Over de productie van papier is veel geschreven. De geschiedenis van het boek is grondig in kaart gebracht. De rol van Amsterdam in de handelsgeschiedenis van de vroegmoderne tijd is uitgebreid onderzocht. Daniel Bellingradt, hoogleraar in de boekwetenschap aan de universiteit van Erlangen-Neurenberg, heeft in Vervlechting van de papiermarkt over al deze bekende onderwerpen het nodige te zeggen, maar hij brengt ook iets nieuws. Wat dat is, leest u in de recensie van Karel Davids over het nieuwe werk van Daniel Bellingradt.

Karel Davids, emeritus hoogleraar Economische en Sociale Geschiedenis

Paper trails

Over de productie van papier is veel geschreven. De geschiedenis van het boek is grondig in kaart gebracht. De rol van Amsterdam in de handelsgeschiedenis van de vroegmoderne tijd is uitgebreid onderzocht. Daniel Bellingradt, hoogleraar in de boekwetenschap aan de universiteit van Erlangen-Neurenberg, heeft in Vervlechting van de papiermarkt over al deze bekende onderwerpen het nodige te zeggen, maar hij brengt ook iets nieuws. Hij concentreert zich namelijk vooral op die onderdelen van de commodity chain van papier die in het onderzoek tot nu toe relatief weinig aandacht hebben gekregen, namelijk het transport, de groothandel, de distributie, het gebruik en het hergebruik.

De opmars van papier   

Het ‘papiertijdperk’ begon in Europa in de 15de eeuw. Perkament werd sindsdien steeds minder gebruikt. Het merkwaardige is nu, aldus Bellingradt, dat de meeste auteurs de beschikbaarheid van papier als een vanzelfsprekend gegeven beschouwen. Ze vragen zich niet af, hoe dat papier eigenlijk terechtkwam op de plaatsen waar het gebruikt werd. Waar, door wie en hoe werd papier verzonden en geleverd, en tegen welke prijzen en voorwaarden? Dat zijn de vragen die hij in dit boek wil beantwoorden. Dat hij daarbij primair een Amsterdams perspectief kiest, is gezien de vooraanstaande positie die de stad tot het eind van de 18de eeuw in het internationale handelsverkeer genoot niet meer dan logisch. Maar en passant geeft de auteur ook vrij veel informatie over de werking van de papiermarkt elders in Europa.

Het ene papier was het andere niet. Dat wordt duidelijk in het overzicht van het scala aan papiersoorten, waarmee het boek begint. Daarna komen de techniek van de productie, de kosten en de verschillende functies aan de orde. Veel papier werd gebruikt in drukkerijen. Geschat wordt dat papier in de 16de eeuw 50 à 70 procent van de oplagekosten van boeken uitmaakte en in de 17de en 18de eeuw nog altijd zo’n 40 tot 50 procent. Daarnaast bestond er in de vroegmoderne tijd een groeiende vraag naar papier als medium voor administratie en correspondentie en als verpakkingsmateriaal voor allerlei goederen, waarover tot nu toe weinig bekend is. In de volgende hoofdstukken richt de auteur zijn lens op het aanbod van papieren waren in de boekhandel (die in de tweede helft van 18de eeuw bijna een derde van de omzet vormden), de netwerken van kopers, verkopers, producenten en vervoerders, de handel in papiersnippers als recyclewaar en de centrale plaats van Amsterdam in bijna al deze onderdelen van de commodity chain. De enige schakel die in de stad ontbrak, was de productie. Er werd in Amsterdam niet één vel papier gemaakt.

Bellingradt combineert in zijn onderzoek begrippen en benaderingen uit vele disciplines. Boekwetenschap, cultuurgeschiedenis en communicatieonderzoek koppelt hij aan economische geschiedenis, economie en sociologie. Hij heeft ook een grote verscheidenheid aan bronnen gebruikt: van krantenadvertenties, handelsgidsen, schilderijen en, gravures tot en met databanken, notariële archieven, gildearchieven en bedrijfsarchieven in het Amsterdamse stadsarchief. Zo heeft hij veel gegevens over recycling ontleend aan de boekhouding van papierhandelaar Zacharias Segelke uit de jaren 1788-1803. De meest curieuze bronnen die Bellingradt heeft geraadpleegd zijn misschien wel verhalen waarin het papier zelf aan het woord komt. In de roman Simplicissimus uit 1669, bijvoorbeeld, komt een dialoog voor tussen de verteller en een stuk toiletpapier.

