Recensie Philip van den Berg, Kring 71

Philip van den Berg, Kring 71: de NSB in het Westland, een uitgave van Stichting Regionaal Geschiedkundig Onderzoek (SRGO), Maasland, 2017, prijs €24,90

door Willem Huberts*

Geschiedschrijving kan op verschillende manieren. De historicus kan proberen de grote lijn te zoeken zoals Loe de Jong heeft gedaan toen hij in vele delen beschreef hoe Nederland de Tweede Wereldoorlog had ondergaan of zoals Richard J. Evans meer dan duizend pagina’s wijdde aan de geschiedenis van Hitlers Derde Rijk. Soms trachten historici greep te krijgen op een deel van het grotere geheel, zoals Jacques Presser in zijn boek over de ondergang van het Nederlandse Jodendom tussen 1940 en 1945 en Peter Romijn in zijn onderzoek naar burgemeesters in oorlogstijd. Ook op ‘microgebied’ kan geschiedschrijving plaatsvinden; ik wijs op Hier woont een NSB’er van Josje Damsma en Erik Schumacher die de geschiedenis belichtten van gewone Amsterdamse NSB’ers in oorlogstijd. Het boek dat het onderwerp van deze bespreking vormt, Kring 71: de NSB in het Westland van Philip van den Berg, wil tot de laatste categorie behoren.

De laatste jaren is er meer en meer aandacht voor geschiedschrijving op ‘microniveau’, omdat het hierdoor mogelijk is gebleken tot een beter begrip te kunnen komen van het grotere geheel vanuit de aanname dat ‘iedere baksteen in de muur bijdraagt aan het geheel’. Men zou dus mogen verwachten dat Van den Berg zijn boek heeft geschreven om een beter begrip mogelijk te maken van de beweegredenen, motieven en activiteiten van NSB’ers in het Westland, om vervolgens daarmee een bouwsteen aan te dragen voor een dieper inzicht in de rol van de NSB als drager van een politieke ideologie voorafgaande aan en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Die verwachting wordt helaas niet bewaarheid. Het blijkt dat Van den Berg zijn boek heeft geschreven omdat ‘veel (klein)kinderen van “foute ouders” hebben geleden’ onder de politieke keuze van hun (groot)ouders. Kennelijk rust in het Westland ‘nog steeds een taboe’ op de NSB, zo laat Van den Berg weten. Vlak daarop informeert hij de lezer dat onderhavig boek ‘de weergave van een breed opgezet onderzoek naar de rol van de NSB op het platteland’ vormt. Wie vervolgens verwacht dat deze belofte wordt in­ge­lost, komt van een koude kermis thuis: de focus blijft liggen op het Westland en de rest van het Nederlandse platteland komt niet in het boek voor. Het boek hinkt daardoor op twee gedachten en dat komt de innerlijke samenhang niet ten goede. Ook vraag ik me af voor wie Van den Berg zijn boek heeft geschreven: zijn dat uitsluitend Westlanders met familieleden die lid van de NSB waren? Of is het een in de NSB geïnteresseerd algemeen publiek? ‘Is een “foute Westlander” iemand die in “Joris” opgenomen zou moeten worden?’ Omdat ik vermoed dat dit slechts te begrijpen is voor een geboren en getogen Westlander, lijkt het erop dat Van den Berg voor Westlanders schrijft, en niet voor anderen.

Van den Berg stelt aan het begin van zijn boek vijf onderzoeksvragen: Hoe kreeg de NSB voet aan de grond in het Westland? Wat was de rol van de NSB? Wat waren de beweegredenen van de Westlandse NSB’ers? In hoeverre is het bestaande beeld van de ‘foute Westlanders’ correct? Hoe keken de drie traditionele kerken aan tegen de NSB?

