Recensie Koos Havelaar en Marcel Teunissen, Groote zoon van de stad

Koos Havelaar en Marcel Teunissen, Groote zoon van de stad. Adam Schadee. Stadsarchitect Den Haag 1891-1927 Walburg Pers, Zutphen, 2016, 175 p., ISBN 9789462491465, prijs €24,50

door Petra Brouwer, Universiteit van Amsterdam

Adam Schadee (1862-1937), de belangrijkste architect bij de dienst Gemeentewerken in Den Haag in het eerste kwart van de twintigste eeuw, was niet de eerste de beste. Na zijn bouwkunstopleiding aan de Rotterdamse Academie van Beeldende Kunsten werd hij in 1883 toegelaten tot de École des Beaux Arts in Parijs, waar hij in 1888 afstudeerde. Hij had daarmee het diploma op zak van een van ’s werelds beste architectuuropleidingen, en had bovendien met eigen ogen kunnen zien hoe Parijs volgens de plannen van Georges Eugène Haussmann ingrijpend transformeerde tot de modernste stad van Europa. De Parijse dienst Openbare Werken zette wereldwijd de toon met zijn systematisch aanleg van boulevards, parken, riolering, straatverlichting, de bouw van gemeentelijke voorzieningen en de inrichting van de publieke ruimte. Tekenend voor het aanzien van de dienst is de uitgave van de vuistdikke, monumentale atlas Les promenades de Paris (1873), waarin alle ontwerpen staan voor de publieke ruimte.

Toen Schadee in 1891 als bouwkundige bij de dienst Gemeentewerken in Den Haag aantrad, trof hij een heel andere situatie aan. De kersverse directeur van de in 1890 opgerichte dienst, Isaac Anne Lindo, vocht voor 22 nieuwe medewerkers, maar moest genoegen nemen met 9, waarvan de jonge Schadee er één was. Maar Schadee trad op een interessant moment in dienst. De hofstad groeide in de decennia die hij er werkte van een bescheiden 157.00 inwoners tot bijna een half miljoen. Nog belangrijker was dat, zij het onder voortdurend politiek en bestuurlijk gekrakeel, de gemeente stedenbouw en openbare voorzieningen tot haar beleidsterreinen ging rekenen, en deze niet langer overliet aan het bedrijfsleven of particuliere initiatieven. De dienst Gemeentewerken groeide explosief en Schadee bouwde aan een oeuvre van meer dan 200 bouwwerken, die hij zelf ontwierp of die onder zijn leiding – vanaf 1906 was hij architect-afdelingschef – tot stand kwamen.

Met hun boek over de stadsarchitect willen Koos Havelaar en Marcel Teunissen weer zichtbaar maken hoe belangrijk Schadee voor de vroege modernisering van Den Haag is geweest

Toch is Schadee tegenwoordig een onbekende architect. Het is het lot van de meeste architecten die geen eigen bureau hadden, maar in dienst waren van gemeentelijke ontwerpafdelingen. Met hun boek over de stadsarchitect willen Koos Havelaar en Marcel Teunissen weer zichtbaar maken hoe belangrijk Schadee voor de vroege modernisering van Den Haag is geweest. Wie hun rijk geïllustreerde boek doorbladert, ziet als het ware complete industriegebieden, gasfabrieken, ziekenhuizen, scholen, badhuizen, politiebureaus, brandweerkazernes, telefooncentrales en volkswoningbouw verrijzen. Terecht wijzen de auteurs op het pionierswerk dat door Lindo, Schadee en hun dienst verricht werd. Nieuwe voorzieningen als gas, elektriciteit, telefonie en elektrische trams brachten nieuwe bouwopgaven met zich mee. Voor de aanleg van het slachthuiscomplex in de Laakhaven reisde Schadee in 1906 met een aantal collega’s twee weken door Duitsland om er kennis op te doen over de architectuur en de functionele organisatie van slachthuizen. Voor de nieuwe telefooncentrale aan de Hofstraat (opgeleverd in 1903) ging men op werkbezoek in Amsterdam, Utrecht en Brussel. Ook de bouw zelf moderniseerde in hoog tempo. Materialen, constructieonderdelen en installaties kwamen van heinde en ver. De apparatuur voor de telefooncentrale werd door de Zweedse firma Ericsson geleverd. Voor de tramremise aan de Harstenhoekweg (1905-1906) werden stalen rolluiken besteld bij een fabriek in Columbus, in de Verenigde Staten en de ijzeren spanten en gordingen voor de kap waren in Duitsland gemaakt. Het is de vraag hoeveel Schadee nog kon steunen op zijn training in de schone bouwkunst, waarvan de prachtige kleuren aquarellen van een Egyptische tempel en het Parthenon in Athene getuigen. Waarschijnlijk hielp zijn opleiding hem vooral om de publieke gebouwen een representatief en aansprekend uiterlijk te geven – bijvoorbeeld met de inzet van hoektorens, siermetselwerk, natuurstenen accenten en een zorgvuldige proportionering.

Het boek bevat tal van interessante gegevens en observaties, maar blijft aan de oppervlakte omdat de auteurs naar mijn mening Schadee te veel als een ‘klassieke’ architect portretteren, met een groot en indrukwekkend oeuvre, in plaats van als een belangrijke ambtenaar die opereerde vanuit een al even belangrijke dienst

Hoe Schadee precies te werk ging, wordt echter onvoldoende duidelijk in deze studie. Na drie hoofdstukken die een historische introductie bieden op Schadee’s achtergrond en de Haagse context waarin hij werkte, volgen vijf meer beschrijvende hoofdstukken over de diverse bouwprojecten. Voor een groot lezerspubliek voeren deze beschrijvingen te ver en is de tekst niet toegankelijk genoeg geschreven, voor stads- en architectuurhistorici gaat het boek (en het notenapparaat) niet diep genoeg. Hoe kwam de dienst Gemeentewerken bijvoorbeeld uit bij die rolluiken in Columbus? Wat rapporteerde men over de Duitse slachthuizen? Hoe functioneerde de dienst nu precies? Wie was waar verantwoordelijk voor? Hoe verliep de standaardprocedure van een project, vanaf de eerste verkenning van het programma van eisen tot en met de selectie van de aannemer, en welke positie had Schadee hierin? Ook de wisselwerking tussen de ambtenaren en de politiek is te weinig een thema. Af en toe lees je over overschreden budgetten, of de inbreng van een directeur van een nutsvoorziening, maar hoe de dienst Gemeentewerken was ingebed in het politiek-bestuurlijk apparaat en wat de beslissende momenten waren in de bijna veertig jaar die Schadee er werkte, is niet duidelijk. Het boek bevat tal van interessante gegevens en observaties, maar blijft aan de oppervlakte omdat de auteurs naar mijn mening Schadee te veel als een ‘klassieke’ architect portretteren, met een groot en indrukwekkend oeuvre, in plaats van als een belangrijke ambtenaar die opereerde vanuit een al even belangrijke dienst.

Verwijzing: Historisch Tijdschrift Holland, Petra Brouwer, 17 mei 2017.