Recensie Alphons Siebelt, De Leidse Voedselvoorziening in de Hongerwinter

Alphons Siebelt, ‘Het is een raadsel waarvan de bevolking heeft geleefd.’ De Leidse Voedselvoorziening in de Hongerwinter, Leiden: Primavera Pers, 2018; ill., 144 pp., ISBN 9789059972636; prijs €17,50.

Door Ingrid de Zwarte, Universiteit van Oxford

‘Het is een raadsel waarvan de bevolking, voor zover deze zich langs clandestiene weg geen levensmiddelen kon verschaffen, toen heeft geleefd.’ Jan van Stralen, drijvende kracht achter het illegale Leidse blad Kroniek van de Week, kon in een terugblik maar niet begrijpen hoe de lokale bevolking tijdens de oorlog het hoofd boven water had gehouden. Na de herfst van 1944 waren de rantsoenen gedaald tot minder dan 750 kcal per persoon per dag en stopte de gas- en elektralevering aan particulieren. Pas in juli 1945 kon de noodtoestand worden opgeheven. Met deze magere overheidsrantsoenen had de Leidse bevolking de crisismaanden onmogelijk kunnen overleven. Waar kwam het voedsel dan vandaan? Alphons Siebelt streeft met zijn boek naar een oplossing van ‘het raadsel van Van Stralen’.

Lokale studies over de Hongerwinter zijn zeldzaam en Siebelt heeft voor zijn boek dan ook een indrukwekkend aantal Leidse bronnen onderzocht. De auteur richt zich niet enkel op gangbare thema’s als hongertochten en geallieerde voedseldroppings, maar legt vooral ook de nadruk op het belang van particulier initiatief. Siebelt laat overtuigend zien hoe de bevolking zorg- en hulpverleningstaken van de overheid overnam. Naast bekende organisaties als het Interkerkelijk Bureau voor de Noodvoedselvoorziening (IKB), dat nationaal opereerde, ontstonden ook typische Leidse initiatieven. Zo richtten Leidenaren uit belangrijke ambtelijke en maatschappelijke posities de Verzorgingsraad voor Leiden op. Met grote inzet wist de Verzorgingsraad 5.000 ton aan levensmiddelen te verdelen onder de hongerende bevolking. Dankzij betrokkenheid van de Leidse illegaliteit hielp de organisatie tevens clandestien onderduikers de hongerperiode door te komen.

Lokale studies over de Hongerwinter zijn zeldzaam en Siebelt heeft voor zijn boek dan ook een indrukwekkend aantal Leidse bronnen onderzocht. De auteur richt zich niet enkel op gangbare thema’s als hongertochten en geallieerde voedseldroppings, maar legt vooral ook de nadruk op het belang van particulier initiatief.

Naast de Verzorgingsraad ontstonden vanuit de kerken en het maatschappelijk middenveld tal van andere hulpcomités, die zich voornamelijk richtten op de meest kwetsbaren in de samenleving. Rond Kerstmis 1944 ontstond bijvoorbeeld onder leiding van schoolhoofd J.C. van Schaik het Comité voor Extra Schoolkindervoeding, dat tegen kleine vergoeding schoolmaaltijden verzorgde. Het Medisch Opvoedkundig Bureau identificeerde via medische screening de ergste ondervoedingsgevallen. Wekelijks keurden zij zo’n zestig Leidse kinderen, waarvan maar liefst zestig procent in de zwaarste twee categorieën viel. Belangrijke aantekening is dat iedereen – inclusief de bezettingsautoriteiten – wist dat bij aanvoer van levensmiddelen illegale praktijken plaatsvonden. Siebelts vergelijking met het hedendaagse wietgedoogbeleid werkt hier verhelderend. Nog belangrijker is dat, volgens de auteur, Leidse kinderen dankzij deze acties de Hongerwinter beter zouden zijn doorgekomen dan leeftijdsgenoten in andere steden.

Toch kon het particulier initiatief maar op beperkte schaal hulp bieden. Siebelt demonstreert hoe het merendeel van de Leidenaren vooral op zichzelf en naasten was aangewezen. Volkstuintjes, zwarte handel en hongertochten moesten de magere rantsoenen aanvullen. Een relevant punt dat Siebelt meermaals aanhaalt is dat sociale positie en klasse een belangrijke rol speelden tijdens de crisisperiode. “De ‘betere stand’ had misschien wel meer geld, maar de ‘minder man’ was handiger,” aldus Siebelt. Ook merkt hij terecht op dat de voedselcrisis niet direct was afgelopen na de bevrijding in mei 1945; volgens Siebelt zou de Hongerwinter dus eigenlijk “zeker zeven maanden [heeft] geduurd.”

De kracht van deze studie ligt in de dieptebestudering van het bronmateriaal. Het enthousiasme van de auteur inzake zijn bronnen betekent echter ook dat hij zich soms wat lijkt te verliezen in de details. Zo krijgt de lezer naast inzicht in de werkzaamheden van de Leidse gaarkeukens ook de achtergronden van conservenfabriek Vianda en VITA voorgeschoteld, en mondt een interessant relaas over klassenverschillen tijdens de Hongerwinter uit in de lotgevallen van de familie Nortier, diens Joodse onderduikster en haar vermeende affaire met professor Nico Donkersloot.

Hoewel de auteur terecht opmerkt dat vergelijkbare detailstudies ontbreken, had een analyse van zijn bronnen in relatie tot bestaande literatuur over de Hongerwinter meer betekenis of andere duiding kunnen geven aan zijn bevindingen. Zo lijkt hij te suggereren dat de Nederlandse voedselambtenaren voortdurend ad hoc handelden, terwijl de meeste noodplannen en decentralisatiemaatregelen (onder andere betreffende de gaarkeukens) al ruim voor de geallieerde invasie waren voorbereid. Ook lagen de hongertochten tijdens de vorstperiode tussen eind december 1944 en eind januari 1945 geenszins stil. Juist toen waterwegen weer toegankelijk waren, legden autoriteiten de hongertochten aan banden, met de sluiting van de IJsselbruggen op 1 maart 1945 als meest drastische maatregel.

Hoewel de auteur terecht opmerkt dat vergelijkbare detailstudies ontbreken, had een analyse van zijn bronnen in relatie tot bestaande literatuur over de Hongerwinter meer betekenis of andere duiding kunnen geven aan zijn bevindingen.

Ondersteund door prachtig beeldmateriaal toont Siebelt desondanks op indringende wijze het lijden, maar ook de veerkracht van de Leidse bevolking tijdens de Hongerwinter. Niet de overheidsrantsoenen, maar de inzet van de eigen bevolking en het particuliere initiatief zijn onmisbaar geweest om de hongerperiode door te komen. Hiermee heeft Siebelt het raadsel van Van Stralen bevredigend beantwoord. Wellicht de meest prikkelende conclusie uit het boek is de suggestie dat de formele en informele voedselvoorziening in Leiden beter georganiseerd was dan in andere steden in West-Nederland, waardoor de oversterfte in Leiden ook lager is gebleven. Aanvullend en vergelijkend onderzoek zal nodig zijn om deze spannende hypothese te staven. De studie van Siebelt geeft hiertoe een belangrijke en lezenswaardige aanzet.