Chris de Bont, Amsterdamse boeren. Een historisch geografie van het gebied tussen de duinen en het Gooi in de middeleeuwen Verloren, Hilversum, 2014. Deel 2 in reeks ‘Waterstaat, cultuur en geschiedenis’, 303 p., geïll., ISBN 9789087044589, prijs €35,-

door Heleen Kole, Universiteit Utrecht

Wie dit boek heeft gelezen gaat anders kijken naar het verloop van stegen en straten vanaf de Amsterdamse Nieuwendijk. Dan worden de kromme lijnen sloten uit een ver ontginningsverleden, toen een woest veengebied veranderde in boerenland. In deze historisch-geografische studie wordt aangetoond dat de Amstelstad een langere geschiedenis heeft dan was aangenomen.

Over het algemeen wordt het Nederlandse veenlandschap grofweg ingedeeld in westelijk laagveen en oostelijk hoogveen. Aanvankelijk werd verondersteld dat laaggelegen veenland eerst was bedijkt alvorens het landschap werd omgevormd tot akkers en weilanden. Begin 20e eeuw maakte de geografie opmars en dit leidde tot nieuwe inzichten alsook debatten over de oorspronkelijke situatie van veengebieden en waterstromen. Een van die inzichten was dat het veenland in Holland helemaal niet zo vlak en boomloos was als men dacht (Borger 1975, 1994). De Bont bouwde voort op de bodemkundige aspecten van veenlandschappen en hoe die de ontginningsstrategie van de middeleeuwse boeren bepaalden. Het dogma dat dijken het begin van een ontginningsperiode aanduiden wordt afgebroken om plaats te maken voor het inzicht dat die veeleer een afsluiting daarvan zijn. Om zijn geografische invalshoek kenbaar te maken aan een breder publiek en in het bijzonder historici, werkte De Bont zijn dissertatie uit 2008 om tot een handelseditie. Hierin brengt hij twee thema’s samen: de ontginningsgeschiedenis van het gebied tussen de Kennemerduinen en het Gooi en de vroegste geschiedenis van Amsterdam. Doordat dit werk voorzien is van veel heldere schema’s en kaarten is de auteur in zijn opzet zeker geslaagd.

Wie dit boek heeft gelezen gaat anders kijken naar het verloop van stegen en straten vanaf de Amsterdamse Nieuwendijk. Dan worden de kromme lijnen sloten uit een ver ontginningsverleden, toen een woest veengebied veranderde in boerenland

Zo maken we kennis met de onderzoeksmethodiek van het topografisch archief: het interpreteren van landschappelijke kenmerken op een basiskaart ontleend aan de Militaire Topografische Atlas uit 1867, waarop de (oude) verkavelingslijnen nog optimaal zichtbaar zijn. De verkavelingsstructuren worden naast gegevens gelegd uit andere disciplines zoals naamkunde (toponiemen en hydroniemen); archeologie en bodemkunde; kerkgeschiedenis (het ontstaan van dochterparochiekerken in pas-ontgonnen veen). Op bijgevoegde kaarten wordt een reconstructie gegeven van het veenlandschap in circa 800, 1000-1250 en 1850, geprojecteerd op de geografische basiskaart.

In hoofdstukken 2 en 3 introduceert de auteur zijn ontginningsmodel. Hij onderscheidt drie typen veenlandschappen: het eutrofe (vruchtbare) laaggelegen veen, bemest met kleisedimenten die door regelmatige overstromingen worden meegevoerd; het mesotrofe veen als tussenstap naar het oligotrofe (voedselarme) veen dat zich tot hoge kussens heeft opgewerkt, waardoor het haar voeding enkel uit regenwater kan halen. Deze driegeleding wordt nader uitgewerkt naar type vegetatie alsook het voorkomen van veenplassen en -stroompjes, waaruit de verschillende ontginningspatronen in het landschap zijn te verklaren. Deze patronen worden niet alleen bepaald door het type veen, maar ook door de vorm van een veencomplex: een laagvlakte, een langere veenrug of een hooggelegen kegelvormige veenkoepel. Sleutels om deze bodemkundige kenmerken te koppelen aan een topografische benadering zijn de roedelengte van de cope (Van der Linden 1956) en het verband tussen verkavelingsstructuren en de aard van het ontgonnen veen (Edelman 1974). De Bont concludeert dat ontginningsnederzettingen zich veelal verplaatsten van een lage positie nabij waterlopen naar hoger gelegen veenkussens. Afwijkend gevormde percelen die overbleven na de eerste middeleeuwse ontginningen waren de zijdewenden, waarop vaak bijzondere woonvormen onstonden met kerken. In lokale geschiedenissen, waarin naamkunde en archeologische vondsten meer aandacht krijgen, is het fenomeen van opschuivende nederzettingen in Noord-Holland wel bekend, maar De Bont laat zien hoe het achterliggende mechanisme van deze verplaatsingen was. Hoe verhelderend ook, het betoog roept soms vragen op omdat De Bont factoren erbij betrekt zonder dat het verband met zijn ontginningspatronen concreet wordt, zoals bevolkingsgroei (pp 61-62) of rechtshistorische ontwikkelingen (pp 42, 59).  