Caleidoscopisch perspectief      

Vervlechting van de papiermarkt is oorspronkelijk verschenen in het Duits. De vertaling is op zich helder, maar ze maakt hier en daar wel een wat stijve indruk. De Nederlandse ondertitel dekt trouwens minder nauwkeurig de inhoud dan de Duitse: Einblicke in den Amsterdamer Handel mit Papier im 18.Jahrhundert. Wat Bellingradt pretendeert te bieden, is namelijk niet een synthetisch overzicht van de geschiedenis van de Amsterdamse papierhandel, maar een caleidoscoop van mogelijke perspectieven op die geschiedenis. Elk hoofdstuk is deels beschrijvend, deels programmatisch van aard. De auteur vat telkens in het kort samen wat over een bepaald aspect tot nu toe bekend is en bespreekt daarna wat we graag nog meer willen weten en op welke manier we dat zouden kunnen achterhalen – met welke concepten, methoden en bronnen. De tekst is dus meer hybridisch dan de weidse Nederlandse ondertitel suggereert. Vervlechting van de papiermarkt biedt tegelijk een terugblik en een panorama voor de toekomst. Historici kunnen er niet alleen adequate informatie vinden over de stand van kennis maar ook volop inspiratie opdoen voor verder onderzoek. Dat is Bellingradts hoofddoel met het schrijven van dit boek geweest, en daarin is hij goed geslaagd.

Daniel Bellingradt, Vervlechting van de papiermarkt. De Amsterdamse papierhandel in de achttiende eeuw. Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2021, geïllustreerd, 210 p., ISBN 0789087049140. Prijs: € 25.

Toen Henk ’t Jong werd gevraagd om een bijdrage te leveren aan de reeks Tastbaar Verleden van de flink aan de weg timmerende uitgeverij Omniboek, schreef hij dan ook niet alleen over dat tastbare overblijfsel: de Alkmaarse tombe van Floris, waar zijn ingewanden zouden zijn begraven. Hij nam de gelegenheid te baat om ook een nieuwe overzicht te maken van het leven en de regering van de graaf. En is ‘t Jong hierin geslaagd? Henk Looijesteijn zocht het uit voor deze nieuwe recensie over De tombe van Floris V. Het tragische einde van de graaf van Holland.

Henk Looijesteijn, redacteur Holland. Historisch Tijdschrift

Floris V, eens en voor altijd graaf van Holland

Zeg graaf van Holland, en je zegt Floris – Floris V welteverstaan. Zijn voorvader Dirk III is de laatste jaren aan een aardige comeback bezig, maar toch, van alle graven van Holland blijft Floris V de ster. Dat heeft allerlei redenen, maar de belangrijkste is waarschijnlijk dat zijn gewelddadige levenseinde een traumatische gebeurtenis was voor zijn onderdanen. Zijn dood in 1296 is keer op keer beschouwd als een belangrijk symbolisch punt in de tijd. Er zijn toneelstukken over geschreven, het is talloze malen afgebeeld, en historici hebben zijn dood aangewezen als een belangrijk symbolisch ogenblik, een laatste oprisping van de Hollandse adel die een al te zeer op de opkomende burgerij gerichte graaf ombracht.

‘Der Keerlen God’ zouden de verongelijkte edellieden hem hebben genoemd, ‘de god van de boeren’. En van de Hollandse historici zou je kunnen zeggen, want Floris blijft van tijd tot tijd de gemoederen bezig houden. Toen Henk ’t Jong werd gevraagd om een bijdrage te leveren aan de reeks Tastbaar Verleden van de flink aan de weg timmerende uitgeverij Omniboek, schreef hij dan ook niet alleen over dat tastbare overblijfsel: de Alkmaarse tombe van Floris, waar zijn ingewanden zouden zijn begraven. Hij nam de gelegenheid te baat om ook een nieuwe overzicht te maken van het leven en de regering van de graaf.

