In deel 41 van de Zeven Provinciën Reeks gaat J.R. Bruijn, emeritus hoogleraar zeegeschiedenis aan de Universiteit van Leiden, in op een specifieke periode in de geschiedenis van de Rotterdamse admiraliteit. Aan de hand van enkele beeldbepalende aspecten, zoals het bestuur, de vergaderingen, de belastinginning, de financiën, de scheepswerf, de schepen, de officieren en zeelieden, biedt hij een zeer waardevol inkijkje in het reilen en zeilen van de Rotterdamse admiraliteit. Conservator Ron Brand van het Maritiem Museum Rotterdam legt in zijn recensie voor Holland uit waarom dit werk waardevol is voor ieder die onderzoek doet naar de Nederlandse zeegeschiedenis. Zijn bevindingen leest u hier.

Door Ron Brand, conservator Maritiem Museum Rotterdam

Jaap R. Bruijn, emeritus hoogleraar zeegeschiedenis aan de Universiteit van Leiden, stond aan de wieg van de Zeven Provinciën Reeks, die al sinds 1990 wordt uitgegeven door uitgeverij Verloren. Zelf werkte Bruijn mee aan verschillende deeltjes, die in een beknopte vorm informatie bieden over een bepaald aspect van de Nederlandse geschiedenis en cultuur van de 16de, 17de en 18de eeuw. Veel van de tot nu toe verschenen delen hebben een maritiem onderwerp en dat zal ongetwijfeld door Bruijn zijn gestimuleerd.

In het nu als deel 41 verschenen deel gaat Bruijn zelf in op een specifieke periode in de geschiedenis van de Rotterdamse admiraliteit. De marine van de Republiek was in de 17de en 18de eeuw niet een eenheid, maar bestond uit vijf admiraliteitscolleges: Amsterdam, Zeeland, West-Friesland, Zeeland en de Maze (Rotterdam). De voornaamste taken van de admiraliteiten waren het beheer en de uitrusting van de oorlogsvloot en de inning van belastingen, de zogenaamde convooien en licenten.

Veel archiefstukken van de admiraliteiten gingen verloren of raakten zwaar beschadigd op de avond van 8 januari 1844, toen brand uitbrak in het Ministerie van Marine. Gelukkig werden veel van de stukken gered door ze uit het raam te gooien. Half verbrand, doorweekt door het bluswater, bevroren, met slijk, sneeuw en ijs overdekt werden ze overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief om te worden gerestaureerd. Van de notulenboeken van de Maze, 1588-1795, die 234 banden telden, waren er nog 90 over. Wat betreft de eerste helft van de 17de eeuw zijn de resoluties van de admiraliteiten van Amsterdam en Rotterdam allesbehalve compleet, maar de Rotterdamse archiefstukken uit de periode 1625-1644 zijn grotendeels nog intact.

In de jaren 1980 maakte viceadmiraal A. de Booy b.d. transcripties van de overgebleven Rotterdamse resoluties. Hij gaf zelf een aanzet tot onderzoek van de Rotterdamse admiraliteit met een artikel over de Maze in de periode 1626-1628. Bruijn borduurt hierop voort. Aan de hand van enkele beeldbepalende aspecten, zoals het bestuur, de vergaderingen, de belastinginning, de financiën, de scheepswerf, de schepen, de officieren en zeelieden, biedt hij een zeer waardevol inkijkje in het reilen en zeilen van de Rotterdamse admiraliteit. Rode draden in deze periode zijn het gebrek aan daadkracht in het bestuur en het voortdurende gebrek aan geld. Oorzaken waren de bijdrage van de Staten-Generaal, die vaak niet tijdig of volledig werd uitbetaald, alsmede de inkomsten uit belastingheffingen, die achterbleven. Ook werd veelvuldig gefraudeerd en werden allerlei regels ontdoken. Leveranciers, zeelui en anderen moesten soms jaren op hun geld wachten. Opmerkelijk genoeg was er voor de aankoop van allerlei zeemansgidsen en prenten wél altijd geld beschikbaar.

