Recensie Het Horzelnest. De Leidse universiteit in oorlogstijd

Willem Otterspeer, Het Horzelnest. De Leidse universiteit in oorlogstijd; Amsterdam: Uitgeverij Prometheus, 2019, 400 pp, ISBN: 9789044638561. Prijs: € 35,-

Jeroen Kemperman, NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies

Bijna driekwart eeuw na het einde van de Tweede Wereldoorlog ligt er met Het Horzelnest eindelijk een gedegen studie naar de Leidse universiteit in de periode 1940-1945. De laatste twee decennia is een aantal goede boeken over de bezettingsgeschiedenissen van de instellingen voor hoger onderwijs in Amsterdam, Delft, Groningen en Utrecht verschenen, maar een vergelijkbare publicatie over Leiden – de oudste universiteit van het land – ontbrak nog. In 1978 verscheen weliswaar De Leidse universiteit 1928-1946; Vernieuwing en verzet van de jurist P.J. Idenburg, die zelf als secretaris van curatoren een aanzienlijke rol in de door hem beschreven gebeurtenissen had gespeeld, maar door de kroniekachtige opzet voldeed dat werk niet helemaal. De bestaande lacune is nu door de vlotte pen van Willem Otterspeer opgevuld.

Bijna driekwart eeuw na het einde van de Tweede Wereldoorlog ligt er met Het Horzelnest eindelijk een gedegen studie naar de Leidse universiteit in de periode 1940-1945.

Volgens Otterspeer zelf is zijn boek anders dan andere boeken over Nederlandse universiteiten in oorlogstijd. Waar universiteitshistorici als P.J. Knegtmans (over de UvA) en Klaas van Berkel (over de RUG) voor een bredere tijdspanne en een zakelijk-neutrale benadering kozen, wordt in Het Horzelnest primair de periode 1940-1945 behandeld en een ethische stellingname niet geschuwd. In Otterspeers relaas is wel degelijk een rol weggelegd voor helden en schurken. Hij doet dat echter met mate (‘Leiden had maar een paar helden’) en op subtiele wijze, zodat het ‘ouderwetse’ goed-foutperspectief er zeker niet te dik bovenop ligt. Bovendien nuanceert hij het (vooral in de sleutelstad levende) idee dat Leiden zich tijdens de bezetting van alle Nederlandse universiteiten het meest correct had gedragen door ook steeds de ambiguïteit, de twijfel en de onenigheid onder de professoren te laten zien.

Auteurs die de geschiedenis van een specifieke universiteit behandelen, hebben de neiging de verschillen tussen de diverse instellingen van hoger onderwijs te benadrukken. Ook Otterspeer begint zijn boek met de vaststelling dat Leiden een ‘andere’ universiteit was. De geschiedenis van de Leidse universiteit in oorlogstijd vertoont inderdaad een aantal bijzondere elementen. Het meest in het oog springen de beroemd geworden rede die professor R.P. Cleveringa op 26 november 1940 hield als protest tegen de verwijdering van zijn Joodse collega-professor E.M. Meijers, de daarop volgende studentenstaking en gedwongen sluiting van de universiteit, en de massale ontslagname van academische docenten in mei 1942 als reactie op een poging de juridische faculteit te nazificeren. Cleveringa bracht lange tijd in gevangenschap door. Een andere held van het boek, professor Ben Telders, stierf in april 1945 in kamp Bergen-Belsen. ‘Aan geen enkele andere universiteit dan de Leidse werden zo veel professoren gevangengezet en naar kampen afgevoerd’, concludeert Otterspeer.

Anderzijds maakt het boek duidelijk dat het professorenverzet niet algemeen en vanzelfsprekend was. Het was een relatief beperkte groep activisten, georganiseerd in de ‘Kleine Krans’, die steeds het voortouw nam en de twijfelende en voorzichtige collega’s mee moest zien te krijgen. Dat kostte de nodige moeite. Er waren, net als aan de andere universiteiten, genoeg Leidse docenten die het liefst ongestoord bleven doorwerken in hun bibliotheken, klinieken en laboratoria. Dergelijke geleerden waren, in de treffende woorden van Otterspeer, ‘zo ondergedompeld in hun studie en vooral in de waardevrijheid van de kennis dat ze de rest van de vrijheid uit het oog verloren.’ De leden van de Kleine Krans hadden volgens hem goed begrepen dat een universiteit niet alleen een wetenschappelijke instelling behoort te zijn, maar tevens een morele gemeenschap.

Otterspeer waagt zich helaas niet aan een grondige vergelijking met de ontwikkelingen in andere universiteitssteden. Behalve dat er verschillen waren tussen de diverse universiteitssteden, waren er ontegenzeggelijk ook overeenkomsten.

De sluiting van de universiteit, die na een lange periode van onzekerheid in het najaar van 1941 definitief werd en als gevolg waarvan de meeste studenten naar andere instellingen overstapten, noemt Otterspeer een grote zegen: ‘Juist als lege huls kon de universiteit zich beraden over haar ideale vorm.’ Door die sluiting is de geschiedenis van de Leidse universiteit in oorlogstijd vooral een geschiedenis van professoren geworden. Het perspectief van de studenten komt veel minder aan bod in Het Horzelnest, met uitzondering van de broers Jan en Huib Drion, de uitgevers van het belangrijke clandestiene blad ‘De Geus onder studenten’. Dit blad had een reikwijdte en een achterban die veel verder ging dan het Leidse. Dat de focus vooral op de docenten ligt stoort niet, maar stroomlijnt het betoog juist. Otterspeer waagt zich helaas niet aan een grondige vergelijking met de ontwikkelingen in andere universiteitssteden. Behalve dat er verschillen waren tussen de diverse universiteitssteden, waren er ontegenzeggelijk ook overeenkomsten. In november 1940 is ook in Delft door studenten gestaakt en hielden ook professoren in Utrecht, Amsterdam en Wageningen protestcolleges. Het wachten is nu op een studie die de diverse universiteits- en hogeschoolgeschiedenissen samensmeedt tot een integrale geschiedenis van het Nederlandse hoger onderwijs tijdens de Duitse bezetting. Het Horzelnest vormt alvast een onontbeerlijke bouwsteen voor zo’n synthese.