In lokale geschiedenissen, waarin naamkunde en archeologische vondsten meer aandacht krijgen, is het fenomeen van opschuivende nederzettingen in Noord-Holland wel bekend, maar De Bont laat zien hoe het achterliggende mechanisme van deze verplaatsingen was

De auteur heeft het gebied tussen de Kennemerduinen en het Gooi in vier kwadranten opgedeeld. Deze vormen het uitgangspunt voor vier ontginningsgeschiedenissen (hoofdstukken 6 – 9) waarbij het eerste kwadrant de zuidelijke Kennemervenen vertegenwoordigt; het tweede Waterland, Marken en Katwoude; het derde Amstelland (met Amsterdam); en het vierde de westelijke Vechtstreek. Naar mijn mening is de aandachtsverdeling over deze vier kwadranten onevenwichtig, omdat de auteur in hoofdstuk 8 (Amsterdam) de ontginningsgeschiedenis combineert met waterstaatkundige kwesties, welke hij in de andere gebieden veelal buiten beschouwing laat. Dat neemt niet weg dat dit onderdeel tot de verbeelding spreekt omdat besproken locaties velen bekend zullen voorkomen. Bijvoorbeeld, waar ontginningen hellingopwaarts verliepen vanaf de Nieuwendijk, kwam de behuizing verder van het water te liggen, de latere bewoners keerden weer terug tot vlak bij het water achter de Amsteldijk. Of met een reconstructie van hoe een zijdewende liep waardoor het verband tussen de stichting van de Oude Kerk en het eerste huis van de heren Van Amstel duidelijk wordt. Toch zou een dergelijke analyse met meer voorbeelden voor de andere gebieden zinvol zijn geweest.

De kracht van dit werk is dat de ontginningsgeschiedenis vanuit een ruimtelijk perspectief inzichtelijk wordt gemaakt. Minpunt is echter dat sommige tekstpassages en zinsconstructies dezelfde heldere structuur van de illustraties ontberen.

Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Heleen Kole, 17 januari 2015.

Bart Wallet (m.m.v. Liesbeth van Huit-Schimmel en Paul van Trigt), Zeeburg. Geschiedenis van een joodse begraafplaats 1714-2014 Verloren, Hilversum, 2014, 220 p., geïll., ISBN 9789087044688, prijs €19,-

door Eline de Graaf

In een vergeten uithoek van Amsterdam ligt de joodse begraafplaats Zeeburg. Na 1914 nam het gebruik van deze begraafplaats snel af. Wanneer de dodenakker in de jaren tachtig van de twintigste eeuw wordt herontdekt als historisch en ecologisch erfgoed ligt het terrein er mistroostig bij. Maar de weggezakte en omgevallen grafzerken die staan verspreid in een slecht onderhouden landschap herbergen bijna drie eeuwen geschiedenis van de joodse gemeenschap in Amsterdam.

Het is die ‘geheel verwilderde en overwoekerde’ staat van het terrein, die eind 2008 aanleiding gaf tot de oprichting van Stichting Eerherstel Joodse Begraafplaats Zeeburg. Deze stichting zet zich in voor het herstel, het beheer en de ontsluiting van de begraafplaats. In dat kader heeft historicus Bart Wallet zich in Zeeburg: Geschiedenis van een joodse begraafplaats 1714-2014, met medewerking van Liesbeth van Huit-Schimmel en Paul van Trigt, gewaagd aan het ontsluiten van een geschiedenis van drie eeuwen begraven op deze dodenakker aan de rand van Amsterdam. Wallet gebruikt de begraafplaats als een spiegel van de bredere joodse geschiedenis van de stad, waarmee hij vooral het verhaal van de arme joodse Amsterdammers in beeld wil krijgen. Het betreft hier de geschiedenis van de joden van Centraal- of Oost-Europese komaf. Deze Asjkenazische gemeenschap is tot op heden grotendeels buiten beeld gebleven.

Wallets studie bestaat uit drie delen, beginnend met een reconstructie van de eigenlijke geschiedenis van de begraafplaats van 1714 tot 2014. De auteur laat zien hoe Zeeburg in de achttiende eeuw even sterk als ad hoc meegroeit met de joodse gemeenschap in Amsterdam, hoe deze voortdurende uitbreiding in de negentiende eeuw gepaard gaat met een strijd tegen het water, modernisering en de oprukkende stad, en hoe de dodenakker in de twintigste eeuw verwordt tot een onderdeel van een natuur- en wandelgebied. Deze ontwikkeling wordt helder uiteengezet als een samenspel tussen de joodse gemeenschap, de overheid en de natuur.

De weggezakte en omgevallen grafzerken die staan verspreid in een slecht onderhouden landschap herbergen bijna drie eeuwen geschiedenis van de joodse gemeenschap in Amsterdam

In het tweede, thematische, deel van het boek staan de sociale gelaagdheid van de joodse gemeenschap in Amsterdam en hun religieuze gebruiken rond dood en begraven centraal. Meer nog dan in de eerste hoofdstukken van het boek maakt de lezer hier kennis met de sociale geschiedenis van de Asjkenazische Amsterdammers, alsmede met de relatie tussen hen en de Portugees-joodse gemeenschap.