De Rotterdamse admiraliteit had voortdurend te kampen met (te) weinig geld en toch veel verplichtingen en je vraagt je dan ook af hoe de Maze dit systeem zo lang in stand heeft weten te houden. Een vergelijking met de periode vanaf 1650, als diverse zeeoorlogen met Engeland worden uitgevochten, en ook met de gang van zaken bij een andere admiraliteit kunnen interessant zijn. Misschien is dat iets voor een volgend deel in de reeks.

Bruijns heldere betoog leest plezierig. De passages waarin problemen ter sprake worden gebracht, hebben een hoog anekdotisch gehalte. Soms geeft Bruijn onderkoeld commentaar, zoals in de inleiding bij twee citaten over de slechte financiële toestand in 1627 in vergelijking tot 1641. Hij stelt dan droogjes dat er in deze jaren niets was veranderd.

Jammer genoeg komt de wisselwerking tussen de Maze en de stad Rotterdam niet zo goed uit de verf. Er waren enkele pestepidemieën in de jaren 1634-1636, maar wat die betekenden voor de admiraliteit blijft onbekend. De notulen noemen niets hierover en bronnen over de stedelijke ontwikkelingen moeten deze gegevens dus aanvullen.

Het is een grote verdienste van Bruijn dat hij na zijn emeritaat in 2003 niet stil is gaan zitten en onderzoek is blijven doen naar tal van maritiem-historische onderwerpen. Bruijn is van zeer vele markten thuis met publicaties over de marine, handel, walvisvaart, maar ook de grote zeevaarders als ook de gewone zeelieden. Over de geschiedenis van de oorlogsvloot in de Republiek schreef hij al een overzichtswerk (ook vertaald in het Engels), maar in het hier besproken boek gaat hij specifiek in op één van de vijf admiraliteiten. Het boek biedt heel veel nuttige informatie voor iedereen die onderzoek doet naar de Nederlandse zeegeschiedenis.

Jaap R. Bruijn, Reilen en zeilen van de admiraliteit van Rotterdam in de jaren 1630-1640. Zeven Provinciën Reeks, nr. 41. (Uitgeverij Verloren: Hilversum 2022) 114 blz., ill., ISBN 9789087049812. Prijs: € 15,-

Het Rampjaar en de totstandkoming van de Oude Hollandse Waterlinie worden in 2022 herdacht en gevierd. Als startschot voor de herdenking gaf WBOOKS in 2021 in samenwerking met de Stichting OHW Het Oude Hollandse Waterlinie Boek uit, geschreven door historicus Sander Enderink. Het boek heeft vooral tot doel om 350 jaar Oude Hollandse Waterlinie op de kaart te zetten, maar is de auteur hierin geslaagd? Militair historicus Merle Lammers nam het boek ter hand en bespreekt haar bevindingen op onze website: https://tijdschriftholland.nl/recensie-waterlinie-boek/

Door Merle Lammers, militair historicus

Het Rampjaar en de totstandkoming van de Oude Hollandse Waterlinie worden in 2022 herdacht en gevierd. Als startschot voor de herdenking gaf WBOOKS in 2021 in samenwerking met de Stichting OHW Het Oude Hollandse Waterlinie Boek uit, geschreven door historicus Sander Enderink. De geschiedenis van de Oude Hollandse Waterlinie, een verdedigingslinie tussen de Zuiderzee en Heusden, wordt op een spannende en pakkende manier verteld. Het boek is bedoeld voor een breed publiek en heeft vooral tot doel om 350 jaar Oude Hollandse Waterlinie op de kaart te zetten. Het boek bevat 245 verhalen over de waterlinie, verdeeld over tien hoofdstukken. Het leeuwendeel – 120 van de 288 pagina’s, verdeeld over vijf hoofdstukken – gaat over het Rampjaar 1672, het geboortejaar van de Oude Hollandse Waterlinie.