Er bestaan nogal wat misverstanden over Floris V, zo blijkt uit ’t Jongs boek. Bijvoorbeeld de uitbreiding van het graafschap naar het oosten en noorden: dat was niet zozeer het gevolg van een doelbewuste politiek, als wel een samenloop van omstandigheden die goed uitpakte voor de graaf en in het voorbijgaan de grenzen van Holland bepaalde omdat de aanwinsten van Floris nadien vrijwel permanent Hollands bleven. ’t Jong rekent ook af met het verhaal van de verongelijkte adel: een groot deel van de Hollandse adel bleef de graaf trouw en had allerminst belang bij de moord. De samenzweerders die zijn ontvoering in gang zetten waren juist de voormalige potentaatjes in het Hollands-Utrechtse grensgebied die de graaf aan zich had onderworpen. De moord was daadwerkelijk het werk van één man, laat ’t Jong zien – de vermaledijde Gerard van Velsen.

De tombe van Floris V gaat dus over veel meer dan dat merkwaardige en vaak wat veronachtzaamde monumentje in de Alkmaarse Grote Kerk, maar biedt ook een handzaam overzicht van het leven van de graaf. ’t Jong schroomt daarbij niet om misvattingen onderuit te schoffelen: het is bijvoorbeeld onwaarschijnlijk dat Floris V zich voor de bouw van zijn dwangburchten liet inspireren door de Engelse kastelenbouw in Wales.

’t Jong gaat ook in op de ontstaansgeschiedenis van de tombe. Hij weet aannemelijk te maken dat de tombe pas uit de late 15de of vroege 16de eeuw komt, onderdeel van het herstel van de Alkmaarse kerk na een brand. Of Floris’ ingewanden er echt lagen is de vraag – ’t Jong wijst er op dat de bronnen die dat zeggen van veel later datum zijn dan bronnen dichterbij in de tijd, en in Holland was het balsemen van een grafelijk lichaam ongebruikelijk. Daartegen zou wel in te brengen kunnen zijn dat de latere geschiedschrijvers natuurlijk bronnen kunnen hebben gebruikt die niet bewaard zijn gebleven – zoals helaas wel vaker voorkomt, en niet alleen in de middeleeuwen. Volledig uitsluitsel lijkt uitgesloten.

De tombe van Floris V is fraai geïllustreerd, met onder andere mooie reconstructies van Floris, zijn vrouw en zijn vader Willem II. Een schoonheidsfoutje is het wegvallen van tekst op bladzijde 139 – daar is wat mis gegaan in de opmaak. Van sommige illustraties wordt niet duidelijk waarom ze zijn opgenomen. Waarom is er twee keer een afbeelding van de Bamberger Ruiter? Is het omdat hij wel wat weg heeft van het portret van Willem II op de Mainzer grafzerk? In de tekst wordt daar verder niets over gezegd.

Grosso modo is De tombe van Floris V echter een zeer waardevolle aanvulling van en correctie op de historische literatuur over deze zo belangrijke Hollandse graaf. Hij mag dan zijn geschrapt uit de zogenaamde ‘canon’ van het Nederlands verleden, hij zal niettemin de bekendste Hollandse graaf blijven, en men mag dan ook aannemen dat het niet de laatste keer zal zijn dat er aan Floris een boek wordt gewijd.

Henk ‘t Jong, De tombe van Floris V. Het tragische einde van de graaf van Holland, Utrecht: Uitgeverij Omniboek, 2021, 224 pp., ISBN: 9789401917469. Prijs: € 20,-

In 1875 koopt de puissant rijke Groningse fabrikant Willem Albert Scholten enkele vogels van de Rotterdamse vogelhandelaar en ‘naturalist’ Hendrik Sutherland. Zijn vrolijke, drukke briefhoofd valt op tussen de ingekomen post van Scholten, waar ik me al een paar maanden doorheen probeer te worstelen. Sutherland verkoopt ‘In- en Uitlandsche’ vogelen, maar op zijn briefpapier prijken ook een hondje en een aapachtig dier.

Afb. 1 Briefhoofd van Hendrik Sutherland . Collectie Groninger Archieven. Foto door auteur

Scholten nam bij Sutherland verschillende soorten ‘perkieten’, kardinalen en kaketoes af die helaas niet allemaal een lang leven gegund waren. Er gingen verschillende brieven heen en weer tussen Groningen en Rotterdam waaruit blijkt dat sommige vogels snel na aankomst zijn overleden, waarop Sutherland belooft kosteloos nieuwe te sturen. Hij gaf sowieso de garantie dat vogels levend zouden aankomen, maar hanteerde kennelijk ook nog een garantieperiode daarna. In een van zijn brieven merkt hij relativerend op dat ‘als ik een doode vogel heb denk ik beter de vogel dan ik’.