Tenslotte volgt een groepsanalyse van degenen die op Zeeburg begraven liggen. Deze prosopografie begint met Van Trigts statistische analyse van het aantal mensen dat in drie eeuwen op Zeeburg begraven is. Het is in het tweede en derde hoofdstuk van dit deel dat de geschiedenis van de begraafplaats gaat leven. Met uitzondering van de paragraaf over de beheerdersfamilie Verduin is Zeeburg namelijk vooral een zakelijk relaas, waarin naar mijn smaak weinig ruimte is voor verhaal, terwijl deze geschiedenis zich daar wel voor leent. Zowel Van Huits analyse van negentiende-eeuwse begraafboeken als de daaropvolgende door Van Trigt en Wallet geschreven biografieën maken de geschiedenis wel levendig en invoelbaar. De tot dan toe abstracte gemeenschap krijgt een gezicht in de korte verhalen over bijvoorbeeld de circusartiest Jacques Schuitenvoerder, die na een relatief kort ziekbed in bijzijn van zijn collegae uit de circuswereld op Zeeburg werd begraven.

Wallet gebruikt de begraafplaats als een spiegel van de bredere joodse geschiedenis van de stad, waarmee hij vooral het verhaal van de arme joodse Amsterdammers in beeld wil krijgen

De waarde van Zeeburg ligt mijns inziens dan ook vooral in de geslaagde poging van Wallet om de geschiedenis van deze vergeten begraafplaats te reconstrueren op basis van oorspronkelijk bronmateriaal. Zijn kennis over Zeeburg en over de joodse funeraire cultuur en geschiedenis van de joodse gemeenschap in Amsterdam is evident. Dit heeft echter tot gevolg dat in de eerste zes hoofdstukken de nadruk zodanig ligt op de presentatie van feiten en cijfers dat het boek niet makkelijk wegleest. Bovendien maakt het veelvoudig gebruik van Jiddische en Hebreeuwse woorden de tekst minder toegankelijk. De verklarende woorden lijst, die achterin het boek is opgenomen, is derhalve geen overbodige luxe. Datzelfde geldt voor de verschillende kaarten die deel uit maken van het illustraties- en kleurkatern. Meer dan de afbeeldingen van grafzerken visualiseren deze kaarten de geschiedenis van de begraafplaats.

Het boek biedt een goede voorzet voor verder onderzoek naar de geschiedenis van de Asjkenazische gemeenschap in Amsterdam en is een studie die de geïnteresseerde lezer van veel informatie hierover zal voorzien. Zeeburg: Geschiedenis van een joodse begraafplaats 1714-2014 draagt daarmee absoluut bij aan de herwaardering van Zeeburg als historisch erfgoed.

Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Eline de Graaf, 12 december 2014.

Peter Sigmond en Wouter Kloek, Hollands glorie. Zeeslagen in de Gouden Eeuw WBooks, Zwolle, 2014, 184 p., geïll., ISBN 978-94/6258/023/7 (Engelse editie ISBN 978-94-625-8029-9), prijs € 24,95 

door Ron Brand, conservator Maritiem Museum Rotterdam

In 2007 werd de vierhonderdste geboortedag van Michiel de Ruyter herdacht. Dit leverde tentoonstellingen, symposia en lezingen, een vlootschouw, uitgifte van postzegels en munten, en natuurlijk een flinke stapel boeken op. De meeste van die boeken bieden maar weinig nieuws, want sinds de biografie van De Ruyter door de Amsterdamse dominee Gerard Brandt uit 1687 verschenen nog maar weinig boeken waarvan de auteurs zich op andere bronnen baseerden dan degene die Brandt raadpleegde. In de hausse aan publicaties over Michiel de Ruyter verscheen destijds ook een publicatie, die iets verder van deze zeeheld afstaat: Zeeslagen en zeehelden in de Gouden Eeuw. In tien hoofdstukken behandelden maritiem historicus Peter Sigmond en kunsthistoricus Wouter Kloek de maritieme geschiedenis van Nederland vanaf de zeeslagen op het Haarlemmermeer en de Zuiderzee in 1573 tot aan de laatste grote zeeslag in de Derde Engelse Oorlog in 1673, de zeeslag bij Kijkduin.

Zeven jaar later is een nieuwe editie verschenen onder de titel Hollands glorie. Zeeslagen in de Gouden Eeuw. Er is een andere hoofdtitel gekozen en de ‘zeehelden’ zijn daaruit verdwenen. Het wordt gepresenteerd als een ‘geheel herziene uitgave’, maar dat is niet terecht, want de indeling en inhoud van het boek is praktisch gelijk aan de uitgave uit 2007. En ook hier passeren alle belangrijke Hollandse zeehelden de revue: Jacob van Heemskerck, Piet Hein, Maerten en Cornelis Tromp, en Michiel de Ruyter. De belangrijkste verschillen zitten in de vormgeving van het boek. De recent verschenen uitgave bevat prachtige kleurenillustraties en heeft een harde kaft. De redelijk uitgebreide literatuurlijst bevat ook recent verschenen maritiem-historische en kunsthistorische titels en er is een handig register. Soms zijn er wat andere illustraties gebruikt, maar ook deze keer putten de auteurs hiervoor vooral uit de rijke collectie van het Rijksmuseum in Amsterdam.

Sigmond en Kloek vertellen in hun boek wat al die plaatjes van zeehelden en zeeslagen ons vertellen. Waarom werden ze gemaakt? Wat laten ze werkelijk zien en hoe kwamen ze tot stand?