Water als verdedigingsmiddel

Het idee van een muur van water om de vijand tegen te houden was niet nieuw; deze praktijk werd al tegen de Spanjaarden ingezet tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Toch kwam pas in 1672 een eerste waterlinie tot stand. Dat wil niet zeggen dat er een goed uitgewerkt plan klaarlag voor wanneer de vijand de Republiek zou binnenvallen. In tegendeel. De totstandkoming van de waterlinie had nogal wat voeten in de aarde. Op levendige wijze beschrijft Enderink het eindeloze getreuzel van de verschillende stadsbesturen bij de totstandkoming van de waterbarrière, die uiteindelijk pas gerealiseerd werd toen de vijand de grenzen van de Republiek al gepasseerd was. Dijken werden doorgestoken en polders liepen onder water. Langs vestingen en schansen kwam een verdedigingslinie tot stand die er uiteindelijk voor zorgde dat de Fransen niet tot Holland door konden dringen. De provincies Gelderland, Utrecht en Overijssel werden bezet.

De Franse Tirannie

Toch was de waterlinie geen ondoordringbare barrière. Het grootse gevaar vormde het weer: wanneer het vroor, zou de vijand wel eens een poging kunnen wagen om over het ijs naar Holland te trekken. De Franse generaal Luxembourg trommelde eind december 1672 een leger bijeen om via Woerden over het ijs bij Zegveld naar Holland te trekken. Toen het begon te dooien en het ijs te zwak bleek, was de Fransman genoodzaakt een deel van zijn leger terug te sturen. Met een ander deel trok hij verder. Het rijke Holland was niet meer te bereiken, maar het lukte om terug te keren naar Woerden door langs de kleine dorpjes Bodegraven en Zwammerdam te trekken. De soldaten vierden hier hun frustraties bot op de bevolking. Er zijn gruwelijke verhalen bekend over verkrachtingen, martelpartijen en plunderingen. Het is jammer dat Enderink de tocht van de Fransman wel beschrijft, maar niet ingaat op de verhalen van tijdgenoten over het bloedbad. Hoewel Enderink wel aandacht besteed aan de lotgevallen van boeren of mensen die in de dorpjes in het frontgebied langs de waterlinie woonden, ligt het accent – zoals in veel militair historische studies – voornamelijk op ‘grote, belangrijke mannen’.

Een plaatje bij een praatje?

Het boek is prachtig vormgegeven: elk venster is voorzien van een afbeelding. Foto’s van (de overblijfselen) van vestingsteden worden afgewisseld met 17de- en 18de-eeuwse prenten en schilderijen. Door de nadruk te leggen op afbeeldingen schuilt tegelijkertijd ook een gevaar. Soms lijkt het alsof er met veel moeite een enigszins geschikt plaatje is gezocht. Daarbij helpt het ook niet dat onderschriften bij de afbeeldingen ontbreken. Het venster over de Slag bij Kruipin (11-12 oktober 1672) wordt bijvoorbeeld voorzien van een ruitergevecht van Jan van Huchtenburg uit ca. 1680-1700. De lezer zou kunnen denken dat het schilderij deze slag verbeeldt. Op de achtergrond van het venster over de (nieuwe) katholieke inwijding van de Domkerk in Utrecht staat de zielenvisserij van Adriaen Pietersz. van de Venne uit 1614. Dit soort kleinigheden zijn jammer, want er bestaan wel degelijk prenten van de slag bij Kruipin, de katholieke inwijding van de Domkerk en de processies in Utrecht. Deze kleinigheden doen echter weinig af aan de spannende, vlot geschreven verhalen. Het boek is dan ook een aanrader voor de lezer die meer wil weten over het water dat ons 350 jaar geleden van de verdrinkingsdood redde.

Sander Enderink, Het Oude Hollandse Waterlinie Boek, WBOOKS: Zwolle 2021, 288 pp., geïllustreerd, ISBN: 9789462584259. Prijs €19,95.

