Recensie Henk te Velde en Diederik Smit (red.), Van Torentje tot Trêveszaal

Henk te Velde en Diederik Smit (red.), Van Torentje tot Trêveszaal. De geschiedenis van de noordzijde van het Binnenhof De Nieuwe Haagsche, Den Haag, 2011, 444 p., geïll., ISBN 9789491168109, prijs €29,95

door Joris Oddens, Universiteit van Amsterdam

‘Het hart van de vaderlandse geschiedenis klopt onder de kasseien van het Binnenhof.’ Aldus begint Wim Willems zijn bijdrage aan de studie Van Torentje tot Trêveszaal. De geschiedenis van de noordzijde van het Binnenhof. Zoals het Binnenhof, in Willems’ woorden, mag gelden als een pars pro toto voor de vaderlandse geschiedenis, zo kan zijn elegante artikel over de verbeelding van het Binnenhof hier dienen als pars pro toto voor deze bundel als geheel. De Haagse hoogleraar Sociale Geschiedenis laat de stemmen van letterkundigen en journalisten spreken en combineert die met zijn eigen herinneringen, bijvoorbeeld van Den Haag op de dag van de moord op Pim Fortuyn. Hij wentelt rond in de afgelopen eeuw maar keert ook terug naar een verder verleden, en beschouwt het Binnenhof als architectonisch complex, als bestuurlijk schouwtoneel en als publieke ruimte.

Het eerste van deze drie perspectieven staat centraal in de bijdrage van Marion Bolten, over de decoratieprogramma’s van onder meer de Statenzaal en de Trêveszaal, en in die van Jacqueline Heijenbroek en Guido Steenmeijer, over de geschiedenis van de gebouwen waarin nu het ministerie van Algemene Zaken huist. Op de plaats van het ministerie lagen in de middeleeuwen de nu geheel verdwenen woonvertrekken van de graven van Holland, die het onderwerp vormen van de zorgvuldige bijdrage van Antheun Janse. Van de gebouwen en verbouwingen die 19de-eeuwse architecten voor ogen hadden, vinden we vandaag de dag evenmin veel terug, maar dan vooral omdat lang niet al hun plannen zouden worden gerealiseerd. Wessel Krul toont het Binnenhof als plaats van architectonische contestatie, waar grootse historiserende en modernistische bouwplannen uiteindelijk werden verlaten ten gunste van een ontwerp in de betrekkelijk onnadrukkelijke stijl van Daniël Knuttel.

‘Het hart van de vaderlandse geschiedenis klopt onder de kasseien van het Binnenhof’

Een tweede groep auteurs gaat vooral in op het politieke bedrijf rondom Torentje, Trêveszaal, Ridderzaal en de ministeriegebouwen. Maurits Ebben bespreekt de belangrijkste instituties die er in de vroegmoderne tijd gevestigd waren en concludeert dat de ingewikkelde bestuurscultuur van de Republiek wordt weerspiegeld in de ‘wirwar van vergaderzalen en zaaltjes op het Binnenhof’. Jouke Turpijn richt zich op de periode na 1795, of eigenlijk vooral na 1848, en laat zien hoe het ambt van minister evolueerde en professionaliseerde. Rimko van der Maar verkent de geschiedenis van de ministerraad en ontwaart een belangrijke verschuiving in de jaren zestig van de 20ste eeuw, toen de door de televisie steeds dichter op de huid gezeten ministers zich genoodzaakt zagen meer met een mond te gaan spreken, waardoor de collectieve verantwoordelijkheid van de raad toenam ten koste van de verantwoordelijkheid van individuele ministers. Overigens wisten ministers die door lekken uit dit keurslijf wensten te breken de media ook steeds beter te vinden. Enigszins atypisch is de bijdrage van Geraldien von Frijtag Drabbe Künzel, die in haar relaas over het Binnenhof tijdens de bezetting moeite heeft los te komen van de persoon van Hans Georg Calmeyer, een hoge Duitse ambtenaar over wie zij eerder een biografie schreef.

Het meest tot de verbeelding spreken de artikelen die gaan over het publieke leven dat zich aan het Binnenhof afspeelde. Paul Knevel vestigt de aandacht op de gildeloze boekverkopers voor wie de Ridderzaal in de 17de eeuw gold als Walhalla. Twee eeuwen later draaide in de nu tot Loterijzaal omgedoopte Ridderzaal wekelijks een enorm rad waar veel publiek op afkwam. Vooral de buitenruimte van het Binnenhofcomplex, zo maakt Jan Hein Furnée duidelijk, verwerd in de 19de eeuw evenwel tot een drukke publieke plaats waar demonstranten, hangjongeren en dagjesmensen regelmatig moesten uitwijken voor onbesuisde wielrijders en langsrazende paardentrams. Begrijpelijkerwijs beperkt Furnée zich evenmin als Knevel en verschillende andere auteurs tot de noordzijde van het Binnenhof, waarover Van torentje tot Trêveszaal heet te gaan. De uitvoerende macht die hier door de eeuwen heen meestal onderdak vond, opereerde nu eenmaal nooit in volstrekte afzondering van de Haagse gemeenschap, het journaille, de ijscoman, of de leden van het elders in het complex gevestigde parlement.

Het meest tot de verbeelding spreken de artikelen die gaan over het publieke leven dat zich aan het Binnenhof afspeelde

De eer het zo diverse werk dat dit heeft opgeleverd tot een eenheid te smeden is aan Henk te Velde en Diederik Smit, die de redactie voeren over deze door het ministerie van Algemene Zaken geïnitieerde bundel. Te Velde doet dit door in een inleidend artikel het uitgangspunt helder onder woorden te brengen: een interdisciplinaire geschiedenis van de wisselwerking tussen de gebouwen aan de noordzijde en hun bewoners. Smit werkt deze opdracht op voorbeeldige wijze uit met een analyse van de veranderde betekenis van het Torentje en de Trêveszaal. Samen bieden de redacteurs als uitsmijter een reeks fascinerende interviews met alle nog levende (oud-)premiers, die spreken over de relatie tot hun werkomgeving en wat zoal verder ter tafel kwam.

Deze recensie is verschenen in Holland Historisch Tijdschrift (2013-2).

Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Joris Oddens, 3 oktober 2013.