Inhoudelijk is de opzet dus niet veel anders. In het eerste hoofdstuk ‘Van watergeuzen naar een zeemacht’ laten de auteurs zien dat de zestiende eeuw het voorspel was tot de grote daden van de Nederlanders op het water een eeuw later. Voorstellingen van zeeslagen uit de zestiende eeuw werden opmerkelijk genoeg pas in de zeventiende eeuw geschilderd, soms tientallen jaren later pas. Een voorstelling van de Spaanse Armada van 1588 werd in 1608 door Aert Anthonisz geschilderd, de slag op het Haarlemmermeer van 1573 door Hendrick Cornelisz Vroom in 1629 en de slag op de Zuiderzee, die ook in 1573 plaatsvond, door Abraham de Verwer in 1621. Het tweede hoofdstuk behandelt de afbeeldingen en voorwerpen die herinneren aan de zeeslag bij Gibraltar in 1607 waarbij admiraal Jacob van Heemskerck van de Amsterdamse admiraliteit om het leven kwam en daarmee de eerste echte Nederlandse zeeheld werd. Alle schilderijen ervan in de verzameling van het Rijksmuseum passeren de revue en ook het grote zeestuk uit 1622 door Cornelis Claesz van Wieringen en een voorstudie ervan in de collectie van Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam.

Piet Hein en de Zilvervloot staan centraal in hoofdstuk drie. Piet Hein werd een zeeheld zonder dat hij ooit een zeeslag van formaat leverde. Hij stierf in een betrekkelijk onbetekenend gevecht tegen de Duinkerker kapers, maar door zijn aandeel in de verovering van de Zilvervloot in 1628 bereikte hij toch al de status van onsterfelijke held. Hoofdstuk vier ‘De marine, de mensen en de middelen’ laat zien waarom de Republiek zo goed kon draaien: handel en visvangst waren de kurken waarop de economie dreef en daarom was de zee zo belangrijk. De auteurs behandelen hier de vlootorganisatie, discipline, tactiek, wapens en schepen. Na dit intermezzo vervolgt het boek met hoofdstuk vijf over Maerten Tromp, de zeeslag bij Duins (1639) en de Eerste Engelse Oorlog (1652-54). Deze oorlog verliep slecht voor de Republiek al werd uiteindelijk een niet onredelijke vrede bereikt. Het meest interessant was het uitgangspunt, omdat er gevochten werd om een verschil van inzicht over de vrijheid op zee. In het zesde hoofdstuk komen Cornelis Tromp en de zeeslag bij Livorno (1653) aan de orde. Drie schilderijen van deze zeeslag laten elk een verschillend perspectief zien. In dit hoofdstuk wordt ook aandacht besteed aan Trompenburgh, het buiten van Cornelis Tromp in ’s-Graveland, dat hij tussen 1675 en 1684 opnieuw liet opbouwen. In de zomer bewoonde het gezin deze buitenplaats, die Tromp overigens na zijn verheffing in de Deense adelstand Syllisburg noemde. De Rijksgebouwendienst beheert deze ingrijpend gerenoveerde buitenplaats momenteel.

Deze nieuwe editie bevat prachtige kleurenillustraties en heeft een harde kaft. De redelijk uitgebreide literatuurlijst bevat ook recent verschenen maritiem-historische en kunsthistorische titels en er is een handig register. Soms zijn er wat andere illustraties gebruikt, maar ook deze keer putten de auteurs hiervoor vooral uit de rijke collectie van het Rijksmuseum in Amsterdam

De kunstenaars en hun opdrachtgevers worden behandeld in hoofdstuk zeven. Het gaat dan vooral om de Haarlemmer Hendrick Cornelisz Vroom, de grondlegger van het zeestuk in de noordelijke Nederlanden aan het begin van de 17de eeuw, en de Leidenaren vader en zoon Willem van de Velde, die in Rampjaar 1672 naar Engeland uitweken en voor de Engelse koning Karel II gingen werken. Dat werd niet als verraad gezien, want de kunstenaars keerden met enige regelmaat terug in hun vaderland.

Michiel de Ruyter en de Tweede Engelse Oorlog (1665-67) komen aan bod in hoofdstuk acht. De slag bij Lowestoft in 1665 ging door strategisch en tactisch falen verloren, maar de Republiek behaalde eclatante successen bij de Vierdaagse zeeslag in 1666 en de Tocht naar Chatham een jaar later. Het negende hoofdstuk betreft wederom De Ruyter, maar nu tijdens de Derde Engelse Oorlog (1672-74). Had de vloot tijdens de deze oorlog geen stand gehouden, dan was het met de Republiek gedaan. Gelukkig waren de resultaten van de slagen bij Solebay (1672), Schooneveld (1673) en Kijkduin (1673) zodanig, dat de beoogde landing van een gecombineerde Frans-Engelse vloot voorkomen kon worden. Het boek sluit wat merkwaardig af met een verhaal over memorabilia, voorwerpen die bedoeld of onbedoeld een herinnering aan een persoon levend houden. Vooral de voorwerpen met betrekking tot De Ruyter krijgen hier aandacht.