Inhoudsopgave

Redactioneel | Holland Varia
Mats Dijkdrent | Genezende architectuur. Traditie en medische innovatie in een Leids 16de-eeuws pest- en dolhuis
Marieke Dwarswaard | Een moeizaam huwelijk. De samenwerking tussen christenen en socialisten in het radicale antimilitarisme rond de Eerste Wereldoorlog
Jessica den Oudsten | Een microgeschiedenis. De nakomelingen van het migrantenechtpaar Laurens Govertse en Engeltje Goverts in Amsterdam, 1660-1811.

Holland BLOC

Beeldessay – Laurien van der Werff | Levensechte leeuwen | Lees online
Topstuk – Arie Korbee en Koen Marijt | Stripverhaal ‘Panda’
Column – Henk Looijesteijn | Ode aan de vrijetijdshistoricus
Uithoek Koen Marijt | Fort Wierickerschans


Inhoudsopgave

Redactioneel | Het Rampjaar in Holland
Pauline Kiesow | ‘Een Jonger Heldt, een Josua verheven’. De verbeelding van het stadhouderschap in eigentijdse zang en dichtkunst
Jasper Dekker en Stan Bussen | De minuten van Johan de Witt. Het Rampjaar via nieuwe onderzoeksmethoden ontleed
Merle Lammers | ‘Wat is dit een ruwineusen oorloch’. De Franse oorlogvoering tijdens de Hollandse Oorlog | Lees online

Frans R.E. Blom | ‘Amsterdam is geen Parijs’. De Franse opmars naar de Schouwburg
Arthur der Weduwen | Druk, lees en huiver: vroege herinneringen aan het Rampjaar

Holland BLOC

Interview Wouter Linmans | 1672 in geuren en kleuren
Beeldessay Lex van Tilborg | De moord op de gebroeders De Witt
Tijdingen Jaap de Haan | In het spoor van de Franse doorbraak. Een wandeling langs de Hollandse Waterlinie
Column Ineke Huysman | ‘Bij tegenspoed wijt men het één’
Uithoek Ad van der Zee | De Schenkenschans


Inhoudsopgave

Redactioneel | Caraïbisch Holland
Gabriëlle La Croix en Matthias Lukkes | Johannes Heyliger Pieterszoon. Commandeur en planter op St. Eustatius in de 18de eeuw
Jan Bant | Een menselijke brug. De Hollandse jaren van Otto Huiswoud (1893-1961)
Emily Hansell Clark | Muziek en migratie. De Javaans-Surinaamse gamelan in Den Haag

Holland BLOC

Beeldessay – Esther Schreuder | Een ‘cadeautje’ uit Curaçao voor Willem V
Topstuk – Dyonna Bennett | De kachu communiceert
Column Alex van Stipriaan | Slavernij en Hollandocentrisme
Uithoek – Henk Looijesteijn | Alkmaar in Suriname | Lees online


Inhoudsopgave

Redactioneel | 1572: Opstandig Holland
Judith Bravenboer | Drie partijen – één missie?
Johan Visser | Om de vrijheid van religie?
Raymond Fagel | Het geweld kwam van twee kanten
Lotte van Hasselt | De katholieke vluchtelingenenclave in Amsterdam
Arjan Nobel | ‘Den dach des oordeels is nakende’
Geeske Bisschop | ‘Leve Enkhuizen!’

Holland BLOC

Tijdingen – Christoph van den Belt en Isabel Casteels | Lokaal herdenken van een meerstemmig verleden
Topstuk – Bob Benschop | De Vrijheidsnimf
Beeldessay – Roy Tepe | De Martelaren van Gorcum in beeld
Column – Paul H.A.M. Abels | Coornhert: advocaat van verliezers en verdrukten
Uithoek – Violet Soen | Mons (Bergen)

Op 1 april verloor Alva zijn bril! 450 jaar geleden namen de watergeuzen het stadje Den Briel in. Natuurlijk staat de redactie van Holland ook bij dit keerpunt in de Tachtigjarige Oorlog stil. Het jaar 1572 is het begin van de https://geboortevannederland.nl/ dat in het land groots gevierd wordt.

