Ad van der Zee

Tijdens het thuiswerken in coronatijd is het nodig om geregeld achter je beeldscherm vandaan te komen en een wandeling te maken. Nu heb ik het geluk dat ik in de buurt woon van Wandelbos Groenendaal in mijn woonplaats Heemstede. Het is een parkachtig bos met prachtige oude bomen en zo’n beetje mijn achtertuin. Het barst er van de vogels en je komt er soms reeën tegen. Ik hield er ook af en toe kantoor tijdens die mooie voorjaarsdagen in mei van dit jaar. Gezeten op een houten bankje, laptop open geklapt en iPhone bij de hand, kon ik vanuit het bos zelfs inloggen op het netwerk van mijn organisatie, als het moest. In andere tijden vliegen er nogal wat vliegtuigen van of naar Schiphol over, maar nu heerste er totale rust. De merels, mezen en roodborstjes zongen me toe, zo was thuiswerken een feest!

Afb. 1 Werkplek van de auteur bij een van de Zocher-vijvers. Foto: Ad van der Zee, 2020

Nu had het maar weinig gescheeld of dat mooie wandelbos was er nooit gekomen. Het huidige parkbos maakt deel uit van de oude buitenplaatsen Bosbeek, Meer en Berg en Groenendaal die in de 17de eeuw waren ontstaan en sinds het midden van de 19de eeuw eigendom waren van de familie Van Merlen. Eerdere eigenaren, onder wie de bankier John Hope en de Amsterdamse familie De Neufville, hadden in de 18de en vroege 19de eeuw het parkbos laten aanleggen en verfraaien door de vermaarde landschapsarchitecten Daniel Marot (1661-1752) en Jan David Zocher (1763-1817), aanvankelijk in barokstijl, later in Engelse landschapsstijl. Er waren eiken en linden geplant langs rechte lanen met lange zichtlijnen, maar er waren ook slingerpaadjes, vijvers en beekjes, helemaal in de Zocherstijl. Enkele eiken zijn gedateerd op ongeveer 1770 en zij staan er nu nog! Ten einde de vijvers van genoeg water te voorzien en voor voldoende druk te zorgen voor de fonteinen had John Hope in 1781 zelfs een pomphuis met ‘vuurmachine’ laten bouwen – de tweede stoommachine van Nederland. Een klein windmolentje zorgde er voor dat er water vanuit elders naar het parkbos werd aangevoerd. Ook waren er hier en daar verscheidene folly’s, zoals het zogenaamde ‘Graf van Rousseau’, een belvédère en een schelpen-nis. Door de samenvoeging met aanpalende kleinere hofsteden en buitenplaatsen was er rond 1900 een groot landgoed van 62 hectare gegroeid.

Maar in 1912 was de laatste eigenaresse, de douairière Van Merlen, overleden en haar erfgenamen wilden van de buitenplaats af. Er waren voldoende potentiële kopers. Het landgoed is gelegen op oorspronkelijke oude duinen uit de vroege Middeleeuwen. De bomen omhakken, het zand afgraven en verkopen en de vrijgekomen grond in gebruik nemen voor de bloembollenteelt, dat zou een mogelijkheid zijn en in de omliggende gebieden, met name in Hillegom, was dat dat toen een gangbare praktijk. De boeren wilden wel, maar gelukkig beschikte Heemstede over een initiatiefrijke burgemeester die dat niet liet gebeuren.

Afb. 2 Lange zichtlijnen over rechte paden is een kenmerk van het Groenendaalse Bos. Foto: Ad van der Zee, 2020

Een openbaar wandelbos

David Eliza van Lennep (1865-1934), was een man met een vooruitziende blik en daarom benaderde hij in januari 1913 uit eigen beweging de erfgenamen of Groenendaal wellicht te koop was. Heemstede was in die tijd een landelijk dorpje en nog lang niet de welvarende forenzengemeente die het in de jaren ’20 en ’30 zou worden, maar Van Lennep zag wel mogelijkheden om die kant op te gaan. Er waren al beginnetjes zichtbaar van uitbreidingen. Om een aantrekkelijke vestigingsplaats voor Haarlemmers en Amsterdammers te worden zou een openbaar wandelbos een goed selling point zijn voor zijn gemeente, zo had hij bedacht. Dergelijke grote openbare recreatiegebieden waren er niet zoveel en om Heemstede in de vaart der volkeren op te stuwen stelde hij zijn gemeenteraad voor om het landgoed te kopen. De vraagprijs was 325.000 gulden, een gigantisch bedrag, het tienvoudige van de jaarlijkse opbrengst aan gemeentelijke belastingen en dat voor een bos dat alleen bedoeld zou zijn om in te wandelen en verder niet productief in traditionele zin. Om een dergelijke hoeveelheid gemeenschapsgeld te besteden aan een wandelbos was in die tijd ongehoord, maar Van Lennep kon zijn raad overtuigen en de koop werd gesloten, waarbij de koopsom uiteindelijk op 318.000 gulden werd bepaald. De landhuizen zelf werden afgesplitst van het landgoed en apart verkocht.

