezer kijkt naar de bredere politieke, sociaal-culturele en religieuze context van de vroege 17de eeuw. Daarbij komt dat de schrijver zijn bronnen zo weet in te zetten dat men wel erg dicht op de huid van mannen als Bogerman en Gomarus kan komen. Dan blijkt dat de iconische ‘Dordste vaderen’ nogal eens onhandig en heetgebakerd konden optreden en uiteindelijk verwerden tot theologische speelballen van meedogenloze politici. De insteek die Van Lieburg hanteert geeft de vermakelijke vertelling een serieuze ondertoon mee.

Het boek beantwoordt feilloos aan het doel dat de hoogleraar religiegeschiedenis aan de Vrije Universiteit zich stelde: het vertellen van een nieuw verhaal over de synode van Dordrecht als lokaal evenement, onderdeel van een nationale staatsgreep in de context van een internationale godsdienststrijd.

Het tweede instrument dat Van Lieburg inzet is de aandacht voor de verstrengeling van politiek en religie. Het boek begint er al mee, als hij uit de doeken doet waarom de nationale synode in Dordrecht werd gehouden. In de Staten-Generaal maakte men een groslijst van mogelijke vergadersteden. Uiteindelijk viel de keus niet op Utrecht of Den Haag, maar op het neutraal gewaande Dordrecht. De stad onderhield warme banden met het kamp van Maurits, maar de stadhouder was niet gerust op een goede afloop voor de contraremonstranten. Gevoed door wantrouwen bracht hij zijn Dordtse vertrouwelingen in stelling. Hen werd opgedragen de verkiezing van gelijkgestemde schepenen te bewerkstelligen en elk ‘kwaadwillend geluid’ de kop in te drukken. Politieke strategie, kerkelijke opvattingen en theologische scherpslijperij lopen als een vervlochten rode draad door het verhaal. En juist politiek deed ertoe. Het schilderij dat Pouwels Weyts de Jonge in 1621 maakte van de synode, en dat de fraaie omslag van Synodestad siert, toont aan de zolderbalken van de Doelenzaal een dubbel schellekoord met daaraan handvatten voor de politieke en kerkelijke voorzitter. Beide partijen trokken letterlijk aan de touwtjes, zoals Van Lieburg laat zien. Daarmee corrigeert hij het dominante beeld van de synode als louter theologisch evenement.

Als laatste is er het historische verhaal waar een verklarende werking vanuit gaat. Daarmee is Synodestad meer dan een goede vertelling. Het beantwoordt aan het hoofddoel van de historische wetenschap. Een voorbeeld daarvan is de veelal vaag omschreven kwestie van het vermeende verraad van Episcopius. Na weken wachten hield deze remonstrantse voorman ten overstaan van zijn kerkelijke tegenstanders een eerste toespraak en uitte daarin zware beschuldigingen tegen de synode. Toen voorzitter Bogerman na afloop de tekst opeiste, ontkende Episcopius er uitgeschreven exemplaar in bezit te hebben. Na toenemende druk overhandigde hij ineens toch een net opgemaakte versie, en dus niet de kladversie die gedurende het relaas door hem in handen was gehouden. Over het ‘hoe’ en ‘waarom’ van deze opzienbarende actie is veel gediscussieerd, maar weinig zekerheid verkregen. Toch slaagt Van Lieburg erin een plausibele verklaring aan te reiken. Door simpelweg te redeneren vanuit de historische actoren zelf komt hij tot de conclusie dat zich na de rede van Episcopius een misverstand voordeed, maar dat uiteindelijk het beeld van gewiekste remonstranten niet meer was weg te nemen. Op deze manier weet Van Lieburg de veroordeling van de kerkelijke onruststokers op een andere manier begrijpelijk te maken.

De spanning die dat met zich meebrengt, is op een knappe manier aan het papier toevertrouwd, zonder dat de wetenschappelijk methode uit het oog wordt verloren. Synodestad is boeiend, maar evengoed fundamenteel.

Toch kleeft er ook een nadeel aan het boek. De hang naar volledigheid is acceptabel, maar de grote hoeveelheid namen en feiten ontneemt soms het zicht op de verhaallijn. Desondanks zit de lezer regelmatig met het zweet in de handen. Mensen van vlees en bloed domineren de historische reconstructie. De spanning die dat met zich meebrengt, is op een knappe manier aan het papier toevertrouwd, zonder dat de wetenschappelijk methode uit het oog wordt verloren. Synodestad is boeiend, maar evengoed fundamenteel.