Met een dubbeldik nummer brengen wij nieuwe perspectieven op dit bijzondere jaar naar voren: Raymond Fagel stelt bijvoorbeeld de ervaringen van Spaanse soldaten centraal, Arjan Nobel richt zich op de Hollandse plattelandsbewoners en Lotte van Hasselt brengt de katholieke vluchtelingengemeenschap in Amsterdam in beeld. Ook kijken we terug op de herdenking aan Den Briel door de eeuwen heen en reflecteren we hoe de herdenking van 1572 er anno 2022 uitziet.

Bestel het nummer snel in onze webwinkel voor slechts 12,50 euro: https://tijdschriftholland.nl/pro…/1572-opstandig-holland/

Lees meer »

Vóór 1385 was er geen enkel klooster in Amsterdam. In 1435 waren het er zestien. Het religieuze leven is in een tijd van vijftig jaar blijkbaar sterk veranderd en tegelijkertijd heeft het uiterlijk van de stad een gedaantewisseling ondergaan. Hoe hebben beide ontwikkelingen op elkaar ingewerkt? Dat is de hoofdvraag van het proefschrift waarop Bas de Melker op 17 oktober 2002 cum laude promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam. Dankzij de inspanningen van de door hemzelf opgerichte Stichting Middeleeuwse Archieven Amsterdam (SMAA), een gilde van toegewijde vakbroeders, financiële begunstigers en uitgever Thys Verloren is deze ‘grensverleggende studie’, aldus recensent Nico Lettinck, alsnog verschenen. Waarom de verschijning van dit proefschrift in boekvorm van onschatbare waarde is, leest u in de recensie.

De zielenheilsmarkt in middeleeuws Amsterdam

Door Nico Lettinck, mediëvist

Vóór 1385 was er geen enkel klooster in Amsterdam. In 1435 waren het er zestien. Het religieuze leven is in vijftig jaar tijd blijkbaar sterk veranderd en tegelijkertijd heeft het uiterlijk van de stad een gedaantewisseling ondergaan. Hoe hebben beide ontwikkelingen op elkaar ingewerkt, of: wat was de wisselwerking tussen de metamorfose van de devotie en die van de stad? Dat is de hoofdvraag van het proefschrift waarop Bas de Melker op 17 oktober 2002 cum laude promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam. Deze grensverleggende studie was weliswaar online beschikbaar, maar de auteur was voornemens zijn dissertatie ook in boekvorm uit te geven. Door zijn overlijden op 16 november 2018 leek dat er niet meer van te komen. Maar dankzij de inspanningen van de door hemzelf opgerichte Stichting Middeleeuwse Archieven Amsterdam (SMAA), een gilde van toegewijde vakbroeders, financiële begunstigers en de sterk betrokken uitgever Thys Verloren is het er gelukkig toch van gekomen.

Voor het persklaar maken van deze studie is veel werk verzet. Er zijn illustraties (ook in kleur), kaarten, tabellen en een register toegevoegd. De verwijzingen naar de archiefstukken in het oude gemeentearchief zijn allemaal omgezet naar hun huidige vindplaats in het stadsarchief, hetgeen een monnikenwerk geweest moet zijn. Waardevol is ook de epiloog van Koen Goudriaan. Daarin worden de onderzoeksresultaten van De Melker aangevuld met relevante bevindingen uit recente publicaties over de kartuizers, de Moderne Devotie en vrouwenkloosters.