Op de keerzijde van de titelpagina is een kaart van de Noordzee gevoegd. Daarop zijn de plaatsen afgebeeld, die in de tekst zijn besproken. Maar de plaatsen waar de zeeslagen bij Duins (Downs), Schooneveld en de Vierdaagse Zeeslag plaatsvonden, zijn niet aangegeven. Ook de Baai van Matanzas, die van Gibraltar of Livorno staan er niet op. Beter was geweest om een wereldkaart op te nemen met daarop alle locaties van de zeeslagen.

Hollands Glorie. Zeeslagen in de Gouden Eeuw is een boek voor de geïnteresseerden in de heldendaden op zee, maar ook voor diegenen die belangstelling hebben voor de virtuositeit van de kunstenaars die de zeehelden en zeeslagen in beeld brachten

Sigmond en Kloek vertellen in hun boek wat al die plaatjes van zeehelden en zeeslagen ons vertellen. Waarom werden ze gemaakt? Wat laten ze werkelijk zien en hoe kwamen ze tot stand? In de beantwoording van die vragen zijn ze redelijk geslaagd. Over het algemeen is het een heel behoorlijk boek, dat voor de insiders echter weinig nieuws biedt. Het boek lijkt daarom vooral bestemd te zijn voor het grote algemeen maritiem-geïnteresseerde publiek. Het is mooi dat er nu een tweede druk van het boek is verschenen, want kennelijk is er nog steeds vraag naar.

Bij het lezen van het boek rees mij regelmatig de vraag hoe al die schilderijen en andere voorwerpen in de collectie van het Rijksmuseum terecht zijn gekomen? Dat is interessant om te weten, want hadden zeehelden wellicht belang en invloed in de mate en manier waarop zij werden uitgebeeld en verheerlijkt? Was er dan misschien sprake van speciaal opgezette publiciteitscampagnes? Jammer genoeg wordt aan de beantwoording van die vraag geen aandacht besteed. Het boek is overigens prettig leesbaar en uitstekend en zorgvuldig vormgegeven en de kwaliteit van de vele illustraties is goed. Hollands Glorie. Zeeslagen in de Gouden Eeuw is een boek voor de geïnteresseerden in de heldendaden op zee, maar ook voor diegenen die belangstelling hebben voor de virtuositeit van de kunstenaars die de zeehelden en zeeslagen in beeld brachten.

Het signalement van dit boek is verschenen in Holland Historisch Tijdschrift (2014-4).

Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Ron Brand, 19 oktober 2014.

Judith Brouwer, Levenstekens. Gekaapte brieven uit het rampjaar 1672 Verloren, Hilversum, 2014, 352 p., geïll., ISBN 9789087044053, prijs €35,-

door Gijs Rommelse

De Sailing Letters, de verzameling van ongeveer 38.000 Nederlandstalige brieven in de collectie Prize Papers van de Britse National Archives, zijn ‘hot’ onderzoeksmateriaal. Sinds Roelof van Gelder in 2006 in opdracht van de Koninklijke Bibliotheek een verkennende inventarisatie publiceerde van deze tijdens de vier Engels(/Brits)-Nederlandse oorlogen (1652-1654, 1665-1667, 1672-1674 en 1780-1784) door kapers en marineschepen onderschepte poststukken, zijn tal van historici en neerlandici met het bijzonder rijke materiaal aan de gang gegaan. Judith Brouwer, die in 2013 aan de Universiteit van Groningen promoveerde op Levenstekens. Gekaapte brieven uit het rampjaar 1672, bevindt zich daarom in goed en talrijk gezelschap. Het bijzondere van de Sailing Letters voor geschiedkundigen, naast de kwantiteit – geen enkele Nederlandse instantie beschikt in de verste verte over een dergelijk aantal vroegmoderne egodocumenten –, is dat ze een stem geven aan groepen in de maatschappij die voorheen sterk ondervertegenwoordigd waren in ons geschiedbeeld, zoals vrouwen en de lagere klassen. In Brouwers onderzoek zijn beide groepen zeer ruim vertegenwoordigd.    

Het Rampjaar 1672 is nooit echt uit de aandacht van historici en het publiek verdwenen, maar lijkt zich sinds enkele jaren te mogen verheugen op bijzonder intensieve belangstelling. Michel Reinders publiceerde in 2010 Gedrukte chaos. Populisme en moord in het Rampjaar 1672. Datzelfde jaar vond aan de Universiteit Utrecht een symposium plaats waar een tiental onderzoekers hun ideeën ten aanzien van het Rampjaar presenteerde. Brouwer was hier één van de sprekers. Luc Panhuysen, voor wie dat eveneens gold, bracht een jaar eerder zijn boek Rampjaar 1672. Hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte uit. Vorig jaar publiceerde R.P. Prud’homme van Reine ten slotte Moordenaars van Jan de Witt. De zwartste bladzijde van de Gouden Eeuw. Alle drie de werken werden eerder al in Holland Historisch Tijdschrift besproken.