Afb. 2 Advertentie van Hendrik Sutherland uit Het nieuws van den dag, 24 januari 1887.

Uit een advertentie van Sutherland uit 1887 blijkt dat de kardinalen 7 gulden per stuk kostten, valkparkieten 9 gulden en grasparkieten 6 gulden 50.[1] Omgerekend naar nu zijn dat bedragen van rond de 80 euro per vogel – een flink luxeproduct dus. Papegaaien waren zelfs 15 gulden! Sutherland had zijn zaak aan de Visschersdijk 45. In 1890 overleed hij op slechts 44-jarige leeftijd, maar zijn weduwe zette de zaak voort aan de Eendrachtsstraat.[2] Beide panden staan er niet meer: ze lagen binnen de brandgrens van het bombardement op Rotterdam in 1940. 


[1] Het nieuws van den dag, 24-01-1887, p.3.

[2] Rotterdamsch Nieuwsblad, 24-11-1890, p.8; Rotterdamsch Nieuwsblad, 25-05-1891, p.7.

Tijdens een online symposium op vrijdag 1 oktober in Museum Vlaardingen presenteerde de redactie het nieuwe nummer dat geheel gewijd is aan de visserij. Het maritieme verleden kan in Nederland steevast rekenen op een grote belangstelling, maar visserij lijkt een stuk minder populair. In een poging om hier een verandering in te brengen, probeert Holland het onderzoeksveld opnieuw op de agenda plaatsen. Dit themanummer gaat over visserij, maar niet over bebaarde mannen die met bootjes en visnetten de zee op gaan. In plaats daarvan richten onze auteurs de blik veeleer landinwaarts, naar de sociaal-culturele context van het vissersbestaan. Walvisvaartglazen, 18de-eeuwse redersvrouwen en gerookte paling staan centraal in de hoofdartikelen. De bijdragen aan het themanummer laten zien dat het Hollandse visserijverleden nog altijd een schat aan verhalen biedt en op nieuwe manieren kan worden belicht en onderzocht.

Lees meer »

Ad van der Zee

Wanneer we het hebben over ‘maritiem erfgoed’ denken de meeste mensen aan iets dat met de zee te maken heeft. Dus aan schepen, scheepswrakken, havens en haveninstallaties bijvoorbeeld. Of, vooruit, aan shantyliederen, haringparty’s en visserstruien. Maar er bestaat ook maritiem erfgoed op binnenlandse schaal. Bijna elke stad of dorp in Nederland bezit wel iets van maritiem erfgoed (ik heb me laten vertellen dat alleen de gemeente Vaals in Zuid-Limburg elke maritieme relatie ontbeert), in de vorm van bevaarbare rivieren, meren of kanalen met een verhaal dat belang heeft voor de maritieme geschiedenis.

Mijn woonplaats Heemstede is vooral bekend vanwege zijn fraaie ligging op de oude strandwallen, de bijbehorende buitenplaatsen en de grootschalige verkavelingen tot forensendorp in de jaren 1918-1940. Maar Heemstede bezit ook volop relaties met water en scheepvaart. De plaats wordt gekenmerkt door enkele belangrijke noord-zuid waterlopen, het Spaarne, de trekvaart Haarlem-Leiden en de Ringvaart van de Haarlemmermeer. Daarnaast zijn er oost-west verbindingen, zoals enkele oudere natuurlijke duinbeekjes en gegraven waterlopen als de Blekersvaart en het Heemsteeds kanaal. Samen vormen die een netwerk van waterwegen waarover men sinds mensenheugenis heeft gevaren, met goederen, zand, passagiers én vuile was en in allerlei soorten en maten van schepen. En natuurlijk ook voor de lol, recreatievaart is in onze tijd net zo belangrijk geworden.

Ik moet eigenlijk ooit nog eens een exacte inventarisatie maken van de verschillende vaarwateren in en rond Heemstede en nagaan welke schepen of scheepstypen je daar aan kunt verbinden, maar in het algemeen kunnen we daar wel wat over zeggen.