Ingrid de Zwarte, De Hongerwinter, Amsterdam: Uitgeverij Prometheus, 2019, 448 pp., geïllustreerd, ISBN:9789035144927. Prijs: € 24,99

Marleen van den Berg, Universiteit van Amsterdam en NIOD

‘De hongerwinter’ is een begrip in Nederland. Velen zullen deze term direct associëren met de winter van ’44-’45, het eten van bloembollen en de zogenaamde hongertochten. Dit was in ieder geval mijn associatie bij ‘de hongerwinter’, voordat ik het boek De Hongerwinter las. De link met een ander bekend begrip, ‘hongersnood’, had ik niet gelegd. ‘Hongersnood’ lijkt niet te passen bij een ‘modern’, westers land. En dat is nu juist een centrale vraag in De Hongerwinter: hoe kwam een modern land als Nederland in een hongersnood terecht en hoe wist het de crisis uiteindelijk weer te boven te komen?

Historicus Ingrid de Zwarte specialiseerde zich in de geschiedenis van oorlog, conflict, voedsel en hongersnoden. In 2018 voltooide ze haar proefschrift The Hunger Winter. Fighting Famine in the Occupied Netherlands, 1944-1945. De Hongerwinter is de publieksversie van haar proefschrift. Op dit moment houdt ze zich bezig met een onderzoek naar de manieren waarop honger is gebruikt als een politiek-militair middel in gewapende conflicten vanaf de Eerste Wereldoorlog tot heden.

In De Hongerwinter ontkracht De Zwarte het populaire en academische narratief waarin deze periode bestempeld wordt als een collectief lijden onder een extreem repressieve en hardvochtige Duitse bezettingsmacht. Op basis van archiefonderzoek in binnen- en buitenland, ooggetuigenverslagen en interviews met overlevenden maakt zij op overtuigende wijze duidelijk dat, in plaats van een ieder-voor-zich mentaliteit, de mensen in stedelijk West-Nederland zich verenigden om samen de strijd met de honger aan te gaan. Door treffende citaten uit ooggetuigenverslagen en interviews weet De Zwarte bovendien het grote verhaal over de hongerwinter een gezicht te geven en voor de lezer dichtbij te brengen. 

Door treffende citaten uit ooggetuigenverslagen en interviews weet De Zwarte bovendien het grote verhaal over de hongerwinter een gezicht te geven en voor de lezer dichtbij te brengen.

Hoewel deze studie zich toespitst op de hongersnood die West-Nederland tijdens de winter van 1944-1945 in zijn greep hield, bestudeert De Zwarte deze niet als een geïsoleerd verschijnsel. Ze plaatst de hongerwinter in de context van de nazi-bezetting en betoogt dat voedsel een cruciaal element in de nazi-besluitvorming was. Ze wijst hierbij onder andere op de doelmatige uithongering van joden en Sovjetkrijgsgevangenen, de honger in België en Frankrijk door uitbuiting en lage rantsoenen en de hongersnood in bezet Griekenland. De hongersnood die Nederland in de winter van ’44-’45 trof was kortom geen op zichzelf staande gebeurtenis.

Daarnaast wil De Zwarte af van de eenzijdige verklaring voor de hongersnood, waarbij de schuld ofwel bij de Duitse bezetter ofwel bij de Nederlandse regering wordt gelegd. Hongersnood ontstaat volgens De Zwarte door een samenspel van factoren. In het geval van Nederland vanwege de totale oorlogvoering die Duitsland nastreefde en de inzet van honger als militair wapen, maar ook door de gevolgen van de spoorwegstaking die door de Nederlandse regering in Londen afgekondigd werd. Deze maatregel werd, hoewel de militaire effecten nihil en de gevolgen voor de voedselvoorziening desastreus waren, niet opgeschort. Dat juist West-Nederland en met name de grote steden in West-Nederland getroffen werden, had voornamelijk te maken met de geografische ligging. Door de spoorwegstaking en de extreme vorst waren de aanvoerlijnen van de voedselproducerende gebieden naar het Westen afgesneden. Bovendien besloot de Duitse bezetter als ‘straf’ voor de spoorwegstaking transporten vanuit het Noorden en Oosten naar het Westen (tijdelijk) te verbieden. In het Westen zelf was op het platteland uiteraard makkelijker aan voedsel te komen dan in de dichtbevolkte steden.