En het bleek te werken, Van Lennep was werkelijk visionair geweest. Groenendaal trok vanaf de officiële opening in 1913 tal van dagjesmensen uit de wijde omtrek en in de jaren daarna vestigden zich steeds meer nieuwe inwoners vanuit Haarlem en Amsterdam in Heemstede. Er kwamen gaandeweg allerlei recreatieve voorzieningen in het wandelbos, zoals een café-restaurant, een speeltuin, een tennispark en een kinderboerderij, maar de weldadige rust is nog steeds aanwezig. Dat had Van Lennep toch maar mooi voor elkaar gekregen en daar kun je hem als 21ste-eeuwse thuiswerker alleen maar dankbaar voor zijn.

Afb. 3 De voormalige Tolpoort van de trekvaart Haarlem Leiden, gedateerd 1695, vormt sinds 1934 de toegangspoort tot het tennispark. De stadswapens van Haarlem en Leiden staan bovenop de pilaren. Foto: Ad van der Zee, 2020.

Tot slot nog een mooi detail over Groenendaal. Toen in 1928 het treinstation Heemstede-Aerdenhout (een voorganger van het huidige station) werd gebouwd en de tolpoort van de trekvaart Haarlem-Leiden die daar sinds 1657 stond (in 1695 vernieuwd) moest worden afgebroken, besloot men een paar jaar later om die tolpoort weer op te bouwen in het Groenendaalse Bos. Tot op de dag van vandaag vormt die poort de toegang tot het tennispark ter plaatse. En zo is er voor deze trekvaartliefhebber ook in Groenendaal nog altijd wat aan historisch erfgoed te genieten.

Meer lezen?

  • Over de cultuurhistorische waarde van Groenendaal, met ontwerpen van Zocher en Marot zie dit rapport van de gemeente Heemstede: http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/images/Heemstede/i252912.pdf
  • Over de geschiedenis van het Groenendaalse Bos is in 2013 een informatief boek verschenen van de Historische Vereniging Heemstede-Bennebroek: Groenendaal, van buitenplaats tot wandelbos, (div. auteurs).

Jeannette Kamp

In Holland staat een huis. Om precies te zijn op de hoek van de Beschuitsteeg en de Nieuwstraat in Leiden, tegenover de Hooglandse kerk. Het huis valt op door haar oude steen, scheve muren en kleine duren en ramen, waarmee het scherp afsteekt bij de rest van de gebouwen in de omgeving. Maar wat heeft dit huis – dat ca. 1365-70 gebouwd is en het oudste nog bestaande huis in Leiden is – te maken met de banden tussen Holland en Amerika? En welke rol speelt dit huis als we het hebben over de ‘Hollandse’ identiteit in Amerika? In eerste instantie helemaal niets. Tot aan de Reformatie deed het huis dienst als priesterwoning, waarna het in gebruik werd genomen als woonhuis en werd opgedeeld in verschillende kleinere appartementen. De stad kon deze extra woonruimte goed gebruiken. Leiden groeide in deze periode namelijk explosief door de komst van verschillende geloofsvluchtelingen uit heel Europa die in het open en tolerante Holland een nieuw heenkomen zochten.

Afb. 1 Leiden American Pilgrim Museum, hoek Nieuwstraat-Beschuitsteeg. Foto: Herenld / CC BY-SA (https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0)

En dan blijkt dat het huis toch van alles maken heeft met de Hollandse identiteit in Amerika. Het huisvest namelijk het Leiden American Pilgrim Museum. In 1607 vestigde zich – na een kort verblijf in Amsterdam – een klein groepje Engelse separatisten in de stad. Net als vele anderen, voelden zij zich aangetrokken tot Holland door de mogelijkheid om in relatieve vrijheid hun eigen geloof te belijden. In 1620 verliet een deel van dit groepje de stad weer om met de beroemde Mayflower de Atlantische Oceaan over te steken en zich daar als een van de eerste groepen kolonisten te vestigen. Deze groep, die uiteindelijk bekend is komen te staan als de Pilgrim Fathers, is van uitermate groot belang geweest voor de vorming van de (hedendaagse) Amerikaanse identiteit. Zo werd Thanksgiving, een belangrijke Amerikaanse feestdag door hen geïntroduceerd. De pelgrims worden door vele gezien als de oer-Amerikanen bij uitstek. Het kunnen aantonen een afstammeling van de pelgrims te zijn, verleent dan ook prestige. Een aantal Amerikaanse presidenten, zoals De Bush-familie en Barack Obama, heeft voorouders die voor hun vertrek naar Amerika in Leiden hebben gewoond.