Afb. 1  De vernieuwde haven van Heemstede, geschikt voor recreatievaartuigen. Het begin is er! Foto auteur, 2021

Beekjes en vaarten

De oude beekjes tussen de duinen en het voormalige Haarlemmermeer waren niet zozeer bevaarbaar, maar leverden schoon drinkwater, wat van belang was voor de boerenbedrijven die zich aan de rand van de strandwallen vestigden. Dat deden ze al in de vroege middeleeuwen, vondsten getuigen van bewoning uit die tijd of nog ouder. Sommige boerderijen werden later tot buitenplaatsen voor rijke stadsbewoners omgevormd. Op een van die buitenplaatsen, Leyduin geheten, kreeg de toenmalige eigenaar Van Lennep in 1850 het idee om dat duinwater via een gietijzeren leiding naar Amsterdam te vervoeren. Aan de Willemspoort werd het daar voor één cent per emmer verkocht. Dat natuurlijke duinwater raakte snel op en daarom ging men ertoe over om water vanuit de Rijn in de duinen te infiltreren, zoals nog altijd gebeurt.

Daarnaast zijn er nog een paar beekjes, zoals de Glipperbeek en de Van Merlenvaart, die ooit ook een natuurlijke beek was. Op de voormalige buitenplaats Bronstee is zelfs een natuurlijke bron, waar schoon duinwater via een ondergrondse beek opwelt en een vijver deed ontstaan: de Bronsteevijver waar je nog altijd in schoon water kunt zwemmen. De met de vijver verbonden Bronsteevaart watert af naar de rivier het Spaarne.

Afb. 2  Beeld van een vrouw die water uit een bron giet. Geplaatst op de brug bij de Bronsteevijver. Werk uit 1936 van de beeldhouwer H.A. van der Eijnden (1869-1839). Foto auteur, 2021

Een ander belangrijk watertje is de Blekersvaart. Vanouds waren aan de duinrand vele blekerijen gelegen, niet alleen in Heemstede, maar ook in Haarlem, Overveen en Bloemendaal. Vuile was werd per schip opgehaald in Haarlem en Amsterdam, gewassen met het schone duinwater en op grote bleekvelden gedroogd. Daarna voeren de schuiten met de schone was weer over de Blekersvaart via het Spaarne terug. Toen eenmaal het netwerk van trekvaarten zijn beslag kreeg, vanaf het midden van de 17de eeuw, bleek die verbinding ook uitermate geschikt voor het wasvervoer. De wasserijen werden weer later stoomwasserijen en de omgeving van de Blekersvaart had tot het midden van de 20e eeuw daardoor een wat industrieel karakter. Daar zijn nauwelijks nog sporen van over. De Blekersvaart gaat over in de Zandvaart, waarlangs ook schuiten met duinzand en schelpen richting het Spaarne voeren, totdat die functie werd overgenomen door het verderop gelegen Heemsteeds kanaal.

Trekvaart

Heemstede was een belangrijke plek op de trekvaartroute tussen Haarlem en Leiden die in 1657 werd open gesteld. Die trekvaart bestond deels uit bestaande, vergraven beekjes, maar er werden ook hele stukken van het traject nieuw gegraven. Ter hoogte van het huidige treinstation Heemstede-Aerdenhout stond de tolpoort aan de Leidse Vaart. Iedereen die gebruik wilde maken van het jaagpad moest tol betalen. Over de aanleg en de exploitatie van die trekvaart zijn intussen complete boeken geschreven, men moet zelf maar even nalezen in de Atlas van de trekvaarten.

Spaarne en kanaal

Het Spaarne is een oude veenrivier, de verbinding van het Haarlemmer Meer met het IJ. Al in 1285 werd een dam met sluizen gebouwd bij Spaarndam om het water van de Rijnlandse boezem te beheersen. Vanaf 1852 is het Spaarne aan zijn andere uiteinde verbonden met de Ringvaart. In 1916 werd in Heemstede vanuit het Spaarne een kanaal westwaarts gegraven dat lange tijd diende om kolen naar de nieuwe Heemsteedse gasfabriek te transporteren; zand en schelpen vanuit duinafgravingen gingen per schip de andere kant op. Heemstede kreeg daardoor een heuse haven waaromheen zich een industriegebiedje ontwikkelde met behalve die gasfabriek onder meer een asbestfabriek, de Nefabas. Die fabriek vertrok en ook aan die afgravingen van de duinen is – gelukkig – een eind gekomen. De Heemsteedse haven verloor de afgelopen decennia zijn industriële karakter en zeer recent is hij omgeturnd tot een aantrekkelijke plek voor recreatie met ligplaatsen voor jachten. Er is nu zelfs een grand café met een mooi terras aan het water.