Hongersnood ontstaat volgens De Zwarte door een samenspel van factoren. In het geval van Nederland vanwege de totale oorlogvoering die Duitsland nastreefde en de inzet van honger als militair wapen, maar ook door de gevolgen van de spoorwegstaking die door de Nederlandse regering in Londen afgekondigd werd.

Het vaststellen van de gebeurtenissen en beslissingen die tot de hongersnood hebben geleid is volgens De Zwarte echter niet voldoende om de hongerwinter in bezet Nederland te begrijpen. Hiervoor moet ook worden vastgesteld welke politieke en sociale inspanningen de effecten van de hongersnood juist wisten in te perken. Door het bestuderen van nieuwe en verschillende soorten bronnen heeft De Zwarte deze inspanningen in kaart gebracht. Op basis van archieven uit het buitenland beschrijft ze de onderhandelingen en strategieën op het hoogste bestuursniveau, terwijl regionale archieven in Nederland beter zicht geven op de lokale gemeenschapsinspanningen om de honger het hoofd te bieden. Terwijl veel historici er vanuit gingen dat de hongersnood tot sociale desintegratie leidde en compassie niet verder reikte dan de buitenmuren van het gezinshuis, toont De Zwarte aan dat er op verschillende plaatsen lokale initiatieven op gang kwamen om het beschikbare voedsel te verdelen. Hierbij ging de zorg voornamelijk uit naar de kinderen, die immers de toekomst van de samenleving vormden. Het waren juist deze lokale initiatieven die de meest dreigende en ernstige gevolgen van de hongersnood wisten te beperken.

Terwijl veel historici er vanuit gingen dat de hongersnood tot sociale desintegratie leidde en compassie niet verder reikte dan de buitenmuren van het gezinshuis, toont De Zwarte aan dat er op verschillende plaatsen lokale initiatieven op gang kwamen om het beschikbare voedsel te verdelen.

De Zwarte is er met De Hongerwinter in geslaagd om op boeiende wijze de gelaagdheid van deze overbekende episode uit de Nederlandse geschiedenis te schetsen en een vernieuwend perspectief te bieden op het ontstaan en de bestrijding van deze hongersnood. De soms complexe materie weet ze met haar heldere schrijfstijl goed over te brengen. Beelden, grafieken en citaten vormen bovendien een goede illustratie van de effecten van de hongerwinter op mens en maatschappij.

Met De boekhandel van de wereld. Drukker, boekverkopers en lezers in de Gouden Eeuw  leveren Andrew Pettegree en Arthur der Weduwen een noodzakelijke bijdrage aan de Europese cultuurgeschiedenis in het algemeen en de geschiedenis van het Nederlandse drukkerswezen in het bijzonder. Benieuwd waarom? Lees hier de recensie van Trude Dijkstra, Meertens Instituut KNAW.

Andrew Pettegree en Arthur der Weduwen, De boekhandel van de wereld. Drukker, boekverkopers en lezers in de Gouden Eeuw (vertaald door Frits van der Waa); Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas Contact, 2019, 624 pp, geïllustreerd, ISBN: 9789045034997. Prijs: €39,99

Trude Dijkstra, Meertens Instituut KNAW

Boekhandel van de wereld vertelt het succesverhaal van het boekbedrijf – het drukken, uitgeven, distribueren en verhandelen van drukwerk – in de Republiek der Verenigde Nederlanden in de 17deeeuw. De auteurs – beiden verbonden aan de universiteit van St. Andrews – presenteren in vier hoofdstukken de opkomst, hoogtij en (in mindere mate) ondergang van het Nederlandse boekbedrijf in de Gouden Eeuw. Speciale aandacht gaat uit naar het (cultuur)economische belang van deze industrie; boeken behoorden tot de belangrijkste exportproducten van de Republiek, en ook binnenlands werd drukwerk gretig afgenomen. Daarnaast brengen Pettegree en Der Weduwen het belangrijke en vernieuwende inzicht naar voren dat de overgrote meerderheid van vroegmodern drukwerk de tand des tijds niet heeft doorstaan, en dus ook niet meegenomen kan worden in tegenwoordig (boek)historisch onderzoek. Zij stellen in De boekhandel van de wereld dat door het blootleggen van tot nu toe circa 300 miljoen exemplaren ongedocumenteerd drukwerk, de ‘verloren gegane wereld van nieuwspublicaties, bestuurlijk drukwerk en populaire bestsellers een omslag teweeg [brengt] in ons beeld van wat het Nederlandse publiek in de tijd van Rembrandt graag las’.