In het oude middeleeuwse Hollandse huis belicht het Leiden American Pilgrim Museum het dagelijks leven van de separatisten in Leiden en hoe vormend deze periode is geweest. Het museum beslaat niet meer dan twee kleine vertrekken en is maar op beperkte tijden geopend. Van buiten is het ook nauwelijks zichtbaar: een uithangbord of vlag ontbreekt. Al bij binnenkomst wordt duidelijk dat de Hollandse tolerantie van centraal belang geweest is. In plaats van een kassa maken ze in  het museum gebruik van een collectebus uit de Waalse kerk. In de stad kwamen de pelgrims in contact met andere geloofsvluchtelingen, met name uit de Zuidelijke Nederlanden. Sommige van deze vluchtelingen volgden de pelgrims naar Amerika. Een van hen was Philippe de Lannoy, voorouder van de latere presidenten Frankline Delano Roosevelt en Ulysses S. Grant. De ruimte van het museum is ingericht als een 17de-eeuws woonhuis om de bezoeker te laten ervaren hoe het leven voor de pelgrims in Leiden moet zijn geweest. Wat vooral wordt benadrukt is de beperkte ruimte die ze hadden. Tafels stonden het grootste gedeelte van de tijd ingeklapt tegen de muur en om die reden werd vooral de onderkant rijkelijk versierd. Een van de hoogtepunten van de collectie is een originele sok uit de zeventiende eeuw, die bij restauratiewerkzaamheden aan de bedstede werd teruggevonden.

Afb. 2 Zicht vanuit het Leiden American Pilgrim Museum, 2009. Foto:Herenld / CC BY-SA (https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0)

Hoe vormend zijn de jaren in Leiden geweest voor de Pilgrim Fathers? Brachten ze iets Hollands mee naar Amerika? Een voorbeeld is het civiele huwelijk dat ze in de koloniën introduceerden. Dit was rechtstreeks gebaseerd op het Hollandse huwelijksrecht. Daarnaast speelde de Leidse universiteit als centrum voor theologische debatten een cruciale rol in de vorming van de opvattingen van de pelgrims over religieuze vrijheid. En zelfs het oer-Amerikaanse Thanksgiving heeft volgens historici belangrijke Hollandse wortels. De pelgrims zouden zich bij de vormgeving van het oogstfeest onder andere hebben laten inspireren door de jaarlijkse viering van het Leids ontzet op drie oktober waar ze in hun tijd in Leiden getuige van waren geweest. Uiteindelijk besloten de pelgrims de stad, die zij omschreven als een ‘fair & bewtifull citie, and of a sweete situation’ toch te verlaten om hun kinderen niet al te veel te laten verhollandsen. Holland-Amerika met mate dus.

Deze bijdrage is eerder verschenen in Holland-Amerika (2018.2). Het complete nummer is hier te bestellen.

Wouter Linmans

Aan de Vliet, naast het regionaal archief in Leiden, staat een bronzen beeld van een mensfiguur die op symbolische wijze twee werelden overbrugt. Het beeld staat op de plek waar in 1620 de Pilgrim Fathers vertrokken. Ze voeren onder de Vlietbrug door, in de richting van Delfshaven, gingen in Groot-Brittannië aan boord van de Mayflower, en zetten koers naar de Nieuwe Wereld. Het monument aan de Vliet, vervaardigd door Gert van der Woude, staat er sinds 2003. Op een lange gedenksteen aan de voet van het monument staan de familienamen van Leidse Pilgrims. Allerton, Bradford, Carpenter, Fletcher, Masterson, Winslow: Engelse calvinisten die begin 17de eeuw naar Nederland uitweken. Ze vestigden zich in Leiden waar ze elf jaar woonden.

Monument aan de Vliet ter nagedachtenis aan het verblijf van de Pilgrim Fathers in Leiden, door Gert van der Woude, 2003. Foto: Wouter Linmans, 2020.

