Recensie Alfons Fransen, Dijk onder spanning

recensie Fransen websiteAlfons Fransen, Dijk onder spanning. De ecologische, politieke en financiële geschiedenis van de Diemerdijk bij Amsterdam, 1591-1864 Hilversum, Verloren, 2011, 404 p., geïll., ISBN 9789087041915, prijs €40,-

door Piet van Cruyningen, Huygens ING

Dijk onder spanning is de handelseditie van het proefschrift waarop Alfons Fransen in 2009 promoveerde aan de Vrije Universiteit. Historiografisch past het in een recente trend in de waterstaatsgeschiedenis om meer aandacht te besteden aan de economische en ecologische aspecten van waterbeheer. Het onderwerp van zijn studie is de financiering van het onderhoud van de Diemerdijk, die zich uitstrekt van Amsterdam tot aan de Vecht. Hoewel dus niet bijzonder lang, beschermde deze dijk een belangrijk gebied in Holland en Utrecht. Als de dijk doorbrak, kregen ook de Amsterdammers natte voeten.

Fransen wil weten hoe de financiering van deze dijk zich in de loop van de tijd ontwikkelde en hoe die ontwikkeling kan worden verklaard. Hoeveel het onderhoud van een dijk kost en hoeveel de ingelanden daar voor over hebben, wordt volgens Fransen bepaald door een keten van factoren: het milieu (inklinking van het veen, klimaat en weer), de stand van de techniek (dijkbouw), de economie (pachtprijzen, prijzen van landbouwproducten), en bestuurlijke omstandigheden. Hoe elk van die factoren invloed uitoefende op de hoogte van de kosten, wordt uiteengezet in zeven hoofdstukken, die in chronologische volgorde de periode van de late Middeleeuwen tot 1864 behandelen.

Fransen laat zien dat het met de kosten van het onderhoud in het algemeen meeviel. Er waren natuurlijk wel perioden waarin er veel geïnvesteerd moest worden, zoals na stormvloeden of na de paalwormepidemie van 1732. Dit diertje verwoestte de palen waarmee de Diemerdijk en andere dijken langs de Zuiderzee waren versterkt. Het milieu had dus zeker invloed. Toch blijkt in Dijk onder spanning dat juist institutionele factoren hier het belangrijkst waren. Het Hoogheemraadschap van de Diemerdijk was een interprovinciaal waterschap. Holland en Utrecht waren beide vertegenwoordigd in het bestuur. Omdat deze gewesten tegengestelde belangen hadden, bleek het vaak uitermate moeilijk om tot besluitvorming te komen.

Het belangrijkste probleem was dat de kosten van het onderhoud grotendeels voor rekening kwamen van enkele kleine zogeheten dijkplichtige districten, die allemaal in Holland gelegen waren

Het belangrijkste probleem was dat de kosten van het onderhoud grotendeels voor rekening kwamen van enkele kleine zogeheten dijkplichtige districten, die allemaal in Holland gelegen waren. Daarnaast waren er waalplichtige districten, die alleen in buitengewone omstandigheden, zoals na een stormvloed, bijdroegen in de kosten. Die districten besloegen meer dan tachtig procent van het grondgebied van het hoogheemraadschap en lagen grotendeels in Utrecht. De kosten waren daardoor zeer ongelijk verdeeld en het zou verstandig geweest zijn om het onderhoud ‘gemeen te maken’, waardoor ze gelijkmatiger over de ingelanden verdeeld konden worden. Het zal duidelijk zijn dat Utrecht daar geen belang bij had en zich er met hand en tand tegen verzette. Gemeenmaking werd als gevolg daarvan uitgesteld tot 1864.

Vooral aan het begin van de 18de eeuw, toen de lasten hoog waren en de landbouw zich in een depressie bevond, leidde die ongelijke verdeling ertoe dat veel ingelanden in de dijkplichtige districten ‘spade staken’. Daarmee deden ze afstand van hun land en van de daarmee verbonden dure dijkplicht. Opvallend was dat niet alleen kleine boeren dit deden, maar ook rijke grootgrondbezitters uit steden als Amsterdam. Dat komt overeen met de uitkomsten van het onderzoek van Tim Soens, De spade in de dijk (2009), naar laatmiddeleeuws Vlaanderen, waar grootgrondbezitters er ook de voorkeur aan gaven hun bezit op te geven in plaats van te blijven voldoen aan een in hun ogen te dure en uitzichtloze dijkplicht.

Alfons Fransen heeft een degelijke studie geschreven, die niet alleen inzicht geeft in de financiering van waterstaatswerken, maar ook in bestuurspraktijk van de Republiek

Uiteindelijk werd in de 18de eeuw een oplossing voor het probleem van de ongelijke verdeling van de kosten gevonden door het onderhoud niet juridisch, maar wel feitelijk voor een groot deel gemeen te maken. Die creatieve oplossing vormt een deel van de basis waarop Fransen tot een van zijn voornaamste conclusies komt: het institutionele onvermogen van de Republiek was minder ernstig dan vaak aangenomen. Als het echt nodig was, bleek het mogelijk om institutionele klippen te omzeilen en tot oplossingen te komen.

In het geval van de Diemerdijk speelde de politieke en financiële macht van Amsterdam daarbij een grote rol. De stad bleek vaak bereid om belangrijke investeringen vooruit te financieren. Het bestel van de Republiek blijkt inderdaad soepeler dan vaak gedacht, dat toont Fransen wel aan. Maar toch … het bleek pas mogelijk om de sluis bij Muiden aan te leggen toen Utrecht in 1673 uit de Unie was gezet omdat het door de Fransen was bezet en dus een eind kwam aan decennialang verzet van Utrecht tegen deze noodzakelijke investering. En hoe ging het in gebieden waar er geen rijke en machtige stad als Amsterdam was die zijn geld kon inzetten als smeermiddel? Ik ben hier wat sceptischer over dan Fransen. Dat neemt niet weg dat Alfons Fransen een degelijke studie heeft geschreven, die niet alleen inzicht geeft in de financiering van waterstaatswerken, maar ook in bestuurspraktijk van de Republiek.

Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Piet van Cruyningen, 24 april 2013.