Daarnaast brengen Pettegree en Der Weduwen het belangrijke en vernieuwende inzicht naar voren dat de overgrote meerderheid van vroegmodern drukwerk de tand des tijds niet heeft doorstaan, en dus ook niet meegenomen kan worden in tegenwoordig (boek)historisch onderzoek.

Hoewel Nederland in 2019 niet meer de ‘boekhandel van de wereld’ genoemd kan worden, vertoont de huidige situatie van onze boekenmarkt nog zeker overeenkomsten met die van 400 jaar geleden. De boekhandel van de wereld laat zien dat uitgevers en drukkers in de 17de-eeuwse Republiek 300 miljoen boeken produceerden en verkochten, wat het boekenbedrijf een ‘veelvormige en alomvattende bedrijfstak’ maakte. Ter vergelijking: kunstschilders – het boegbeeld van het klassieke succesverhaal van de Gouden Eeuw – produceerden tezamen drie miljoen schilderijen. Tegenwoordig kopen Nederlanders nog altijd meer boeken dan lezers uit andere Europese landen: volgens de Leesmonitor van de Stichting Lezen bijna 41 miljoen exemplaren in 2018.

Vergelijkbaar is ook de positie van de auteur, die er financieel niet op vooruit is gegaan in de afgelopen vier eeuwen. Tegenwoordig kan slechts een enkele auteur rondkomen van het schrijven en niet meer dan 0,7 procent van de Nederlandse auteurs houdt een minimuminkomen over aan de verkoop van boeken alleen (NRC, 17 december 2018). Dit was in de 17de eeuw weinig anders. Volgens De boekhandel van de wereld had zelfs de schrijver van dé bestseller van de Gouden Eeuw – Willem IJsbrantsz Bontekoe’s Iournael (1646) – geen aandeel in de opbrengst van de ten minste 30 edities die er van zijn reisverhaal verschenen. Die winst was voorbehouden aan de uitgever. De eventuele parallel met de huidige situatie van wetenschappelijke uitgeverijen schuif ik hier terzijde (The Guardian, 4 maart 2019), maar zowel in de 17de eeuw als vandaag de dag heeft de uitgever een vele malen grotere rol in de totstandkoming van boeken, kranten, tijdschriften en pamfletten dan over het algemeen verwacht wordt. Uitgevers, drukkers en boekverkopers stonden ook aan de wieg van grote veranderingen in het drukkerswezen. Waar de 21ste eeuw in het teken staat van de digitale revolutie – hoewel de verkoop van e-books nog steeds achterblijft op eerdere prognoses – kende de 17de eeuw een omwenteling in het gehele medialandschap dankzij de introductie van kranten, tijdschriften en pamfletten. Deze typen drukwerk zijn doorgaans onderbelicht, met name door de schaarste van beschikbaar onderzoeksmateriaal. Pettegree en Der Weduwen schijnen een welverdiend licht op deze ontwikkelingen

Waar de 21ste eeuw in het teken staat van de digitale revolutie […] kende de 17de eeuw een omwenteling in het gehele medialandschap dankzij de introductie van kranten, tijdschriften en pamfletten.

De boekhandel van de wereld heeft een chronologisch verloop, is rijkelijk doorspekt met historische achtergrondinformatie én voorzien van een ruime hoeveelheid illustraties in zowel kleur als in zwart-wit. Dit maakt het boek niet alleen zeer prettig leesbaar, maar ook interessant voor een breed publiek. Pettegree en Der Weduwen leveren daarmee een luisterrijke en hoogst noodzakelijke bijdrage aan de Europese cultuurgeschiedenis in het algemeen en de geschiedenis van het Nederlandse drukkerswezen in het bijzonder, waarbij zowel historici als geïnteresseerde leken hun hart kunnen ophalen. Dit laatste is misschien wel het meest prijzenswaardig aan De boekhandel van de wereld. Het werk bewandelt de  gulden middenweg tussen een wetenschappelijk en populair genre. Het breed toegankelijke boek is gestoeld op wetenschappelijke inzichten, wat zichtbaar is voor de kenner maar onzichtbaar – en dus niet belemmerend – voor de leek. Een dergelijke benadering wordt vaker gehanteerd door academici, maar slechts zelden zo succesvol.