In de binnenstad, aan de voet van de klokkentoren van de Hooglandse Kerk, staat het Leiden American Pilgrim Museum, een grote naam voor een klein museum. Twee eeuwenoude woningen zijn ingericht met meubels uit de tijd van de Pilgrims en tonen aspecten van het dagelijks leven. Ik ben er begin dit jaar voor het eerst geweest. Het voelt alsof je een tijdcapsule binnenstapt. De kleine vloertegels rond een oude haard zijn nog origineel en het ruikt er naar meubelstukken uit de 17de eeuw (er staat zelfs een middeleeuwse stoel, waar je even op mag zitten).

Na een reis van meer dan zestig dagen gingen de Pilgrims in november 1620 aan land op het schiereiland Cape Cod, niet ver van de huidige stad Boston. In hun kielzog werd in de loop der jaren een indrukwekkende reeks monumenten opgericht, waaronder het beeld aan de Vliet in Leiden, een glas-in-loodraam in de Pelgrimvaderskerk in Delfshaven, en grote stenen monumenten in Southampton (Groot-Brittannië) en Provincetown (Verenigde Staten). Een aantal Pilgrims bleef in Leiden achter, waaronder hun geestelijk leider John Robinson. Een plaquette aan de buitenmuur van de Pieterskerk herinnert aan zijn dood – vermoedelijk het meest ingetogen gedenkteken voor de Pilgrims. ‘Buried Under this House of Worship, 4 Mar.1625. In Memoria Aeterna Erit Justus’.

Dit jaar is het 400 jaar geleden dat de Pilgrims naar de Nieuwe Wereld vertrokken. Leiden is één van de steden waarin die gebeurtenis wordt herdacht. Museum De Lakenhal verzorgt een speciale tentoonstelling over de reis: ‘Pilgrims naar Amerika – en de grenzen van vrijheid’. Erfgoed Leiden en Omstreken heeft de opdracht gegeven om 3d-impressies van vier locaties in Leiden rond 1610-1620 te laten maken. Beide initiatieven laten de bezoeker op een bijzondere manier kennis maken met de wereld en het gedachtengoed van de Pilgrims vierhonderd jaar later. Kijk voor meer informatie over de herdenking van 400 jaar Pilgrims op. www.mayflower400leiden.nl/.

En wil je meer weten over Leiden American Pilgrim Museum, lees dan het topstuk van Jeannette van der Kamp in Holland 2018-2 over het verborgen Amerikaans erfgoed in Holland.

Podcast Koen van Toen | Aflevering Twee Noordwijkse Engelandvaarders (1943) (duur: 8:53 min)

Gesignaleerd door Lisa Lucassen

Juist in deze tijden van thuisblijven zijn podcasts een ideale manier van tijdverdrijf. Voor Koen Marijt was de crisis aanleiding om met zijn bedrijf Koen van Toen een eigen podcastserie te beginnen. Informatie over allerlei aspecten van de Noordwijkse geschiedenis was al uitgezocht en lag klaar om middels lezingen aan het publiek verteld te worden. Toen bijeenkomsten slechts beperkt mogelijk waren, was het creëren van een podcastserie een ideale manier om de geschiedenis naar de mensen te brengen. Zijn serie bevat voornamelijk verhalen over deze badplaats tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook voor niet-locals zijn de verhalen die Koen vertelt intrigerend.

Neem de aflevering over de twee Noordwijkse Engelandvaarders Leendert Hellenberg en Leendert den Hollander. Twee neven die in 1943 een sprong in het diepe waagden door de overtocht naar Engeland te maken. Ik ken verhalen over mannen die het jammerlijk niet gelukt is. De twee studenten Willem Heilbron en Dolf Scherpbier, bijvoorbeeld, probeerden al eerder in september 1941 de Engelse kust te bereiken via het strand van Katwijk. Met hun vouwkano kwamen zij helaas niet ver. Ze moesten hun poging afblazen. Gelukkig konden zij wegkomen zonder gezien te worden. Zal het deze twee neven uit Noordwijk wel lukken? Zeker als je bedenkt dat het 1943 is. Je kan niet zomaar het strand op lopen met een boot. De gehele Nederlandse kust is verboden terrein, ook wel Sperrgebiet genoemd. Dus hoe willen deze twee mannen dit voor elkaar krijgen?

Koen bouwt zijn verhaal goed op. Oplopend naar de climax. Het verhaal van Leendert Hellenberg en Leendert den Hollander is gebaseerd op persoonlijke brieven van Hellenberg. Hierdoor komt het verhaal tot leven en kun je je goed voorstellen hoeveel spanning deze mannen hebben gevoeld tijdens hun overtocht naar Engeland in 1943. Ik luister graag podcasts met een persoonlijk verhaal. Een verhaal waarin de personen tot leven komen aan de hand van historische bronnen. De afleveringen van historicus Koen Marijt maken nieuwsgierig en zijn een aanrader om te luisteren. Het zijn boeiende verhalen die je voor even mee terug de tijd in nemen.