Het bijzondere van de Sailing Letters voor geschiedkundigen, naast de kwantiteit – geen enkele Nederlandse instantie beschikt in de verste verte over een dergelijk aantal vroegmoderne egodocumenten –, is dat ze een stem geven aan groepen in de maatschappij die voorheen sterk ondervertegenwoordigd waren in ons geschiedbeeld

Brouwer heeft in totaal 195 brieven onderzocht, waarvan het overgrote deel afkomstig was uit het gewest Holland en zich bevond op twee door de Engelsen onderschepte koopvaarders, het WIC-schip de Morgenster en het VOC-schip het Wapen van Hoorn. Deze selectie zorgt voor een dubbele clustering in tijd; de brieven, waarvan de afzenders veelal vrouwen uit de lagere maatschappelijke lagere segmenten zijn, dateren hoofdzakelijk uit mei en november 1672. Aan de hand van dit materiaal wil Brouwer in de eerste plaats analyseren hoe de ‘gewone vrouw of man’ de politieke en militaire gebeurtenissen uit het turbulente jaar waarnamen en beleefden, en hoe de oorlog tegen Frankrijk, Engeland en de prins-bisschoppen van Keulen en Münster hun dagelijks leven en bestaanszekerheid beïnvloedde. De auteur tracht te beantwoorden uit welke nieuwsbronnen de brievenschrijvers putten, welke gebeurtenissen zij van belang achtten te vermelden, of en hoe de nieuwsbronnen de weergave van deze gebeurtenissen in de brieven kleurden, en welke plaats de actualiteiten in hun epistels kregen. Daarnaast gaat zij in op het dagelijks leven van de schrijvers en de relaties tussen de zenders en de beoogde ontvangers.                     

Levenstekens. Gekaapte brieven uit het rampjaar 1672 telt vijf hoofdstukken. In het eerste beschrijft de auteur het onderzoeksmateriaal, de vraag en de methodologische opzet, overzeese postbezorging in het algemeen, de onderschepping door de Engelsen van de beide schepen, de rechtsgang rondom dergelijke oorlogsbuit en de plaats daarin van alle aan boord aangetroffen papieren. Het volgende hoofdstuk handelt over briefcultuur. De 195 onderzochte brieven, zo stelt Brouwer, waren in de eerste plaats levenstekens van relationele aard, tussen vrouw en man, moeder, vader en zoon of anderszins. Verder constateert zij dat brievenschrijvers van lagere komaf veelal houvast zochten bij geschreven en ongeschreven epistolaire conventies, terwijl rijkeren die vaker brieven schreven losser hiermee omsprongen. Ook stelt zij vast dat in veel gevallen de afzender niet de schrijver is, maar dat een professional, een familielid of een kennis de pen ter hand heeft genomen. In hoofdstuk 3 komen de afzenders en de beoogde ontvangers aan bod; wie waren zij, in welke relatie stonden zij tot elkaar, wat was hun sociaal-economische positie? Hoofdstuk 4 gaat over de oorlogberichtgeving in brieven en de vraag hoe deze berichtgeving werd beïnvloed door algemeen beschikbare nieuwsbronnen of opiniërende media van dat moment. Brouwer stelt vast dat, in tegenstelling tot wat eerder door andere historici is beweerd, vrouwen uit lagere milieus wel degelijk geïnteresseerd waren in politieke en staatkundige gebeurtenissen, en zich via schriftelijke en mondelinge bronnen op de hoogte stelden. In het laatste hoofdstuk gaat de auteur in op de in de brieven verwoordde gevoelens en emoties, die van wanhoop, verlangen en nijd, maar ook die van zorgen om geldnood, ziekte en de dood.

Levenstekens. Gekaapte brieven uit het rampjaar 1672 is een goed geschreven, fraai geïllustreerd boek dat aan de hand van grondig onderzoek naar nog nauwelijks ontgonnen primaire bronnen een duidelijk beeld biedt van hoe verschillende groepen in de Republiek het Rampjaar 1672 ervoeren

Levenstekens. Gekaapte brieven uit het rampjaar 1672 is een goed geschreven, fraai geïllustreerd boek dat aan de hand van grondig onderzoek naar nog nauwelijks ontgonnen primaire bronnen een duidelijk beeld biedt van hoe verschillende groepen in de Republiek het Rampjaar 1672 ervoeren. Met name het feit dat we nu ook van vrouwen uit lagere milieus weten hoe zij in het leven stonden, waar hun interesses lagen, hoe zij hun relaties zagen, en hoe zij nieuws tot zich namen en in brieven vertaalden, is een belangrijke aanwinst voor ons geschiedbeeld. Een paar kanttekeningen. Hoofdstuk 3 is weliswaar levendig geschreven en bevat tal van door vele uren hard werken verkregen biografische gegevens over de afzenders en de beoogde ontvangers die voor de analyse van het bronmateriaal ongetwijfeld van groot belang zijn, maar is als op zichzelf staand hoofdstuk een tamelijk zwakke opsomming zonder kop of staart. Een tweede punt is dat Brouwer in de inleiding en elders de boeken van Reinders en Panhuysen over het Rampjaar noemt en zich ook rekenschap geeft van de vele recente publicaties over nieuwscultuur in de Republiek, maar eigenlijk nauwelijks of niet de discussie of aansluiting zoekt met deze auteurs. Deze kritiekpunten doen echter niet erg veel af aan de waarde van haar prima boek.

Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Gijs Rommelse, 11 augustus 2014.