Aan de oostzijde van Heemstede zijn door de verkavelingen in de jaren ’20 en 30 van de vorige eeuw enkele woonwijken prachtig aan het Spaarne komen te liggen, zodat de bewoners daar met hun eigen roei- en zeilbootjes konden varen. Toevallig ben ik in één van die wijken opgegroeid en alle kinderen, ik ook, hadden rubberbootjes. Ook aan Het Spaarne vinden we een op traditie gestoelde watersportvereniging die er al sinds 1885 zijn sfeervolle onderkomen met botenhuis heeft. Een kleine inham aan het Heemsteeds kanaal biedt sinds 1959 thuishaven aan een groep zeeverkenners en is van belang voor maritieme educatie en botenbouw.

Afb. 3 De Leidsevaart, de trekvaart tussen Haarlem en Leiden, ter hoogte van Heemstede (Manpadslaan). Foto auteur, 2021.

Ringvaart

En dan is er natuurlijk nog de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder die voor een groot deel langs Heemstede loopt met het gemaal Cruquius. De verhalen die met de Ringvaart en ‘de Meer’, inclusief zijn drooglegging, zijn verbonden vormen een hoofdstuk apart. Ik heb hier in deze Thuishoek slechts wat maritieme plekken willen uitlichten die je op een willekeurige wandeling door Heemstede tegen kunt komen. Dit onderzoeken van zogeheten ‘blauw erfgoed’ is een leuke bezigheid en kun je feitelijk in elke plaats doen en het gebeurt gelukkig steeds meer. Maritiem erfgoed is overal en de verhalen liggen er voor het oprapen, ‘opvissen’ zo men wil.

Het maritieme verleden kan in Nederland steevast rekenen op een grote belangstelling, maar het onderzoek naar de visserij lijkt de laatste jaren juist aan populariteit te hebben ingeboet. Hoog tijd om van koers te veranderen, vindt Holland. In een nieuw themanummer en symposium wil Holland laten zien dat het visserijverleden nog altijd een schat aan verhalen biedt en op nieuwe manieren kan worden belicht en onderzocht.

Op vrijdagmiddag 1 oktober organiseren Holland en Museum Vlaardingen een symposium over het Hollandse visserijverleden. Het programma en verdere informatie vindt u hier.

Samen met Tineke van Loosbroek gaf Jan de Vries de brieven van Betsy Repelius aan haar vriendin Marie du Saar (1860-1952) uit. Hoewel we mensen uit het verleden natuurlijk nooit echt kunnen kennen, is dat inderdaad het beeld dat de lezer krijgt op basis de enorme collectie van 350 brieven, geschreven in een periode van twintig jaar (1891-1911). Marieke Dwarswaard, redacteur van tijdschrift Holland. Historisch Tijdschrift, legt in haar recensie uit waarom dit venster een venster vormt op vrouwenlevens rond 1900. Haar bevindingen lees u hier.

Marieke Dwarswaard, redacteur Holland. Historisch Tijdschrift

Een venster op vrouwenlevens rond 1900

‘Een leuk, sympathiek mens’. Zo omschrijft Jan de Vries de persoon van Betsy Repelius (1848-1921) in een interview (gehouden in april 2021, te zien op het Youtubekanaal van Uitgeverij Verloren). Samen met Tineke van Loosbroek gaf De Vries de brieven van Betsy Repelius aan haar vriendin Marie du Saar (1860-1952) uit. Hoewel we mensen uit het verleden natuurlijk nooit echt kunnen kennen, is dat inderdaad het beeld dat de lezer krijgt op basis de enorme collectie van 350 brieven, geschreven in een periode van twintig jaar (1891-1911).