Beluister hier de aflevering Twee Noordwijkse Engelandvaarders (1943): https://www.koenvantoen.nl/podcast/

Henk Looijesteijn

Hollanders laten zich voorstaan op hun nuchterheid. Maar nog diep in de 20ste eeuw waarschuwden ze allerwegen hun kroost weg te blijven bij de waterkant. Daar lagen immers tal van verdrinkende waterspoken op de loer. Vele namen hadden deze waterschrikken, als krulleboes, haantje pik, boeman of bul, maar in heel Holland, van de Hoeksche Waard tot de Anna Paulownapolder, troffen de volkskundigen van het Meertensinstituut vooral de bullebak aan. Op de verspreidingskaart uit 1965 ontbreken meldingen uit Amsterdam en omgeving, maar juist in de hoofdstad zijn nog sporen te vinden van deze gevreesde waterschrik.

Afb. 1 Overzichtskaart Watergeest en waterschrik door P.J. Meertens e.a., 1965. Geraadpleegd via Joep Kruijsen en Nicoline van der Sijs (samenstellers) (2016), Meertens Kaartenbank, op www.meertens.knaw.nl/kaartenbank/; eerste versie gelanceerd in 2014.

Op negen minuten lopen van mijn huis vind je de Bullebaksluis, daar waar de Bloemgracht en de Lijnbaansgracht elkaar kruisen. Tegenwoordig is het een brug, maar toen het in 1613 werd gebouwd was het een sluis naast de Raampoort, zodat je vanuit de Bloemgracht de Singelgracht op kon varen. Al in de 17de eeuw werd de sluis in verband gebracht met de bullebak, die overigens overal in Amsterdam te vinden was, hetgeen niet verbaast gezien de vele verdrinkingen in vroegmodern Amsterdam. De geschiedschrijver Jan ter Gouw (1814-1894) legde het aan de sluis verbonden volksverhaal vast in zijn boek Amstelodamiana (Amsterdam 1874; blz. 177-178): de bullebak ‘was een ijselijk waterspook, dat in diepe kolken woonde, en altijd op de loer lag, om den onvoorzigtige, die zich te digt op ‘t kantje waagde, bij de beenen te pakken en in de diepte te sleepen. Ook dit sluisgewelf werd voor een schuilhoek van den Bullebak gehouden: bij donkeren avond kon men hem horen brullen en ‘t water horen ruischen van zijn gewoel; ja, er waren lieden die zijn kop met vurige oogen over de sluisdeur hadden zien uitkijken’.

Afb. 2a-b De Bullebaksluis, waar tot de 19de eeuw een ‘ijselijk waterspook’ woonde die onvoorzichtige Amsterdammers in het diepe water verdronk.

Vooral als er gespuid werd, liet de bullebak dus van zich horen, totdat de wallen en het sluisgewelf werden afgebroken. Niemand wist waarheen de bullebak verhuisd was, aldus Ter Gouw; blijkbaar was dat naar het uiteinde van de Lijnbaansgracht, waar die aansluit op de Brouwersgracht, want de brug daar kreeg de bijnaam Bullebak, en heet tegenwoordig ook ambtelijk zo. Maar wie nu langs de kalm kabbelende wateren van de Lijnbaansgracht loopt, kan zich niet voorstellen dat daar ooit een verdrinkend monster rondwaarde.

Overigens ontbreekt het Amsterdam niet aan een plaatsvervangende urban legend, al moet men ervoor naar Nieuw West. Tussen 1948 en 1956 werd de voormalige Sloterdijkermeerpolder daar vergraven vanwege de zandwinning wat nodig was voor de aanleg en bouw van deze nieuwe stadswijken. Het daardoor ontstane en voor Hollandse begrippen buitengewoon diepe meer – op sommige plekken zelfs dertig tot veertig meter diep – werd bestemd voor buitenrecreatie. Vanaf 1957 mocht men er zwemmen, maar in de eerste weken verdronken al twee zwemmers in het midden van het meer, waar het water het diepst en koudst is. Sindsdien heeft het meer met name in hete zomers meer levens geëist. Vandaar dat moeders al in de jaren zestig hun zwemlustige kinderen waarschuwden voor het monster van de Sloterplas…

Afb. 3 De wateren van de Sloterplas herbergen naar verluid ook een verdrinkend monster – is het meer de huidige woonst van de bullebak? Hij woonde er al toen het nog een polder was…

Nu geeft het toch te denken dat ook de boeren in de verdwenen Sloterdijkermeerpolder gewoon waren hun kinderen te waarschuwen voor de bullebak… En zeg nu zelf, zo’n ruim en diep meer is toch prettiger wonen dan die smalle Lijnbaansgracht.  