Het boek begint met een uitvoerige schets van de ontwikkeling van Amsterdam, van dorp tot stad, in de periode 1300-1390. Dit hoofdstuk is, evenals de rest van het boek, geschreven ‘vanuit de bronnen’, zodat er een levendig beeld ontstaat van de dynamiek die de stad toen in zijn greep kreeg. In sommige gevallen leidt dat tot nieuwe inzichten, bijvoorbeeld dat de moderne koopman die in de 14de eeuw op het toneel verscheen vaak tevens grootgrondbezitter was, of voortkwam uit een familie van grootgrondbezitters. De auteur concludeert droog: ‘Aan de eerste Amsterdamse kapitalisten hing een geur van mest.’

Na deze opmaat worden in de volgende hoofdstukken alle bestaande religieuze instellingen (de ‘oude devotie’) en de talrijke nieuwe kloosters (de ‘nieuwe devotie’) gedocumenteerd beschreven. De Melker hanteert hierbij tevens de begrippen ‘instrumentele devotie’ en ‘participatieve devotie’. In het eerste geval kon iemand religieuze instellingen financieren om zijn zielenheil en dat van zijn familie veilig te stellen. In het tweede geval koos men ervoor zélf een devoot leven te gaan leiden in een klooster (dat uiteraard eerst gesticht moest worden). In beide gevallen stond de zorg om het zielenheil centraal. Beide motieven blijven in deze periode leidinggevend, zodat volgens de auteur van een ware concurrentie op de ‘zielenheilsmarkt’ gesproken kan worden. Onbesproken blijft de vraag in hoeverre de opvattingen over hemel, hel en vagevuur in deze periode van 50 jaar al of niet zijn veranderd.

Aan het begin van de stichting van de vele stadskloosters waarmee Amsterdam overspoeld zou worden, stonden de kartuizers (ca. 1392/93). Daarna volgden er nog vijftien, waaronder opvallend veel vrouwenkloosters. De bouw van deze nieuwe kloosters viel samen met het religieuze elan dat in gang gezet was door Geert Grote (ϯ 1384) en zijn navolgers (de Moderne Devotie). Kenmerk van deze beweging was het streven, bij geestelijken en leken, naar een eigen, persoonlijke devotie, los van de bestaande kerkelijke en politieke structuren. In het snel groeiende en steeds zelfbewuster wordende Amsterdam was daar een goede voedingsbodem voor.

Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is gewijd aan de vraag: welke mensen zaten er achter al die nieuwe kloosterstichtingen? Wat waren hun motieven en hoe werden ze gefinancierd? Anders gezegd: wat waren de geografische, sociale en economische achtergronden van de kloosterlingen? De rode draad in het betoog is dat de stedelijke elite weliswaar steeds het initiatief nam voor een nieuwe stichting, maar dat dit ook gedragen werd door de minder vermogende burgers. Op dit gebied heeft het boek veel nieuws te bieden en laat De Melker zien dat hij de archieven tot in détail overziet. Zo lezen we bijvoorbeeld dat de kartuizer monnik Klaas Roelofsz. om het leven kwam toen hij tijdens het plegen van enig onderhoud in de voorraadkelder van het St.-Andriesklooster bedolven raakte onder het instortende keldergewelf. De auteur verwijst hiervoor naar het Liber benefactorum van het kartuizer klooster, dat hij ook gereed had om uitgegeven te worden. Tom Gaens en Koen Goudriaan hebben deze belangrijke bron klaargemaakt voor publicatie: Bas de Melker (ϯ), ed., Het ‘Liber benefactorum’ van het kartuizerklooster bij Amsterdam, Studia Cartusiana 6 (Leuven, 2021).

Op een bewonderingswaardige manier heeft De Melker laten zien hoe de ontwikkeling van de stad Amsterdam en de explosieve groei van de stadskloosters elkaar wederzijds beïnvloed hebben. Het resultaat was dat Amsterdam in 1435 zich ontwikkeld had tot een grote, brutale stad: ‘rijk, machtig en zelfbewust op de grens van het arrogante’. Voor de bestudering van de geschiedenis van Amsterdam in de middeleeuwen zal dit boek de komende decennia onmisbaar blijven.

