Moederstad en vaderland, Nationale identiteit en lokale trots in de schilderswereld van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1839)

Schilderkunst en de vorming van nationale identiteiten voor en na het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden

Charlotte Vromans, kunsthistoricus

Cultuurhistorica Anna Rademakers poogt in haar onderzoek te beoordelen in welke mate er in Nederland tussen 1815 en 1839 een nationale identiteit binnen de kunstwereld ontstond. Deze duidelijk afgebakende periode omvat vele politieke veranderingen, in het bijzonder de eenwording van het Verenigd Koninkrijk (1815-1830) onder koning Willem I en de afscheiding van België van het Verenigd Koninkrijk, die duurde van 1830 tot de staatkundige bekrachtiging in 1839.

In haar onderzoek richt Rademakers zich voornamelijk op de ontwikkelingen in de twee handelssteden Amsterdam en Antwerpen en de hofsteden Brussel en Den Haag. Rademakers doorloopt per stad chronologisch verschillende aspecten van de kunstwereld, zoals de institutionele context, het museumwezen, de kunstmarkt, kunstverenigingen, en opvattingen van kunstenaars, verzamelaars of kunstcritici. Zo bestudeert ze hoe de steden verschillend omgingen met de veranderende politieke situaties en hoe deze van invloed waren op de opvattingen over de schilderkunst en de kunstwereld. Zo valt haar onderzoek binnen de kaders van de New Art History.

Het Verenigd Koninkrijk (1815-1830)

Rademakers concludeert dat in de tijd van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden het nationale samengaan wel degelijk terugkwam in het kunstleven. Nederlandse en Belgische kunstenaars kwamen samen in de Tentoonstelling van Levende Meesters of verenigingen. Het aankoopbeleid van Koning Willem I en de overheid voor nationale openbare kunstcollecties was vooral gericht op ‘de geschiedenis van ons vaderland’. Zo werden de kunsten ingezet voor de promotie van de nieuwe natie. Bovendien trachtten verschillende academies een gemeenschappelijk curriculum op te zetten volgens het beleid van de Vierde Klasse. Deze zoektocht naar eenheid wordt besproken in Rademakers onderzoek naar de visies van Jeronimo de Vries en Cornelis Apostool.

Toch was dit slechts één zijde van het kunstleven in het Koninkrijk. De hofsteden Brussel en Den Haag waren namelijk meer internationaal georiënteerd, vanwege de daar heersende hofcultuur met invloeden vanuit het Franse hof en het neoclassicisme. Verschillende academies hielden daarnaast vast aan de eigen lokale kunsttraditie. Zo bleef de Academie van Amsterdam trouw aan het Hollands realisme van de grote meesters uit de 17de eeuw, voornamelijk Rembrandt, en was er meer aandacht voor oude genres, zoals de landschapsschilderkunst.

Na de Belgische onafhankelijkheid (1830-1839)

De Belgische Revolutie van 1830-1831 had grote gevolgen voor de schilderswereld. Het scheiden van de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden leidde tot een nationaal collectivistisch kunstklimaat binnen de twee landen afzonderlijk. Leopold I stimuleerde de kunsten in België ter bevordering van de natie. In Antwerpen werd een versterking van cultuur uit het eigen verleden gezocht met name in de Vlaamse school en Rubens. De kunstwereld in voormalige hofstad Brussel bleef desondanks internationaal georiënteerd.

In Nederland heerste eveneens een versterkt gevoel van nationalisme, maar hier werden de kunsten niet gesteund door de overheid of het koningshuis. Met name in Amsterdam ontstond een wat vijandige houding tegenover België. Belgische kunstenaars werden uitgesloten van deelname aan tentoonstellingen. Veel samenwerkingen kwamen ten einde. Amsterdam hield vast aan de focus op het eigen culturele verleden, het realisme van de Hollandse 17de eeuw. Dit uitte zich ook in onderwerpen van historiestukken, die veelal gingen over de recente vaderlandse geschiedenis.

In Den Haag vond een artistieke opleving plaats, omdat de koning en zijn hofhouding zich hier permanent vestigden. Schilders wilden de eigen nationaliteit versterken door aansluiting te vinden bij internationale tendensen. Dit hield in dat kunstenaars overgingen van het neoclassicisme naar de romantiek of de Franse school van Barbizon, naast een focus op nationale onderwerpen. Geleidelijk verdwenen de negatieve gevoelens ten opzichte van de Belgen en waren zij vanaf 1839 weer welkom op tentoonstellingen.

Conclusie

Rademakers’ onderzoek geeft een breed opgezet en gedetailleerd beeld van de toenmalige kunstwereld. Door vier steden afzonderlijk te bespreken, krijgt de lezer een goed beeld van de overeenkomsten en verschillen en doet het onderzoek goed recht aan de uniciteit van het lokale. Zo blijkt dat er in de steden steeds nationalistische tendensen wedijveren met lokale trots en tradities of internationale oriëntaties. Het is interessant om te lezen hoe een nationale identiteit in de kunstwereld werd voorgesteld, maar steeds in beperkte mate van de grond komt als gevolg van de bestaande politieke, culturele en economische omstandigheden. De culturele identiteit is niet iets dat helemaal geconstrueerd kan worden, maar is veeleer verbonden met de voorgeschiedenis van de stad. Tevens kwam deze niet altijd voort uit ideologische motieven, maar vaker uit pragmatisme.

Anna Rademakers, Moederstad en vaderland, Nationale identiteit en lokale trots in de schilderswereld van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1839). Uitgeverij Verloren, Amsterdam, 2020, 314 p, ISBN: 978 90 8704 839 6. Prijs:€29.