Voor wie meer wil weten, Peter Paul de Baar schreef over de bullebak in Ons Amsterdam (https://onsamsterdam.nl/stadslegenden-de-bullebak). Zie voor het monster van de Monsterplas: Fred Martin, Jan-Paul van Spaendonck en Anthonie Holslag, Het monster van de Sloterplas (Amsterdam 2015).

Coolsingel, Kalverstraat, Dorpsstraat of de Hoogstraat. Wie kent ze niet? De één ontmoet er zijn idolen, de ander gaat er winkelen. Straten zijn vaak onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van een stad of een dorp. Soms leiden ze ook tot controverses. J.P. Coenstraat, kan dat nog wel? 

In samenwerking met de Gemeente Vlaardingen en Museum Vlaardingen duikt Holland. Historisch Tijdschrift op woensdag 29 juli van 10 tot 11 uur in de fascinerende geschiedenis van Hollandse straten. Tijdens een online webinar te volgen via Facebook vertellen drie sprekers hoe specifieke straten in Amsterdam, Schiedam en Vlaardingen ons meer kunnen vertellen over de geschiedenis van deze drie steden. Klik hier voor het programma.

Frank de Hoog

Afb. 1 Gezicht op Ter Heijde aan Zee. Foto: Frank de Hoog, 2020

Ter Heijde (of ‘De Heij’ voor Westlanders) is vrijwel tegen het strand aangebouwd. In het verleden werd dit vissersdorp herhaaldelijk door de natuur bedreigd. Enkele keren heeft de zee het oude vissersdorp in zijn geheel verzwolgen. Maar geregeld wisten de dorpsbewoners dit te voorkomen door de bedreigde delen van het dorp af te breken en verder landinwaarts weer op te bouwen. Ter Heijde staat daarom ook bekend als een wandelend dorp. [1]

Niet alleen door de natuur maar ook door het handelen van de mens moest Ter Heijde herhaaldelijk opnieuw worden opgebouwd. In 1943 gaven de Duitsers het bevel om het oude vissersdorp in zijn geheel te slopen voor de aanleg van de Atlantikwall. Deze plaquette uit 1946 aan de gevel van het eerste huis aan de enige toegangsweg naar Ter Heijde herinnert aan de vierde keer dat het dorp zal opbloeien.

Afb. 2 Plaquette ter herinnering aan de herrijzenis van het dorpje Ter Heijde aan Zee. Foto: Frank de Hoog, 2020

In 2019 kreeg dit verhaal een bijzonder vervolg. Via Twitter schonk de Nederlandse zanger en auteur Bastiaan Ragas aan de gemeente Westland een plaquette ter herinnering aan het heuglijke feit dat Ter Heijde aan Zee voor de vierde maal herrezen was. Het bord hing in de voormalige burgemeesterswoning in Lisse toen de ouders van Ragas dit huis kochten. De vorige bewoner, burgemeester Berends, had deze plaquette op 7 december 1960 gekregen van de inwoners van Ter Heijde toen hij burgervader was van de gemeente Monster, waar het vissersdorpje onder viel.[2]

De boodschap van beide herinneringsplaquettes is in elk geval duidelijk: deze Hollandse plek komt er altijd weer bovenop.

Meer lezen over deze kustplaats? In 2010 verscheen een artikel in Holland over de teloorgang van de visserij in dit dorp. https://tijdschriftholland.nl/wp-content/uploads/Holland2010_2web.pdf


[1] https://www.hvmonsterterheijde.nl/over-monster-en-ter-heijde

[2] https://www.ad.nl/westland/hoe-een-historische-plaquette-uit-ter-heijde-in-de-verzameling-van-bastiaan-ragas-terechtkomt~a3f84b5c/

In het Zuid-Hollandse Gouda liggen inmiddels niet minder dan 258 struikelstenen. Drijvende kracht achter de lokale organisatie is de jazz-zangeres Soesja Citroen, die hiervoor recent het ereburgerschap van haar woonplaats verkreeg. Zij besloot om de struikelstenen, waarop slechts naam, geboortejaar, deportatie en plaats en datum van moord vermeld staan, toe te lichten in een boek van eigen hand. Per adres wordt het verhaal verteld van de bewoners, hun familiare en professionele achtergrond en hun lotgevallen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Bart Wallet heeft het boek voor ons gerecenseerd. Zijn bevindingen leest u hier.