Methodologisch laat de auteur nogal wat steken vallen. Hij schaart zichzelf in de stroming die fascistische en nationaalsocialistische personen en partijen onbevangen en zonder vooroordelen wil beschrijven, zonder te vervallen in het volgens hem rigide en achterhaalde schema van ‘goed versus fout’. Wanneer de auteur meldt dat Chris van der Heijden met zijn Grijs verleden uit 2001 de overgang inluidde naar deze nieuwe wijze van geschiedschrijving, is hij vermoedelijk Hans Blom vergeten die al in 1983 met zijn oratie In de ban van goed en fout de toon zette voor deze nieuwe wijze van kijken naar Nederland(ers) in de Tweede Wereldoorlog. Het is mij een raadsel waarom Van den Berg bij voortduring de term ‘fout’ hanteert als hij het heeft over personen die de fascistische en nationaalsocialistische ideologie aanhingen, terwijl hij nu juist heeft aangegeven deze aanduiding niet te willen hanteren. Uit zijn definiëring van de ideologische achtergronden van het onderzoekscorpus blijkt dat Van den Berg zich onvoldoende heeft in­ge­le­zen: hij laat recente onderzoeksresultaten naar de theorie van fascisme en nationaalsocialisme achterwege wanneer hij zich baseert op verouderd onderzoek en daardoor antidemocratisch gedachtegoed op één hoop veegt met nationalisme, rechtsradicalisme, conservatisme, fascisme en nationaalsocialisme wanneer hij als verzamelterm kiest voor ‘rechts-autoritair’. Helemaal onbegrijpelijk wordt het als Van den Berg beweert dat ‘in het rechts-autoritair denken in Nederland […] iedere vorm van rassenleer en antisemitisme ontbreekt’.

Helaas wordt het boek ontsierd door nogal wat fouten. Drie voorbeelden: het tijdschrift van de Nederlandsche SS heette Storm en niet Storm-SS. Zwart Front van Arnold Meijer was geen ‘roomse rechts-autoritaire partij’, maar een fascistische politieke partij die geen enkel verband had met de Rooms-Katholieke kerk. De Nederlandse NSNAP was geen ‘zusterpartij’ van de Duitse NSDAP, maar een zelfstandige politieke organisatie. Ook maakt Van den Berg zich schuldig aan onzuiver redeneren: ‘Het is niet verbazingwekkend dat meer mannen tot de “foute Westlanders” behoorden dan vrouwen, mede vanwege het feit dat vrouwen in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw pas kort na de Grote Oorlog actief kiesrecht ontvingen.’ Kennelijk koppelt Van den Berg het lidmaatschap van de NSB aan het stemrecht – een koppeling die me onjuist lijkt. De volgende zin snap ik niet: ‘De huidige geschiedkundige visie op de rol van de NSB in het Westland laat zien dat deze niet klopt en onvolledig is.’ Daarnaast bevat het boek wel erg veel typefouten en veel herhalingen. Hier wreekt zich bij de uitgever het gemis van een bekwame redacteur.

De auteur geeft twee zinvolle aanbevelingen voor verder onderzoek: hij bepleit standaardisatie van onderzoeksvragen die gesteld kunnen worden aan de inhoud van CABR-dossiers maar dat hij hiervoor geen voorstel doet is dan weer een gemiste kans. Ook adviseert hij om een databank op te stellen ten behoeve van het sociaal-maatschappelijk profiel van NSB-leden

Is er dan niets goeds over het boek op te merken? Jawel, want de auteur heeft een paar honderd CABR-dossiers uitgeplozen en daardoor weten we nu hoe de NSB en haar leden in het Westland opereerden. Van den Berg geeft twee zinvolle aanbevelingen voor verder onderzoek: hij bepleit standaardisatie van onderzoeksvragen die gesteld kunnen worden aan de inhoud van CABR-dossiers maar dat hij hiervoor geen voorstel doet is dan weer een gemiste kans. Ook adviseert hij om een databank op te stellen ten behoeve van het sociaal-maatschappelijk profiel van NSB-leden. De auteur stelt aan het begin van zijn boek vijf onderzoeksvragen: Hoe kreeg de NSB voet aan de grond in het Westland? Wat was de rol van de NSB? Wat waren de beweegredenen van de Westlandse NSB’ers? In hoeverre is het bestaande beeld van de ‘foute Westlanders’ correct? Hoe keken de drie traditionele kerken aan tegen de NSB? Deze vragen worden aan het eind voorzien van een antwoord. Maar of en in welke mate dit boek het bestaande beeld van de NSB bijstelt, aanvult of op zijn kop zet, blijft een open vraag.

* Willem Huberts (1953) studeerde Nederlands aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij in 2017 promoveerde op In de ban van een beter verleden (Vantilt 2017), over de opkomst, bloei en ondergang van de fascistische politieke partijen die Nederland heeft gekend in de periode 1923-1945.

Verwijzing: Historisch Tijdschrift Holland, Willem Huberts, 9 juni 2017.