Repelius en Du Saar zijn beiden in de vergetelheid geraakt. De eerste zal kenners van 19de-eeuwse kunst wellicht nog wel iets zeggen, en de tweede is vooral bekend als eerste vrouw die promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam, maar over hun beider levens wisten we weinig – tot nu. De Vries en Van Loosbroek beschrijven in de inleiding van de brievencollectie dat zij in eerste instantie vooral geïnteresseerd waren in Du Saar, maar dit veranderde toen zij in haar archief op de brieven van Repelius stuitten.

Het feit dat er zo veel brieven van Repelius aan haar beste vriendin Du Saar bewaard zijn gebleven deed hen besluiten de brieven te transcriberen, van een inleiding te voorzien en uit te geven. Zo ontstaat er een inkijkje in het leven van ‘de eerste generatie professionele vrouwen’, en in ‘het milieu, het sociale netwerk, de sociale conventies en de culture smaak van een brede groep uit de Amsterdamse burgerij’.

Repelius was actief als schilder en haar kennissenkring bestond grotendeels uit medekunstenaars. Via het netwerk van Du Saar, die gepromoveerd was als oogarts maar door ziekte moest stoppen met haar praktijk, had Repelius echter ook contacten in de medische wereld. Daarnaast bevatten de brieven een dramatisch plot: Repelius zou haar samenwonen met Du Saar voortzetten in een nieuw, eigen huis, maar die laatste leerde in het buitenland dirigent Heinrich Hammer (1862-1954) kennen. Repelius moest zich schikken in haar rol, wat ze overigens op bewonderingswaardige wijze wist te doen. Ze toont zich een loyale, geïnteresseerde vriendin en een lieve suikertante van de kinderen van Du Saar en Hammer.

In de inleiding beschrijven de auteurs de levensloop van beide vrouwen, en achterin het boek bevindt zich naast een zeer uitgebreide namenindex ook een katern met biografische aantekeningen van ongeveer een alinea over de belangrijkste personen die met enige regelmaat terugkomen in de brieven. De brieven zelf zijn getranscribeerd en omgezet naar moderne spelling. Elk brievencluster (bijvoorbeeld van een reis van Betsy of juist uit een periode dat Marie in het buitenland verblijft) wordt voorafgegaan door een korte contextschets.

Het lijvige boek is een fantastische bron voor ieder die geïnteresseerd is in vrouwenlevens in de late 19de eeuw. De brieven laten zien hoe niet alleen Repelius maar ook de vrouwen in haar netwerk zich staande wisten te houden in de kunstwereld waarin zij een uitzondering waren, en hoe ze zichzelf wisten te ontwikkelen. Daarnaast merken de auteurs op dat de vrouwenkiesrechtstrijd, waar geschiedenissen over 19de-eeuwse vrouwen toch vaak over gaan, helemaal geen onderwerp is in het leven van Repelius en Du Saar. De Vries en Van Loosbroek concluderen dat Repelius een ‘praktisch feministe’ was: haar feminisme draaide ‘niet om kiesrecht, maar om haar beroep’.

Er is wel een aantal kritische kanttekeningen bij het boek te plaatsen. In de eerste plaats is de inleiding, hoewel gedegen, wat vaag op sommige punten. Zo worden weinig woorden gewijd aan de financiële onafhankelijkheid van Repelius en hoe uniek die was (of niet). Daarnaast had er meer geschreven kunnen worden over vrouwenvriendschappen en gezelschapsdames in de late 19de en vroege 20ste eeuw, in relatie tot de aard van de relatie tussen Repelius en Du Saar. Ook is het – hoewel begrijpelijk – jammer dat de auteurs in sommige brieven hebben geschrapt en andere brieven helemaal hebben weggelaten, op basis van hun eigen criteria van wat wel en niet interessant genoeg was. Het zou mooi zijn als het gehele corpus ergens digitaal beschikbaar zou zijn, zodat de lezer daarover zijn of haar eigen oordeel kan vellen.

Tot slot is het boek geen handzame zomervakantieliteratuur: na een pagina of 100 worden de beschrijvingen van Repelius enigszins repetitief. Deze verzameling is vooral geschikt als naslagwerk voor historici van de 19de eeuw, mede dankzij – om met een positieve noot af te sluiten – de zeer uitgebreide namenindex.

T. van Loosbroek en J. de Vries, Betsy Repelius. Brieven aan Marie du Saar, 1891-1911, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2021, 492 pp., ISBN: 9789087049119. Prijs: € 39,-