Gouds papieren monument

Bart Wallet, Assistant Professor in Politieke en Religieuze Geschiedenis aan de Vrije Universiteit van Amsterdam

Eerst werden joden slechts als Nederlanders herinnerd, toen als gemeenschap en tegenwoordig als individuen. Zo laat zich in het kort de ontwikkeling van de herinneringscultuur rond de tijdens de Tweede Wereldoorlog vermoordde joden schetsen. Het is onmiskenbaar dat vanaf omstreeks de eeuwwisseling de aandacht niet meer zozeer naar joden als groep met gedeelde ervaringen uitgaat, maar naar de heel persoonlijke lotgevallen van elk van hen sinds 1940. Dat uit zich duidelijk in de dynamiek van de monumenten: gedenkplaatsen voor de joodse gemeenschap als geheel waren dominant in de periode 1970-2000, thans zijn het vooral Stolpersteine die geplaatst worden. Dit van oorsprong Duitse initiatief van Europese proporties, beoogt om omgekomen joden te herdenken door middel van een struikelsteen in het trottoir voor het laatste in vrijheid gekozen woonadres.

Goudse struikelstenen

Ook in het Zuid-Hollandse Gouda liggen inmiddels niet minder dan 258 struikelstenen. Drijvende kracht achter de lokale organisatie is de jazz-zangeres Soesja Citroen, die hiervoor recent het ereburgerschap van haar woonplaats verkreeg. Zij besloot om de struikelstenen, waarop slechts naam, geboortejaar, deportatie en plaats en datum van moord vermeld staan, toe te lichten in een boek van eigen hand. Per adres wordt het verhaal verteld van de bewoners, hun familiare en professionele achtergrond en hun lotgevallen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De overlevende familieleden worden daarbij ook vermeld. De informatie wordt aangeboden op staatsnaam, alfabetisch geordend. Wat verwarrend is dat de bijgeleverde genummerde plattegrond met 64 locaties een andere volgorde hanteert – vermoedelijk in volgorde van plaatsing van de struikelstenen.

Het boek is een hybride publicatie. Het biedt enkele bladzijden per locatie, die afhankelijk van het beschikbare materiaal zoveel mogelijk vertellen over de vermoordde Goudse joden. Ook drie gedichten van de hand van lokale dichters die bij de onthullingsplechtigheden worden voorgedragen, zijn toegevoegd. Daarnaast wordt in een ander deel van het boek allerlei meer algemene informatie gegeven over de oorlog, joodse geschiedenis en het Stolpersteine-project. Tot slot bespreekt Citroen haar herinneringen aan Hans Citroen, haar Haags-joodse grootvader die Auschwitz overleefde. Deze drie onderdelen worden bijeengehouden door het persoonlijk engagement van de auteur. In al die stukken is zij zelf aanwezig als kleindochter, organisator en onderzoeker. Het is duidelijk dat zij haar hele ziel en zaligheid hierin heeft gelegd en met een respect afdwingende volharding het Goudse struikelstenenproject trekt.

Herinneringsdocument

Deze insteek maakt dat het boek in dubbele zin een herinneringsdocument is. Ten eerste omdat het voor de vermoordde Goudse joden op deze manier een papieren monument opricht; ten tweede omdat het boek als expressie van de Jewish memory van de auteur begrepen moet worden. In zijn invloedrijke boek Zakhor heeft de Amerikaanse historicus Yosef Hayim Yerushalmi onderscheid gemaakt tussen Jewish history en Jewish memory. Waar de eerste staat voor een moderne, wetenschappelijke historische benadering, die uitgaat van afstand tussen verleden en heden, wil Jewish memory juist heden en verleden op elkaar betrekken. De joodse traditie is, vanuit dit perspectief bezien, doortrokken van deze herinneringsmodus. Zo is ook Hier woonden een uitdrukking van de verwevenheid van heden en verleden, van de betekenis die de Sjoa heeft voor de identiteit van overlevenden en hun nazaten. Maar ook van de potentie daarvan voor een bredere stedelijke samenleving als de Goudse.

De herinneringsinsteek wordt overigens ook goed zichtbaar in de locatiebeschrijvingen. De informatie over de vermoorde joden komt uit een veelheid van bronnen (die helaas niet geannoteerd wordt): politiearchieven, Joodse-Raadkaarten, familiedocumenten, maar vooral ook veel oral history. Voormalige schoolkameraadjes en buurtkinderen vertellen hun herinneringen aan de joodse Gouwenaren. In die zin had dit boek ook kunnen heten: Gouda herinnert. Vanuit dat perspectief bezien, levert Citroen veel materiaal aan voor de studie van hoe de herinnering aan de vermoordde joden voortleeft.