Pettegree en Der Weduwen leveren daarmee een luisterrijke en hoogst noodzakelijke bijdrage aan de Europese cultuurgeschiedenis in het algemeen en de geschiedenis van het Nederlandse drukkerswezen in het bijzonder, waarbij zowel historici als geïnteresseerde leken hun hart kunnen ophalen.

Pettegree en Der Weduwen noemen het een ‘eigenaardige paradox van [hun] onderzoek dat juist boeken waaraan de eigenaars indertijd het meest verknocht waren de tand des tijds het slechtst hebben doorstaan’. Daarom hoop ik dat over 400 jaar slechts één exemplaar van De boekhandel van de wereld per ongeluk bewaard is gebleven in een privécollectie, en dan ook nog alleen een vierde druk. Ik geloof alleen niet dat dat mijn exemplaar zal zijn.

Bijna driekwart eeuw na het einde van de Tweede Wereldoorlog ligt er met Het Horzelnest. De Leidse universiteit in oorlogstijd eindelijk een gedegen studie naar de Leidse universiteit in de periode 1940-1945. Met zijn vlotte pen vult Willem Otterspeer met dit boek een bestaande lacune op, aldus Jeroen Kemperman. Lees hier de recensie.

Willem Otterspeer, Het Horzelnest. De Leidse universiteit in oorlogstijd; Amsterdam: Uitgeverij Prometheus, 2019, 400 pp, ISBN: 9789044638561. Prijs: € 35,-

Jeroen Kemperman, NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies

Bijna driekwart eeuw na het einde van de Tweede Wereldoorlog ligt er met Het Horzelnest eindelijk een gedegen studie naar de Leidse universiteit in de periode 1940-1945. De laatste twee decennia is een aantal goede boeken over de bezettingsgeschiedenissen van de instellingen voor hoger onderwijs in Amsterdam, Delft, Groningen en Utrecht verschenen, maar een vergelijkbare publicatie over Leiden – de oudste universiteit van het land – ontbrak nog. In 1978 verscheen weliswaar De Leidse universiteit 1928-1946; Vernieuwing en verzet van de jurist P.J. Idenburg, die zelf als secretaris van curatoren een aanzienlijke rol in de door hem beschreven gebeurtenissen had gespeeld, maar door de kroniekachtige opzet voldeed dat werk niet helemaal. De bestaande lacune is nu door de vlotte pen van Willem Otterspeer opgevuld.

Bijna driekwart eeuw na het einde van de Tweede Wereldoorlog ligt er met Het Horzelnest eindelijk een gedegen studie naar de Leidse universiteit in de periode 1940-1945.

Volgens Otterspeer zelf is zijn boek anders dan andere boeken over Nederlandse universiteiten in oorlogstijd. Waar universiteitshistorici als P.J. Knegtmans (over de UvA) en Klaas van Berkel (over de RUG) voor een bredere tijdspanne en een zakelijk-neutrale benadering kozen, wordt in Het Horzelnest primair de periode 1940-1945 behandeld en een ethische stellingname niet geschuwd. In Otterspeers relaas is wel degelijk een rol weggelegd voor helden en schurken. Hij doet dat echter met mate (‘Leiden had maar een paar helden’) en op subtiele wijze, zodat het ‘ouderwetse’ goed-foutperspectief er zeker niet te dik bovenop ligt. Bovendien nuanceert hij het (vooral in de sleutelstad levende) idee dat Leiden zich tijdens de bezetting van alle Nederlandse universiteiten het meest correct had gedragen door ook steeds de ambiguïteit, de twijfel en de onenigheid onder de professoren te laten zien.

