Recensie S. Groenveld, Facetten van de Tachtigjarige Oorlog

S. Groenveld, Facetten van de Tachtigjarige Oorlog. Twaalf artikelen over de periode 1559-1652; Hilversum: Verloren, 2018; geïllustreerd, 400 pp., ISBN 9789087047269; € 35,-

Gijs Rommelse, Haarlemmermeer Lyceum

Kan je als promotus met goed fatsoen het werk van je eigen promotor recenseren? Men zou immers kunnen stellen dat het niet aan de voormalige gezel is het werk van zijn meester tegen het licht te houden; het is niet aan de leerling zich eigenmachtig naast de leraar te stellen. Ook kan worden gezegd dat een jarenlange samenwerking een kritische, beschouwende attitude in de weg zou kunnen staan. Deze twijfel bekroop mij toen de redactie van Holland Historisch Tijdschrift me verzocht het onderhavige boek te bespreken. Na enige overweging besloot ik evenwel dat het misschien wel juist aan een voormalige student was dit boek te beschouwen, juist vanwege het initiatief dat eraan ten grondslag had gelegen.

Groenveld was tot aan zijn emeritaat in 2006 hoogleraar aan de Universiteit Leiden in de geschiedenis en cultuur van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Vanaf 1964 publiceerde hij, blijkens het achterin het boek opgenomen overzicht ongeveer tweehonderdveertig boeken, artikelen, hoofdstukken en boekbesprekingen. Zijn werk is veelzijdig. Op politiek gebied schreef hij onder meer over de ontwikkeling van ambten en instituties, vergadercultuur, diplomatie en buitenlandse verdragen, en tolerantie en censuur in de media. Daarnaast publiceerde hij regelmatig over muziek, met name orgelcultuur, over religieuze identiteiten, armen- en wezenzorg, kaapvaart, kerkgebouwen en de Haarlemmermeer. Het overgrote deel van zijn werk verscheen in het Nederlands, maar daarnaast bevat het veel Duitse en ook enkele Engelstalige stukken. Veel van zijn werk is in kleinere tijdschriften of in minder bekende jaarboekreeksen uitgekomen.

De titel van het boek doet recht aan de inhoud, het betreft ‘facetten’ van de Tachtigjarige Oorlog en bevat daardoor niet echt een rode lijn, of het moet zijn dat het een soort representatieve doorsnede biedt van Groenvelds onderzoek naar de ontwikkeling van de Nederlandse instituties en bestuurspraktijken tijdens de Tachtigjarige Oorlog.

Het hier besproken boek is tot stand gekomen door een initiatief van twee van zijn promoti, Frits van Dulm en Albert Scheffers. Het was hun bedoeling, zo stellen zij in hun ten geleide, om Groenveld namens de dertien promoti die hij in de tien jaar na zijn emeritaat begeleidde te bedanken voor diens ‘onbaatzuchtige begeleiding, grote steun en inspiratie bij de voorbereiding van hun dissertatie.’ Het bevat twaalf artikelen die hij zelf heeft gekozen. Twee ervan zijn niet eerder gepubliceerd, twee verschenen er in Duitstalige bundels, één vormt een samentrekking van een Engelstalig artikel en stuk dat in een Belgisch tijdschrift verscheen, en de rest was uitgebracht in ‘minder zichtbare’ Nederlandstalige bundels of jaarboeken. De titel van het boek doet recht aan de inhoud, het betreft ‘facetten’ van de Tachtigjarige Oorlog en bevat daardoor niet echt een rode lijn, of het moet zijn dat het een soort representatieve doorsnede biedt van Groenvelds onderzoek naar de ontwikkeling van de Nederlandse instituties en bestuurspraktijken tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Zo bevat het artikelen over bestuurlijke en institutionele verandering en continuïteit vóór en na de Opstand, over de in 1568 geëxecuteerde graaf van Horne, het Spaanse beleg van Leiden, het Plakkaat van Verlatinghe, en de lange aanloop naar de Eerste Engelse Oorlog.

Van Dulm en Scheffers hebben het initiatief genomen, maar Groenveld heeft zelf de teksten vertaald, herschreven, inhoudelijk geüpdatet en waar nodig ook de voetnoten gemoderniseerd. Met name dat laatste moet een heidens karwei zijn geweest. Sommige van de stukken zijn zo’n dertig jaar geleden in hun oorspronkelijke vorm gepubliceerd; sindsdien heeft menige archiefinstelling de collecties danig gereorganiseerd en geherïndexeerd. Een van Groenvelds grootste verdiensten is nog wel zijn zeer grondige en vaak ook innovatieve gebruik van archiefbronnen. Tijdens zijn lange loopbaan heeft hij menige scoop gescoord door in lokale, regionale en private archieven in binnen- en buitenland nauwelijks bekende maar wel heel belangrijke bronnen op te duikelen. Een mooi voorbeeld daarvan vinden we bijvoorbeeld in het laatste artikel over de Nederlands-Engelse relaties tussen 1639 en 1652. Behalve de algemeen bekende diplomatieke bronnen van de Staten Generaal, die te vinden zijn in het Nationaal Archief in Den Haag, maakt hij gebruik van de processtukken en vonnissen van het Engelse High Court of the Admiralty, dat uitspraak moest doen in aanhoudingen van Nederlandse koopvaardijschepen door Engelse kapers of marineschepen. Deze stukken waren deels in het Latijn, deels in het Engels opgesteld, moeilijk leesbaar en tot dan toe eigenlijk nog nooit echt gebruikt voor historisch onderzoek.

Wat dat betreft strekt Groenvelds werk tot voorbeeld, temeer daar zijn ambachtelijke aanpak onze kennis van de vroegmoderne instituties en bestuurscultuur enorm heeft vergroot.

Veel historici maken tegenwoordig maar al te graag gebruik van gedigitaliseerde archivalia of van gedrukte media. Het traditionele doorworstelen van moeilijk leesbare handschriften heeft aan populariteit nogal ingeboet. Wat dat betreft strekt Groenvelds werk tot voorbeeld, temeer daar zijn ambachtelijke aanpak onze kennis van de vroegmoderne instituties en bestuurscultuur enorm heeft vergroot. Het is te hopen dat hij, na afronding van zijn huidige biografieproject over Prins Willem II, gelegenheid vindt voor een grote synthese op dit gebied. Een dergelijk overzicht bestaat eenvoudigweg nog niet en zou een enorme aanwinst betekenen voor de historiografie van de Republiek. In ieder geval biedt de hier besproken bundel een breed publiek inzicht in de staatkundige en politiek-culturele ontwikkelingen van de Republiek ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog en bevat het ook voor kenners van Groenvelds werk weer een paar nieuwe pareltjes.