E.H. de Jong, Weldenkende burgers en Oranjeliefhebbers. Patriotten en prinsgezinden in Leiden 1775-1795 Verloren, Hilversum, 2014, 396 p., geïll., ISBN 9789087044466, prijs € 35,00

door Rick Honings, Universiteit Leiden

Vermoedelijk is er geen Leidenaar te bedenken die zoveel geleden heeft onder de politieke woelingen van de patriottentijd als de kleurrijke lector en dichter Johannes le Francq van Berkheij. In tijdschriften en pamfletten werd hij onophoudelijk aangevallen. Tegenstanders hingen verbrand oranjelint aan zijn voordeur, sloegen zijn vensters in en besmeurden zijn huis met teer. Als hij over straat liep, werd hij uitgescholden en bespuugd. In oktober 1784 liep de situatie uit de hand, toen hij door een groep patriotse studenten bijna gemolesteerd werd. Uiteindelijk liep dit voorval met een sisser af, maar Berkheijs verhaal is illustratief voor de gespannen sfeer in de jaren tachtig van de achttiende eeuw. Net als in andere Hollandse steden werd het conflict tussen patriotten en prinsgezinden ook in Leiden fel uitgevochten. In juni 1784 kwam de onrust tot een uitbarsting, toen het Oranjeoproer plaatsvond, onder leiding van de beruchte broodbakker Adrianus Trago. Deze fanatieke Oranjeklant verkocht in zijn winkel ‘patriotjes’, een soort koekjes, bedoeld om door prinsgezinde kaken te worden vermalen.

Er was al het een en ander bekend over de politieke gebeurtenissen in Leiden aan het eind van de achttiende eeuw. P.J. Blok besteedde er aandacht aan in zijn Geschiedenis eener Hollandsche stad. Ook in de vierdelige studie Leiden. De geschiedenis van een Hollandse stad (onder redactie van R.C.J. van Maanen) viel er al over te lezen. Een afzonderlijke studie over de strijd tussen patriotten en prinsgezinden in Leiden was er nog niet. In die leemte is nu voorzien, dankzij Weldenkende burgers en Oranjeliefhebbers, waarop Erik Halbe de Jong (1946) op 9 mei 2014 in Utrecht promoveerde.

Net als in andere Hollandse steden werd het conflict tussen patriotten en prinsgezinden ook in Leiden fel uitgevochten

De Jong heeft een boek geschreven waar niemand omheen kan die zich wil bezighouden met Leiden in de tweede helft van de achttiende eeuw. In bijna vierhonderd bladzijden geeft hij een minutieus beeld van de politieke gebeurtenissen. Daarbij komt een keur aan organisaties, conflicten, verzoekschriften en debatten aan de orde. Die worden allemaal beschreven, op basis van nauwkeurig archiefonderzoek. Dat levert veel nieuwe informatie op. Zo lezen we alles over de structuur, werkwijze en strubbelingen van de schutterij, en over de lotgevallen van het vrijkorps. We komen alles te weten over het oproer, net als over de machtsovername door de patriotten, hun interne intriges en hun voorlopige nederlaag na de komst van het Pruisische leger in 1787. Interessant is ook wat De Jong schrijft over de patriotse studenten, die een unieke positie innamen binnen de Leidse samenleving.

Over de prinsgezinden, met uitzondering van Berkheij, weet De Jong minder informatie boven water te halen. De bronnen hierover dan ook zijn schaars. Iemand als de spinster en fruitverkoopsters Pieternella Timmermans, alias ‘Nelle Potvet’, heeft weinig sporen achtergelaten. Dat geldt voor veel Oranjeklanten, die enkel ten tijde van rellen en oproeren zichtbaar worden in de geschiedenis. Dankzij Weldenkende burgers en Oranjeliefhebbers krijgen we nu een volledig beeld van wat zich vanaf 1775 tot aan de komst van de Fransen allemaal heeft afgespeeld, afgezet tegen de maatschappelijke achtergronden (zoals de neergang van de textielindustrie en de armoede die dit tot gevolg had). Het boek eindigt met het planten van een vrijheidsboom voor het Stadhuis op de Breestraat in 1795.

Een studie boordevol nieuwe gegevens, die het verdient om te worden gelezen en gebruikt

Hoe informatief dit fraai uitgegeven boek ook is, natuurlijk zijn er ook kritische opmerkingen te maken. Zo slaagt de auteur er naar mijn idee niet echt in de geschiedenis invoelbaar te maken. Vermoedelijk is het streven naar volledigheid hier debet aan, evenals De Jongs wat stroeve, zakelijke stijl. Dat is jammer, want de politieke gebeurtenissen waren voor iemand als Berkheij een persoonlijk drama: hij raakte zijn baan kwijt, ging failliet en moest zijn huis verkopen. Juist over dat menselijke element had ik graag meer willen lezen. Het ontbreken daarvan hangt wellicht samen met het uitgangspunt dat De Jong kiest: de theorie van de collectieve actie van de Amerikaanse socioloog Charles Tilly. Kort door de bocht betekent dit dat er gekeken wordt naar collectieven, naar groepen mensen dus, die in actie komen. In zijn inleiding legt De Jong uit dat de theorie dient als een zoeklicht: ‘Hopelijk komen daarmee onverwachte en onbekende aspecten in het conflict, die andere beschouwingswijzen tot nu toe onder- of onbelicht hebben gelaten, duidelijker naar voren.’ (p. 22)

