Uithoek | Alkmaar in Suriname
Henk Looijesteijn

‘Gado sa blesse da woma’, ‘God zegene die vrouw’. Zo sprak de Surinaamse Joanna (1758-1782) op 3 augustus 1776, toen ze hoorde dat ze eigendom zou worden van de eigenares van de plantage Alkmaar, Elisabeth Godefroy (1715-1796). Het was een tussenoplossing: haar Schotse vriend, officier John Gabriel Stedman (1744-1797), had geen geld om én haar én hun zoontje vrij te kopen. Joanna wilde dat hij eerst hun kind vrijmaakte – zij kwam dan later wel. Met Stedman mee naar de Republiek wilde ze niet – als kleindochter van een slaafgemaakte vrouw uit West-Afrika en dochter van een slaafgemaakte vrouw en een Europese plantagebestuurder was ze geworteld in Paramaribo.
Nu was Joanna geen plantageslavin, die het meestal een stuk zwaarder hadden, zeker op suikerplantages. Op Alkmaar, aan de benedenloop van de Commewijne en een van de grootste plantages van de kolonie, heerste echter een tamelijk mild regime. De vijfhonderd slaafgemaakten die er koffie en cacao verbouwden zouden door Elisabeth Godefroy, die zelf Alkmaar beheerde, zijn behandeld ‘alsof het haar kinderen waren’. De getuigenissen van haar menselijke behandeling van slaafgemaakten komen van Europeanen, maar de Sranantongo naam van Alkmaar is nog altijd Goedoefrow, ‘Goede Vrouw’, een naam die op haar teruggaat.
Elisabeth Godefroy, geboren Danforth, was in het bezit van Alkmaar gekomen door haar huwelijk, wat vaker voorkwam in koloniale samenlevingen. Ze had het geërfd van haar man Charles Godefroy (1704-1773), die het op zijn beurt had van zijn vrouw Catharina de L’Isle († 1757), die Alkmaar weer had geërfd van haar eerdere man Jacob Hengeveldt (1696-1746). Hengeveldt was de eerste eigenaar van de in 1745 uitgegeven plantage. Hij was geboren in de Noord-Hollandse kaasstad en beproefde zoals zovelen zijn geluk in de koloniën. In 1717 werd hij door de Sociëteit van Suriname benoemd tot landmeter. Hij maakte verscheidene kaarten in de kolonie, maar nam al in 1722 ontslag om een plantage te gaan leiden.
Hengeveldt was bepaald geen Elisabeth Godefroy. In 1730 leidde hij als burgerkapitein een tocht naar Saramacca, om daar op weggelopen slaafgemaakten te jagen. Iedereen mocht dat op eigen kosten doen en kreeg dan een beloning per dode of levende slaafgemaakte. Hengeveldt kwam terug met elf afgehakte hoofden en 26 gevangenen. Daarvan werden er nog eens elf omgebracht. Feitelijk joeg hij dus op mensen voor geld.
Zijn plantage noemde hij naar zijn geboortestad. Alkmaar is nu een plattelandsgemeente in Suriname, op drie kwartier rijden van Paramaribo. Het telt ruim 5600 inwoners, waarvan het merendeel Hindoestaans en Javaans. Surinamers in het Hollandse Alkmaar hebben in 1999 een stichting opgericht, Alkmaar voor Alkmaar, die zich richt op het steunen van onderwijsprojecten in het Surinaamse dorp. Zo is de band tussen de beide Alkmaars tegenwoordig meer in de geest van Elisabeth Godefroy dan in die van Jacob Hengeveldt.