Auteurs die de geschiedenis van een specifieke universiteit behandelen, hebben de neiging de verschillen tussen de diverse instellingen van hoger onderwijs te benadrukken. Ook Otterspeer begint zijn boek met de vaststelling dat Leiden een ‘andere’ universiteit was. De geschiedenis van de Leidse universiteit in oorlogstijd vertoont inderdaad een aantal bijzondere elementen. Het meest in het oog springen de beroemd geworden rede die professor R.P. Cleveringa op 26 november 1940 hield als protest tegen de verwijdering van zijn Joodse collega-professor E.M. Meijers, de daarop volgende studentenstaking en gedwongen sluiting van de universiteit, en de massale ontslagname van academische docenten in mei 1942 als reactie op een poging de juridische faculteit te nazificeren. Cleveringa bracht lange tijd in gevangenschap door. Een andere held van het boek, professor Ben Telders, stierf in april 1945 in kamp Bergen-Belsen. ‘Aan geen enkele andere universiteit dan de Leidse werden zo veel professoren gevangengezet en naar kampen afgevoerd’, concludeert Otterspeer.

Anderzijds maakt het boek duidelijk dat het professorenverzet niet algemeen en vanzelfsprekend was. Het was een relatief beperkte groep activisten, georganiseerd in de ‘Kleine Krans’, die steeds het voortouw nam en de twijfelende en voorzichtige collega’s mee moest zien te krijgen. Dat kostte de nodige moeite. Er waren, net als aan de andere universiteiten, genoeg Leidse docenten die het liefst ongestoord bleven doorwerken in hun bibliotheken, klinieken en laboratoria. Dergelijke geleerden waren, in de treffende woorden van Otterspeer, ‘zo ondergedompeld in hun studie en vooral in de waardevrijheid van de kennis dat ze de rest van de vrijheid uit het oog verloren.’ De leden van de Kleine Krans hadden volgens hem goed begrepen dat een universiteit niet alleen een wetenschappelijke instelling behoort te zijn, maar tevens een morele gemeenschap.

Otterspeer waagt zich helaas niet aan een grondige vergelijking met de ontwikkelingen in andere universiteitssteden. Behalve dat er verschillen waren tussen de diverse universiteitssteden, waren er ontegenzeggelijk ook overeenkomsten.

De sluiting van de universiteit, die na een lange periode van onzekerheid in het najaar van 1941 definitief werd en als gevolg waarvan de meeste studenten naar andere instellingen overstapten, noemt Otterspeer een grote zegen: ‘Juist als lege huls kon de universiteit zich beraden over haar ideale vorm.’ Door die sluiting is de geschiedenis van de Leidse universiteit in oorlogstijd vooral een geschiedenis van professoren geworden. Het perspectief van de studenten komt veel minder aan bod in Het Horzelnest, met uitzondering van de broers Jan en Huib Drion, de uitgevers van het belangrijke clandestiene blad ‘De Geus onder studenten’. Dit blad had een reikwijdte en een achterban die veel verder ging dan het Leidse. Dat de focus vooral op de docenten ligt stoort niet, maar stroomlijnt het betoog juist. Otterspeer waagt zich helaas niet aan een grondige vergelijking met de ontwikkelingen in andere universiteitssteden. Behalve dat er verschillen waren tussen de diverse universiteitssteden, waren er ontegenzeggelijk ook overeenkomsten. In november 1940 is ook in Delft door studenten gestaakt en hielden ook professoren in Utrecht, Amsterdam en Wageningen protestcolleges. Het wachten is nu op een studie die de diverse universiteits- en hogeschoolgeschiedenissen samensmeedt tot een integrale geschiedenis van het Nederlandse hoger onderwijs tijdens de Duitse bezetting. Het Horzelnest vormt alvast een onontbeerlijke bouwsteen voor zo’n synthese.


Bron: Collectie Haags Gemeentearchief

Dit jaar vieren we dat Nederlandse mannen én vrouwen een eeuw lang kiesrecht hebben. Maar eigenlijk valt er niet veel te vieren. In politieke en bestuurlijke organen is nog altijd geen sprake van een evenredige vertegenwoordiging van de seksen. Ook het aantal vrouwelijke burgemeesters en commissarissen blijft achter. Wat hebben historici de afgelopen decennia gedaan om licht te werpen op de plaats van vrouwen in de politiek? En wat weten we eigenlijk over de geschiedenis van de deelname van vrouwen aan de lokale en landelijke politiek? Lees het complete artikel van Marieke Dwarswaard nu in het nieuwste nummer!