Van dat laatste ben ik niet helemaal overtuigd. Hoewel de theorie voor De Jong niet heilig is, heeft zijn werkwijze soms iets van een invuloefening. Vrijwel elk hoofdstuk begint met een tamelijk conventionele beschrijving van de gebeurtenissen, waarna aan het einde ervan geprobeerd wordt de materie te duiden volgens de door Tilly geïntroduceerde concepten (collectieve actie, revolutionaire situatie, collectief geweld, etc.). Veel helderheid biedt dit niet, eerder het tegenovergestelde. In zijn derde hoofdstuk stelt De Jong dat deze theorie ook al is benut in studies over het conflict tussen patriotten en prinsgezinden in andere steden, zoals Deventer. Een comparatief element ontbreekt echter. Graag had ik, meer dan nu gebeurt, gelezen wat de Leidse situatie uniek maakte in vergelijking met elders. Bovendien is het jammer dat De Jong weinig oog heeft voor literaire instituties. Het is bekend dat tal van leesgezelschappen, de vrijmetselaarsloges, maar vooral het dichtgenootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen een belangrijke rol hebben gespeeld in de discussie. Vrijwel alle personen die in De Jongs studie voorkomen, waren er lid van. Zeker ook in het kader van de collectiviteit zou het interessant geweest zijn als dit laatste gezelschap in het onderzoek was betrokken.

Deze kritiekpunten nemen niet weg dat De Jong een studie heeft geschreven boordevol nieuwe gegevens, die het verdient om te worden gelezen en gebruikt. Zijn boek toont eens te meer aan dat Leiden een dankbare casus vormt voor historisch onderzoek. Dat er nog maar veel mogen volgen!

Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Rick Honings, 4 augustus 2014.

Communicatie in Holland (2014-4)

MONICA VERHOOG Van stadsboden mocht je meer verwachten. Het bodennetwerk van Amsterdam, Leiden en Haarlem tussen 1531 en 1555

JUDITH BROUWER ‘Op Betavija in de Lepelstraet inde Witte Swan’. Overzeese postbezorging in het Rampjaar 1672

HUGO LANDHEER De bankiers van de marine. De afschaffing van de solliciteurs militair in de Bataafs-Franse tijd

JANNEKE HERMANS en ONNO DE WIT Beeldessay: Communicatie in Holland. Van ondersteuning tot superstructuur

PAUL VAN DE LAAR Column: New York-Rotterdam. Handelaars in ideeën

SIGNALEMENTEN

MINTE KAMPHUIS Uitsmijter: Vroegmoderne sambal van komkommer

2014-4


Hollands erfgoed in lijnen (2014-3)

REDACTIONEEL Hollandse Erfgoedlijnen

DEMELZA VAN DER MAAS Van Konstgalerij tot Erfgoedlijn. Erfgoed, geschiedenis en identiteit in Nederland van 1800 tot nu

EVERT VAN GINKEL De Limes: een goed verborgen Erfgoedlijn

JORI ZIJLMANS Nieuwe lakens, nieuwe wegen. Leiden als knooppunt van de zuidelijke en noordelijke trekvaartverbindingen

CHRISTIAN QUIST Een geallieerde landing op de Hollandse kust? Een opmerkelijk Duits Kriegsspiel uit 1944

JAN BOTH De havenkanalen van Goeree-Overflakkee

AD VAN DER ZEE Interview: Erfgoed, Erfgoedlijnen, Erfgoedhuis

CARIN GAEMERS Tijdingen: Varen met de trekschuit in Gouda

NATHALIE FABER Beeldessay: Zomeren op buitenplaats Beeckestein

AD VAN DER ZEE Topstuk: Jubileumraam Scheepswerf en Machinefabriek De Biesbosch, 1947

LINDA EGBERTS Column: Kun je de oorlog vieren?

MINTE KAMPHUIS Uitsmijter: Kruukplaetjes

2014-3


Opstand en Bestand (2014-2)

MAARTEN HELL ‘Tot beswaernisse haerder consciëntie’. Loyaliteit en dwang in eedverbonden tijdens de Opstand (1568-1588)

NINA LAMAL ‘Handelende van tghemeen wantrouwich ghevoelen’. De Gorkumse rederijkers en het publieke debat rond het Twaalfjarig Bestand (1609)

FRANK DE HOOG Marionetten van de elite of spelers met een politieke agenda? Burgers van Oudewater in actie tijdens de Bestandstwisten (1615-1618)

ARJAN NOBEL Topstuk : De polsstokbriefjes van Alkmaar

GIJS ROMMELSE Column: De opstand in 5 vwo

MINTE KAMPHUIS Uitsmijter: Hutspot

2014-2


Slavernij in Holland (2014-1)

VALIKA SMEULDERS en OKKE TEN HOVE Van Elisabeth Samson tot jonkheer Cornelis Ascianus van Sypesteyn. De vele opmerkelijke verbanden tussen Den Haag en slavernij

PAUL KNEVEL Wij Slaven. Anti-koloniaal meesterwerk van Anton de Kom

ALBRECHT DIEM My cell is my castle. Variaties op kloosterlijke huiselijkheid

KARWAN FATAH-BLACK Column: Nationale bladzijde of mondiale geschiedenis

AD VAN DER ZEE Tijdingen: Gravinnen, kamerheren en hun slaven, Een wandeling langs Haags slavernijverleden

RECENSIES

MINTE KAMPHUIS Uitsmijter

2014-1