Bas de Melker, Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze en charitatieve instellingen in Amsterdam in het licht van de stedelijke ontwikkeling, 1385-1435, Hilversum: Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2021, 550pp., geïllustreerd, ISBN: 9789087049270. Prijs: € 50,-

Isabel Casteels

Iedereen kent het Leidse treinstation Lammenschans, maar waar komt deze naam vandaan?

Schans Lammen speelde een belangrijke rol tijdens het Beleg van Leiden (1573-1574). De schans werd op 14 oktober 1573 ten zuiden van de stad aangelegd door de Leidenaren als verdediging tegen de Spaanse troepen. Op 30 oktober zette generaal Francisco de Valdez het beleg in. Hij sloot de stad af van bevoorradingen door de buitenwereld om zo de stad tot overgave te dwingen. Maandenlang hield de belegering aan. Uiteindelijk besloten de Staten van Holland om, als laatste redmiddel, de dijken door te steken en een groot deel van Holland onder water te zetten.

Afb. 1 Joost Janszoon Bilhamer bracht ten tijde van het beleg als ingenieur in dienst van het regeringsleger de verdedigingswerken rondom Leiden in kaart. Kopie door T. Reets, 1717. Collectie Erfgoed Leiden en Omstreken).

Het was bij schans Lammen waar Cornelis Joppenszoon vervolgens in de vroege ochtend van 3 oktober 1574 een pot hutspot zou hebben aangetroffen, achtergelaten door Spaanse soldaten. Zo zou hij als eerste te weten zijn gekomen dat de Spanjaarden vertrokken waren, waarmee het Leidens Ontzet werd ingeluid. Later die dag zouden de geuzen de uitgehongerde Leidenaren hebben voorzien van haring en wittebrood. De honger, hutspot en haring kwamen al snel centraal te staan in de herinnering aan het Leidens Ontzet. Nog steeds vormen ze een vast onderdeel van de jaarlijkse viering.

Afb. 2 De uitgehongerde Leidenaren vallen na het Ontzet aan op haring en wittebrood. Schilderij door Otto van Veen, ca. 1574 – 1629. Collectie Rijksmuseum Amsterdam).

Station Lammenschans is sinds 1961 in gebruik. In datzelfde jaar werd naast het station ook het standbeeld van Joppenszoon onthuld, vervaardigd door beeldhouwer Oswald Merkelbach. De precieze locatie van de schans was tot voor kort trouwens onbekend. Om die reden werd in 2017 een fondsenwerving opgezet door inwoners van Leiden. In 2020 troffen archeologen resten van de schans aan onder de huidige Europaweg. Bij de opgravingen kwamen nog andere vondsten naar boven, zoals aardewerk, een drinkglas, een visloodje en… een tinnen lepel. Zou die gebruikt zijn om de hutspot mee te eten?

Afb. 3 Het standbeeld van Cornelis Joppenszoon door Oswald Merkelback uit 1961 (foto: Wikimedia).

De kikkers springen je tegemoet vanaf de eerste bladzijden van het boek Kikkers en kaaskoppen. Al eeuwenlang associëren buitenlanders Nederlanders met kikkers vanwege het drassige landschap in het noorden en het westen van het land. Buitenlandse cartoonisten maakten dankbaar gebruik van de kikker om in tijden van oorlog hun vijand aan de Noordzee belachelijk te maken. In Kikkers en kaaskoppen bespreekt samensteller Daniel R. Horst, wetenschappelijke medewerker van de afdeling Geschiedenis van het Rijksmuseum, een keuze uit de ruim 7.000 spotprenten uit de eigen collectie. Hij doet dat aan de hand van vier thema’s: naast kikkers ook kaaskoppen, rokers en de kwalificaties lomp, lui en laf. Redacteur Jaap de Haan liet zich leiden door deze selectie aan buitenlandse spotprenten. Wat viel hem op en wat vond hij van de wijze waarop de spotprenten in de context zijn geplaatst. U leest het in zijn recensie.