Op zoek in Holland (2019-4)

REDACTIONEEL | Op zoek in Holland

ISABEL CASTEELS | De wereld in Enkhuizen. Kennis van overzeese gebieden tussen 1580 en 1600

MARIEKE MAATHUIS | Keur – een Dordtse drukkersdynastie

DAAN VAN LEEUWEN | Lepra en de bouw van leprosaria. Ziekte en segregatie in middeleeuws Holland | Lees online

HOLLAND BLOC

TIJDINGEN – Vera Weterings | Herman Boerhaave. Leven en werk van de Leidse leermeester van Europa

COLUMN – Simone Nieuwenbroek | Machtige verhalen

SIGNALEMENTEN

NOTEN

OVER DE AUTEURS

UITHOEK – Henk Looijesteijn | De Burgervlotbrug


Schimmige zaken in Holland (2019-3)

REDACTIONEEL | Dat zaakje stinkt!

RONALD KROEZE | Hoe Hollandse bedrijven hun geschiedenis (ook kunnen) schrijven

KARIN LURVINK | Schimmige Hollandse verzekeringen. Slavenverzekeringen in de 18de eeuw

MICHEL VAN DUIJNEN | Geweldig Hollands. Geweld als thema in het laat 17de-eeuwse werk van Jan Luyken en Romeyn de Hooghe

ROOS VAN OOSTEN en SANNE MUURLING | Tijdingen: Smelly business. De clustering en concentratie van vieze en stinkende beroepen in Leiden in 1581

MARK PONTE | Topstuk: Bloed voor de suikerindustrie | Lees online

VALIKA SMEULDERS | Column: Helden in het schimmige slavernijverleden | Lees online

SIGNALEMENTEN

NOTEN

OVER DE AUTEURS

MARION PLUSKOTA | Uithoek: Drie en een halve stap


Honderd jaar vrouwen in de politiek (2019-2)

REDACTIONEEL Een eeuw vrouwen in de Hollandse politiek

MARIEKE DWARSWAARD Honderd jaar vrouwen in de politiek – honderd jaar vrouwen in de geschiedschrijving?

ANTIA WIERSMA Praktisch Beleid. Vrouwen en de Amsterdamse gemeenteraadsverkiezingen van 1946

KATJA KREDIET Krottenwijken, ‘leesclubjes’ en fabriekspijpen. De levens van Stien de Ruyter-de Zeeuw en Liesbeth Ribbius Peletier

ANNE PETTERSON Beeldessay: ‘Alleen me man mocht in het hokkie gaan, ik niet.’ De kiesrechtstrijd in Holland | Lees online

IRIS KINGMA Portret: Anneke Kingma-Voorthuijsen (1921-2001)

MARIEKE DWARSWAARD Topstuk: Ballenspel ‘Verwerp hier Van Agt’

MAARTJE JANSE Column: De eerste vrouwelijke minister-president van Nederland | Lees online

EELCO BEUKERS Uithoek: De kluis van Beverwijk


Open nummer (2019-1)

REDACTIONEEL De publieke ruimte in beeld

EDDIE VAN ROON Majesteitsschennis onder koning Willem I. Hoon, laster en smaad in Zuid-Holland tijdens de Belgische Opstand

JOOST KEMPERS Opstaan voor de Leidse arbeider. Toetreding van de SDAP in de Leidse gemeenteraad 1918-1919

PETER BOOTSMA en CHRISTOPH VAN DEN BELT Stedelijke rivaliteit of economische motieven? Nieuw licht op de fusie tussen de Rotterdammer Kwartetbladen en dagblad Trouw

EELCO BEUKERS Tijdingen: Waterstaatserfgoed: monumenten in de verdrukking?

CHRISTOPH VAN DEN BELT Column: Leids mediafonds | Lees online

SIGNALEMENTEN

HENK LOOIJESTEIJN Uithoek: De Florissteen in Muiderberg

Hoewel dit boek vol staat met schitterend beeldmateriaal van het chique Amsterdamse modepaleis dat in 1882 haar deuren opende aan het Leidseplein, is Hirsch & Cie Amsterdam veel meer dan een plaatjesboek. Doel van het boek is de geschiedenis van modehuis Hirsch te presenteren ‘als knooppunt van ontwikkelingen van de moderne samenleving’. Hier kunt u de recensie van Anne Petterson over het boek van Femke Knoop verder lezen.