Recensie Leontine Buijnsters-Smets, Straatverkopers in beeld

recensie Buijnsters websiteLeontine Buijnsters-Smets, Straatverkopers in beeld. Tekeningen en prenten van Nederlandse kunstenaars circa 1540 – 1850 Van Tilt, Nijmegen, 2012, 305 p., geïll., ISBN 9789460040894, prijs €34,95

door Marion Boers, Universiteit Leiden

Straatverkopers waren tot niet zo heel lang geleden een algemeen verschijnsel in Europese steden waar ze, vaak tot ongenoegen van de bevolking, luidkeels hun waar aan de man brachten. Marskramers en andere ‘leurders’ zijn veelvuldig uitgebeeld door bekende en minder bekende kunstenaars, niet in de laatste plaats vanwege de schilderachtige armoede die ermee kon worden weergegeven.

Leontine Buijnster-Smets bracht de Noord- en Zuid-Nederlandse  prenten en tekeningen met dat onderwerp uit de periode van 1540 tot 1850 bijeen in een rijk geïllustreerd boek. Weliswaar was er door Jeroen Salman al aandacht besteed aan de mobiele handel in drukwerk afgebeeld op centsprenten, maar de Buijnster-Smets beoogt met dit boek ‘dit vergeten aspect van onze cultuurgeschiedenis’ in haar totaliteit de volle aandacht te geven.

Buijnster-Smets beoogt met dit boek over straatverkopers ‘dit vergeten aspect van onze cultuurgeschiedenis’ de volle aandacht te geven

In de inleiding stelt zij zich daarbij ten doel om van zo veel mogelijk Nederlandse  afbeeldingen van straatverkopers te analyseren in welke vorm ze zijn overgeleverd en in welke sociale en artistieke context ze kunnen worden geplaatst. Als definitie van ‘straatverkoper’ wordt in het boek aangehouden: rondgaande mannen of vrouwen, die om de kost te verdienen, hun producten en diensten te koop aanbieden. Binnen die groep vallen dus lieden die levensmiddelen en allerlei andere kramerei verkopen, maar ook de scharensliep en de kwakzalver, hoewel er toch moet worden geconstateerd dat een eerlijke koopman van huishoudelijke artikelen of een scharensliep met hun ‘leurderij’ andere oogmerken moeten hebben gehad dan een kwakzalver die zijn brood verdiende met bedrog. Dat dit implicaties heeft voor de benadering van het materiaal is door de auteur onvoldoende onderkend. In het boek zijn prenten en tekeningen opgenomen van enkele figuren, maar ook van uitbeeldingen waarin de straatverkoper met anderen in een gezamenlijke handeling te zien is, zo lang hij of zij maar het hoofdonderwerp is.

Allereerst worden de prenten en tekeningen in een internationale context geplaatst door in de eerste hoofdstukken van het boek in te gaan op de belangrijkste publicaties die onder meer over de beeldtradities in Frankrijk, Italië en Engeland zijn verschenen. Deze samenvatting van de bestaande literatuur is aan de lange kant en in het vervolg van het boek wordt er helaas slechts sporadisch naar verwezen. De auteur maakt bovendien onvoldoende duidelijk wat de verbanden zijn tussen deze buitenlandse voorbeelden en de Nederlandse prenten en tekeningen die het hoofdonderwerp van dit boek vormen. Alvorens aan haar bespreking van de Noord- en Zuid-Nederlandse prenten en tekeningen te beginnen, wordt in hoofdstuk twee ingegaan op ‘de roep van de straatverkopers in de Nederlandse literatuur en muziek’. De verdienste van dit hoofdstuk is vooral dat daarin bestaande literatuur over het onderwerp op een rijtje wordt gezet.

