Symposium | Hollandse Krijgsgevangenen | 29 september 2017
Op vrijdag 29 september jl. organiseerde Holland, in samenwerking met ‘Mars et Historia’ en ‘Museum Vlaardingen’, een symposium over Hollandse krijgsgevangenen ter gelegenheid van het verschijnen van een gelijknamig nummer. Militair historicus Corstiaan Prince MA was aanwezig en deed verslag van deze middag.
Symposium Hollandse krijgsgevangenen
Corstiaan Prince MA
Zolang er oorlog bestaat worden er krijgsgevangenen gemaakt. Niettemin is krijgsgevangenschap een fenomeen dat in de meeste militair-historische werken slechts terloops aan bod komt. Specifieke studies over dit onderwerp zijn nauwelijks voorhanden. Dat is best opmerkelijk, want de manier waarop krijgsgevangenen worden behandeld, zegt veel over de ‘oorlogscultuur’ van een bepaalde periode.
Om dit onderwerp onder de aandacht te brengen organiseerde Mars et Historia in samenwerking met Holland Historisch Tijdschrift op vrijdag 29 september 2017 in museum Vlaardingen een symposium met de titel ‘Hollandse krijgsgevangenen’. De bezoekers kregen een gevarieerd programma voorgeschoteld, waarbij voldoende voer voor discussie ontstond. Gijs Rommelse vervulde zijn rol als dagvoorzitter met verve. Op een onderhoudende manier wist hij verbindingen te leggen tussen de verschillende voordrachten, waarbij het natuurlijk hielp dat dit een onderwerp is waar hij veel van af weet. In zijn inleiding benadrukte hij dat het onderwerp krijgsgevangenen niet alleen interessant is vanuit militair-historisch oogpunt, maar ook belangrijke politieke, culturele en maatschappelijke elementen bevat. Het symposium beoogde dan ook de veelzijdigheid van dit thema te belichten. Hierin is het zeker geslaagd.
De eerste bijdrage verzorgde Annette de Wit van het Marinemuseum in Den Helder. Zij vertelde over de ontwrichtende werking van de oorlog op de vissersgemeenschappen in de Maasmonding in de zeventiende eeuw. Haar aandacht ging niet zozeer uit naar de krijgsgevangen zeelieden als wel naar het lot van de achterblijvers. Hoe hielden deze gezinnen het hoofd boven water als hun mannen in krijgsgevangenschap verbleven? In die periode was de economie in plaatsen als Schiedam, Maassluis en Vlaardingen sterk afhankelijk van de visserij. Behalve voor de grillen van de Noordzee moesten de vissers ook op hun hoede zijn voor kapers. Meestal kwamen die uit Duinkerken, maar het gebeurde ook dat vissers in handen vielen van Barbarijse zeerovers afkomstig van de Noord-Afrikaanse kusten.
De Wit stelde dat de vrouwen niet bij de pakken neer gingen zitten als hun mannen in krijgsgevangenschap verdwenen. Zo organiseerden zeemansvrouwen in Maassluis een loterij om losgeld bij elkaar te krijgen. Maar in veel gevallen waren de achterblijvers afhankelijk van de bedeling. Voedselschaarste in combinatie met de knagende onzekerheid over het lot van hun mannen konden de vrouwen opstandig maken. De Wit haalde een voorbeeld aan waarin de vissersvrouwen collectief verhaal gingen halen bij het bestuur van Maassluis.
Jeroen ter Brugge, wetenschapsconservator bij het Maritiem Museum Rotterdam, nam ons mee naar het verhaal over de retourvloot van de VOC die op 14 juni 1795 bij Sint-Helena grotendeels in handen viel van de Royal Navy. Hij vertelde hoe het Maritiem Museum onlangs op een veiling van Christie’s in Londen een schilderij heeft aangekocht waarop deze episode wordt verbeeld. Een op het oog weinig spectaculair doek dat echter een belangrijk verhaal vertelt over de teloorgang van de ‘Edele Compagnie’.
De Nederlandse opvarenden werden als krijgsgevangenen naar Engeland vervoerd. Daar kregen de officieren een voorkeursbehandeling ten opzichte van de overige bemanningsleden. De meeste VOC-officieren waren na een jaar al terug in Nederland, meestal in het kader van een gevangenenruil. De manschappen werden daarentegen onder erbarmelijke omstandigheden weggestopt in prison hulks, afgedankte schepen. In Nederland, waar na de Franse inval een politieke omwenteling had plaatsgevonden, toonde de overheid nauwelijks aandacht voor het lot van de krijgsgevangenen. De meeste mannen konden pas na de sluiting van de Vrede van Amiens (1802) terugkeren naar huis.
Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog was de positie van krijgsgevangenen veel duidelijker omschreven in internationale verdragen. Wim Klinkert, hoogleraar aan de Nederlandse Defensie Academie, vertelde over Duitse en Britse militairen die hun krijgsgevangenschap in Nederland doorbrachten. Vanaf het begin van de oorlog interneerde ons land militairen van buitenlandse mogendheden die om verschillende redenen ons grondgebied hadden betreden. Strikt genomen waren deze militairen geen krijgsgevangenen, maar waren zij geïnterneerd. Als neutrale staat moest Nederland er op toezien dat deze militairen niet meer aan de strijd konden deelnemen.
Op 2 juli 1917 werd in Den Haag een verdrag getekend, waarin Nederland zich verplichtte tot het opnemen en verzorgen van Duitse en Britse krijgsgevangenen. Een bijzondere gebeurtenis volgens Klinkert, want het ging hier om de enige diplomatieke overeenkomst tussen het Verenigd Koninkrijk en Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog. Dat de Britse en Duitse delegaties in twee aparte ruimtes verbleven, waarbij de Nederlandse onderhandelaars heen en weer moesten lopen, tekende de gespannen sfeer.
Om de krijgsgevangenen zoveel mogelijk gescheiden te houden, werden de Britten in de omgeving van Den Haag geplaatst, terwijl de Duitsers in de regio Rotterdam verbleven. Een van de bepalingen uit het verdrag was dat de krijgsgevangen geen economische activiteiten mochten uitvoeren. Tevens mocht de opvang het gastland geen geld kosten, maar waren alle kosten voor rekening van het land van herkomst. Nederland schoot het geld voor, maar in 1922 was alles keurig terugbetaald of verrekend. Het idee van het opnemen van buitenlandse krijgsgevangen door een neutrale mogendheid was van oorsprong een Zwitsers idee dat voor Nederland aantrekkelijke kanten had. Naast humanitaire opvattingen speelden politieke overwegingen een rol. Het opvangen van krijgsgevangen van beide partijen versterkte de positie van de Nederlandse neutraliteit. Dit voorbeeld laat zien dat het thema krijgsgevangenschap veel verrassende kanten heeft.
In mei 1940 verbleven Duitse krijgsgevangenen onder heel andere omstandigheden in ons land. Over dit onderwerp sprak Jelmer Rotteveel, buitenpromovendus aan de Universiteit Leiden. In de Nederlandse oorlogsplannen was niet of nauwelijks rekening gehouden met grootschalige luchtlandingen op strategische punten in Zuid-Holland. Het Bureau ter Interneering kon in mei 1940 de grote aantallen Duitse krijgsgevangenen die bij de strijd rond Den Haag en Rotterdam waren gemaakt amper verwerken. Fort Spijkerboor raakte al snel overvol, waarna in allerijl vooral in de omgeving van Den Haag nieuwe locaties werden aangewezen. In IJmuiden werden de Duitse militairen voordat ze op transport werden gezet naar Engeland, eerst ondergebracht in de kelders van de Vishallen. Rotteveel benadrukte dat over de opvang van Duitse militairen in de meidagen 1940 nog weinig onderzoek is gedaan. Hij hoopt dat zijn verhaal de aanzet vormt tot een veelomvattend onderzoek.
Een onderwerp dat de komende jaren ongetwijfeld niet hoeft te vrezen voor een gebrek aan belangstelling, is het omvangrijke onderzoek dat momenteel plaatsvindt naar oorlogsmisdaden tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. In een vraaggesprek met Carin Gaemers (redactie Holland) en Rolf de Winter (voorzitter Mars et Historia) gaf Piet Kamphuis, sinds kort oud-directeur van het NIMH [Nederlands Instituut voor Militaire Historie, red.], een boeiend inkijkje in het besluitvormingsproces dat ertoe leidde dat het kabinet in 2016 groen licht gaf voor een diepgravend onderzoek naar het geweld dat zich afspeelde tijdens de dekolonisatieoorlog in Indonesië tussen 1945 en 1950. Bij dit onderzoek werkt het NIMH samen het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KILTV) en het NIOD [Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, red.]. Kamphuis beschreef het moeizame proces dat zich jarenlang achter de schermen afspeelde, waarbij de politiek in Den Haag er langzaam van doordrongen raakte dat de tijd rijp is voor een omvangrijk onderzoek naar het gewelddadige optreden in Indonesië.
In de vorige eeuw hebben historici als Lou de Jong en Cees Fasseur (de Excessennota uit 1969) al geschreven over het ontspoorde geweld van het dekolonisatieproces en recentelijk verscheen de lijvige studie van Rémy Limpach, De brandende kampongs van Generaal Spoor. Maar nog niet eerder zijn op deze schaal de kennis en onderzoekscapaciteit van verschillende onderzoeksinstituten gebundeld, waardoor kruisbestuiving tussen verschillende disciplines mogelijk wordt.