Citroen benoemt het niet, maar het lijkt duidelijk dat dit pas het eerste boek is van wat een tweeluik moet gaan worden. Hier worden de portretten gepresenteerd behorend bij de 258 thans geplaatste struikelstenen. In totaal zijn echter 388 joodse Gouwenaren vermoord en het streven is hen allen met een struiksteen te eren. Dan kan een vervolg op dit boek niet uitblijven. Met Hier woonden heeft Citroen de stad Gouda alles in handen gegeven om de gehoorzaam uitgeleverde, soms ruw verraadde en vervolgens uitgemoorde joodse gemeenschap te blijven herdenken. Als uiting van piëteit naar de vermoordden, maar ook als opdracht voor het heden.

Soesja Citroen, Hier woonden. Stolpersteine Gouda, Gouda: uitgave in eigen beheer, 2020, 304 pp, ISBN 978-90-9033039-6. Prijs: €32,50

Valika Smeulders

Als kind verslond ik verhalen over leeftijdsgenoten in verre streken en situaties die mij vreemd waren. Ik begon met sprookjesboeken waarin kinderen terechtkwamen bij heksen, reuzen en boze stiefmoeders. Dat werd levensechter: ik volgde Remi die Alleen op de wereld rondzwierf en liet me meevoeren door Anne Frank naar Het Achterhuis. Zij namen mij mee naar een wereld van onrecht, waarin zij ondanks alles bleven doorzetten en hopen. Wat zij meemaakten was verdrietig, maar hun verhalen wekten ook bewondering en riepen op tot zelfoverstijgende moed.

Verhalen over onrecht blijken ook veel bezoekers te trekken. Zo wordt Het Achterhuis jaarlijks bezocht door 1.250.000 mensen. Maar ook het Dickens Festijn in Deventer, dat ondanks de vrolijke naam draait om weeskinderen die met kerst in de kou staan, telt jaarlijks 125.000 bezoekers Omdat ik mij beroepshalve bezighoud met ‘moeilijke geschiedenis’, onder meer verbeeld in musea, maak ik mee hoe deze op bezoekers overkomt. In gastenboeken en tijdens gesprekken lees en hoor ik regelmatig hoe belangrijk zij het stilstaan bij onrecht vinden, vanwege de tijdloze en universele relevantie. De confrontatie met onrecht aangaan is geen zelfkastijding, maar inspireert tot empathie, het relativeren van ‘je eigen sores’ en dromen over een betere wereld. Daarvan getuigen bezoekers, afkomstig uit India tot Zweden en Ecuador tot Nederland, van slavernijmusea in Ghana tot Curaçao.

Afb. 1 Ontwerp voor een beeld van Anton de Kom. Model van hout van Jikke van Loon, 2005. Collectie Rijksmuseum.

Tegelijkertijd gaan in het publieke debat stemmen op die ervoor pleiten het Nederlandse slavernijverleden op de achtergrond te houden. Met een benaming als ‘de Gouden Eeuw’ wordt in een schitterende vermomming in feite een grote grijze schim geworpen over een deel van de nationale geschiedenis.

Een schim waarin veel kansen verloren gaan. De kans om te analyseren waarom een systeem gebaseerd op ontmenselijking ingevoerd kon worden en zo lang kon bestaan. De kans voor zelfreflectie, die onze politieke hoofdstad Den Haag, tegenwoordig Stad van Vrede en Recht, zou versterken. De kans om te onderzoeken wie er onder het systeem hun weg moesten zien te vinden, wie er vrijwillig en onvrijwillig deel van uitmaakten en wie ertegen in verzet kwamen. Zonder in de valkuil van het veralgemeniseren van heldendom te stappen, denk ik dat er gedurende die eeuwen veel meer stemmen tegen slavernij bestonden dan nu gedacht wordt, zowel onder slaafgemaakten als niet-slaafgemaakten. En daarmee gaat in deze schim ook de kans verloren ons te laten boeien en inspireren door al die mensen over wiens doen en laten we nu nog veel te weinig weten.

In 2020 richt het Rijksmuseum in Amsterdam de schijnwerpers op tien van deze individuen in een tentoonstelling over slavernij met een biografische opzet. Dit is niet het enige museum dat steeds meer aandacht besteedt aan een complexer narratief over ons koloniale verleden. In die complexiteit verliezen sommige vertrouwde namen iets van hun glans, doordat schimmige praktijken voor het voetlicht komen, maar worden we ook een aantal nieuwe helden rijker.

Deze column verscheen eerder in Schimmige zaken in Holland (2019). Dit nummer, met daarin ook een interessant artikel over slavenverzekeringen, is te koop in onze webwinkel.