Het opsommende karakter maakt van de publicatie eerder een naslagwerk dan een boek waarin, in de vorm van een boeiende argumentatie, onderzoeksresultaten worden gepresenteerd

Coherentie blijkt in de hoofdstukken drie en vier, die de kern van het boek vormen, niet de sterkste kant van de publicatie te zijn. Opvallend is bijvoorbeeld de volgorde van kunstenaars die worden behandeld. Die lijkt aanvankelijk chronologisch, maar is dat niet, want iemand als Cornelis Saftleven (1607-1681) wordt besproken ná Cornelis Dusart (1660-1704). Er zal ongetwijfeld een reden zijn geweest om die chronologie meer dan eens te doorbreken, maar de auteur geeft die zelf niet.  Soms worden prenten uitgebreid één voor één besproken, maar in andere gevallen, zoals in de paragraaf over Salomon Savery, is gekozen voor een opsomming met bullits die nogal uit de toon valt bij de overigens fraaie opmaak van het boek.

Her en der worden in de tekst belangrijke vragen gesteld, maar die worden lang niet altijd beantwoord, of het antwoord doet geen recht aan de complexiteit van de materie. De auteur stelt bijvoorbeeld dat de Italianisanten een voorkeur hadden voor het weergeven van de lagere volksklassen in Rome. Ze sluit de alinea vervolgens af met de zin: ‘en hoewel dit genre in de hiërarchie van de schilderkunst laag werd gewaardeerd, vond het toch geïnteresseerde kopers en aristocratische patroons die het werk van deze kunstenaars bewonderden’. (p.103) Welke hiërarchie hier wordt bedoeld, en hoe het dan toch kon dat verzamelaars belangstelling hadden voor kunstwerken waarop paupers zijn uitgebeeld, wordt verder aan de verbeelding van de lezer overgelaten.

Het boek is zeer zorgvuldig uitgegeven en de illustraties zijn van hoge kwaliteit

Het boek biedt vooral een reeks van beschrijvingen van kunstwerken. Het zou daarbij verstandig zijn geweest als de auteur niet had gestreefd naar volledigheid, maar had gekozen voor het bespreken van representatieve werken. Exemplarisch is in dit geval de paragraaf over Jan van Goyen, als landschapsschilder een vreemde eend in de bijt, waarin verschillende prenten worden beschreven, waarvan er geen enkele in het boek is afgebeeld. Het is daardoor niet mogelijk om ze met werk van anderen te vergelijken, dus men kan er vraagtekens bij plaatsen of het zinvol was om Van Goyen in deze vorm op te nemen.

Dat opsommende karakter maakt van de publicatie eerder een naslagwerk dan een boek waarin, in de vorm van een boeiende argumentatie, onderzoeksresultaten worden gepresenteerd. De leesbaarheid wordt bovendien niet verhoogd door de soms onbeholpen manier van formuleren als: ‘Het hangt in elk geval een negatief etiket aan de leurder’(p.105) of, even verderop, ‘uit allerlei verzamelingen is er hier een aantal [tekeningen] bijeengebracht zodat haast kan worden gesproken van een serie’. (p.106) Pas nadat ik deze passage enkele malen had herlezen, werd duidelijk dat de auteur na onderzoek van een aantal tekeningen die zich nu in verschillende collecties bevinden zelf  tot de conclusie is gekomen dat ze deel moeten hebben uitgemaakt van een serie.

Het boek is zeer zorgvuldig uitgegeven en de illustraties zijn van hoge kwaliteit. Het beeldmateriaal biedt een goed uitgangspunt voor diepgaand kunsthistorisch onderzoek, bijvoorbeeld naar de wederzijdse beïnvloeding tussen kunstenaars, veranderingen in beeldtradities, maar bovenal naar de context waarin deze prenten en tekeningen zijn ontstaan in samenhang met het publiek waarvoor ze bestemd waren. Het boek geeft daartoe wel enkele aanzetten, maar de belofte uit de inleiding wordt helaas niet nagekomen.

Deze recensie is verschenen in Holland Historisch Tijdschrift (2012-4).

Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Marion Boers, 30 maart 2013.