Kamphuis vindt het een hoopvol teken dat Nederland eindelijk kritisch naar dit deel van zijn koloniale verleden durft te kijken. Hij hoopt dat het onderzoek zal leiden tot een beter inzicht in de dynamiek van het dekolonisatieproces, waarin meerdere conflicten tegelijk aan de gang waren. Bij het onderzoek zijn ook Indonesische wetenschappers betrokken, zodat ook deze kant van het verhaal aan bod komt. Hier zitten wel haken en ogen aan. Vanuit de Indonesische overheid is er weinig animo om kritisch naar het eigen verleden te kijken. Liever houdt Jakarta de nationale mythe in stand van een massale opstand tegen de Nederlanders. Dat er tussen 1945 en 1950 niet alleen tegen de Nederlanders werd gestreden, maar dat ook sprake was van grootschalig (onderling) geweld tegen vermeende collaborateurs, communisten en andere etnische groeperingen, doet afbreuk aan deze nationale mythe. Het wordt een grote uitdaging voor het onderzoeksteam om dit complexe verhaal, dat vele lagen kent, in kaart te brengen.
Deze periode ligt ook nog altijd zeer gevoelig in de Nederlandse samenleving, denk aan de Indiëveteranen of de slachtoffers van de Bersiap-periode. De onderzoekers dragen daarom volgens Kamphuis een grote verantwoordelijkheid. De resultaten van hun onderzoek zullen ongetwijfeld veel media-aandacht krijgen en sterke emoties oproepen binnen de maatschappij, maar Kamphuis is ervan overtuigd dat de kwaliteit van het onderzoek dusdanig zal zijn dat de uitkomsten een stevig debat kunnen weerstaan.
Anders dan in oorlogen tussen westerse staten, waarbij de rechten van krijgsgevangenen in ieder geval op papier helder zijn omschreven, is geweld tegen vermeende tegenstanders die niet (meer) in staat zijn zich te verweren, een kenmerk van ongeregelde oorlogen. Dit was zo in Indonesië, in Bosnië en is nog steeds zo in conflictgebieden als Syrië en Irak. Wellicht kan het onderzoek naar de dekolonisatieoorlog in Indonesië ons helpen het karakter van hedendaagse conflicten in de niet-westerse wereld beter te begrijpen. Conflicten waarin het gebruik van geweld niet is gebonden aan ‘spelregels’, maar iedereen in potentie vogelvrij is.
Noot van de redactie
Aan het eind van de middag kunnen de organisatoren tevreden stellen dat het symposium Hollandse Krijgsgevangenen erin geslaagd is de veelzijdigheid van krijgsgevangenschap over het voetlicht te brengen. Alle sprekers vertelden boeiend over ‘hun’ eeuw.
Het interview met Piet Kamphuis, oud-directeur van het NIMH was een mooie afsluiting van een interessante middag, die vervolgens overging in een geanimeerd samenzijn van de aanwezigen. Onder het genot van een hapje en een drankje werd menig thema nog eens besproken en bediscussieerd.
Holland bedankt de aanwezigen voor hun belangstelling, de sprekers voor hun verhaal, Mars et Historia en Museum Vlaardingen voor de samenwerking en kijkt uit naar het symposium van volgend jaar.
Programma
13.00 uur Ontvangst
14.00 uur Welkom door Ad van der Zee, voorzitter Stichting Historisch Tijdschrift Holland
14.10 uur Introductie door de organiserende partijen
14.20 uur Annette de Wit (Marinemuseum)
| Echtgenoten, vaders en zonen in krijgsgevangenschap. Zeevarende gemeenschappen in de Maasmonding in de zeventiende eeuw
14.45 uur Jeroen ter Brugge (Maritiem Museum Rotterdam)
| Hollanders in Britse krijgsgevangenschap tijdens de Franse tijd
15.10 uur Wim Klinkert (Universiteit van Amsterdam/Nederlandse Defensie Academie)
| “Dreimal ‘Hoch’ für die Königin”! Duitse en Britse krijgsgevangenen geïnterneerd in Zuid-Holland, 1917-1918
15.35 uur Pauze
16.00 uur Jelmer Rotteveel (Universiteit Leiden)
| Duitse krijgsgevangenen tijdens de meidagen van 1940
16.25 uur Overhandiging nieuwste uitgave van Holland Historisch tijdschrift door dagvoorzitter Gijs Rommelse aan Piet Kamphuis
16.35 uur Een interview met Piet Kamphuis (oud-directeur van Nederlands Instituut voor Militaire Historie) door Carin Gaemers en Rolf de Winter
| Onderzoek naar oorlogsmisdaden gepleegd tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog
17.00 uur Afsluiting officiële deel symposium
17.10 uur Informeel samenzijn, markt en mogelijkheid tot bezoek museum