Recensie Heidi de Mare, Huiselijke taferelen
Heidi de Mare, Huiselijke taferelen. De veranderende rol van het beeld in de Gouden Eeuw Van Tilt, Nijmegen, 2012, 607 p., geïll., ISBN 9789460040665, prijs €39,90
door Sanne Muurling
Geschilderde huiselijke taferelen, architectuurtekeningen en dichtstukken over het huiselijke bedrijf: deze en allerlei andere bronnen laten zich gemakkelijk interpreteren als toonbeelden van de huiselijke Gouden Eeuw. ‘Een moderne mythe’, noemt Heidi de Mare deze verbeelding van het vroegmoderne Hollandse huis. Ingegeven door nationalistische noties over het vaderlandse verleden worden dergelijke bronnen volgens haar al sinds de 18de eeuw onterecht beschouwd als vensters op het verleden, of transparante dragers van moralistische boodschappen. Maar ook recentere debatten onder historici over de (on)betrouwbaarheid van bijvoorbeeld schilderijen als afspiegeling van de historische werkelijkheid doen de vroegmoderne beeldcultuur volgens De Mare tekort. Beide benaderingen ontnemen volgens haar namelijk het zicht op het gedachtegoed dat deze periode heeft gevormd, kennis die nodig is om het beeldmateriaal wél als historische bron te bestuderen. Wat vertelt dit vroegmoderne beeldmateriaal ons dan wel wanneer we, zoals De Mare het noemt, ‘gedisciplineerd kijken’?
Deze vraag staat centraal in Huiselijke taferelen, de handelseditie van de dissertatie waarop kunsthistorica De Mare in 2003 promoveerde. In dit lijvige boek stelt zij zich het ambitieuze doel om het tot de verbeelding sprekende beeldmateriaal te demythologiseren. Dit doet ze door de lezer kennis te laten nemen van het ‘conceptuele universum’ waarin het vroegmoderne beeldmateriaal is ontstaan. Drie soorten bronnen over het huis staan in dit boek centraal: dichtstuk Houwelick van Jacob Cats, de kamergezichten van Pieter De Hooch en Samuel van Hoogstraten en de architectuurtekeningen en -geschriften van bouwmeester Simon Stevin. Elk van deze bronnen neemt een belangrijke plek in binnen hhet maatschappelijke denken over de Gouden Eeuw. Het huis vormt hierbij vooral een handig thematisch kruispunt tussen literatuur, architectuur en schilderkunst, want centraal in dit boek staat het denken over beelden. In de vrij technische kunsthistorische beschrijving van het werk van deze grote namen openbaart De Mare aan de lezer de contouren van een coherent kennissysteem van de vroegmoderne beeldcultuur. Hierin spelen Aristotelische empirische inzichten, overgeleverd via de kruistochten, de herovering van Spanje en de val van Constantinopel, een belangrijke rol.
Geschilderde huiselijke taferelen, architectuurtekeningen en dichtstukken over het huiselijke bedrijf: deze en allerlei andere bronnen laten zich gemakkelijk interpreteren als toonbeelden van de huiselijke Gouden Eeuw – een moderne mythe volgens De Mare
Wat moeten we ons voorstellen bij deze op Aristoteles’ natuurfilosofie gestoelde kennissystemen? Cats’ bekende dichtstuk over het geslaagde huwelijksleven moet volgens De Mare bijvoorbeeld niet gezien worden als een blauwdruk voor de domesticatie van de vrouw, maar als stimulans voor de contemporaine lezers om de ‘evenwichtige betrekkingen om natuurlijke kwaliteiten en de aangeboren asymmetrie van man en vrouw in balans te brengen’. Daarnaast zet De Mare de noties van de zogenaamde ‘disciplinerende plattegrond’, die huiselijkheid, verfijning en individualisme zou afdwingen van de bewoners, af tegen de veel neutralere wiskundig onderbouwde architectuurtraktaten van Simon Stevin. Ook deze dienen volgens haar niet om een blauwdruk voor het huiselijke gezin te creëren, want centraal staat de ‘leerbare en overdraagbare kennis van de natuur en de natuurlijke eigenschappen van stoffen’. Tot slot betoogt De Mare dat de waarde van de geschilderde kamergezichten volgens het vroegmoderne denken niet zozeer lag in achterliggende moralistische boodschappen, maar in de kundigheid (zowel kennis als vaardigheid) van de kunstenaar om ‘een gepaste en evenwichtige voorstelling’ te kunnen schilderen volgens de regels van de natuur.
Huiselijke taferelen spoort op bevlogen wijze bij de lezer aan op een herbezinning, waarbij bovenal een ander licht wordt geschenen op de bronnen die voorheen meestal zijn gebruikt ter illustratie van mythes en clichés rondom het Hollandse huis
Wat zegt dit over de manier waarop we naar vroegmodern beeldmateriaal kijken? De huiselijke taferelen die De Mare beschrijft moeten allereerst begrepen worden als toepassingen van allerlei regels en conventies die hebben bestaan binnen het vroegmoderne kennissysteem. In de periode tussen 1400 en 1700 werd er namelijk veel geschreven, gediscussieerd en in tekeningen voorgedaan hoe de werkelijkheid op het platte vlak nagebootst kon worden door kennis van perspectief, de werking van kleuren en lijnenspellen. Er ontstond een geformaliseerd systeem van regels over het maken van beelden gebaseerd op observatie en classificatie, waarmee op een gereguleerde manier werd geëxperimenteerd. ‘Kunst’ stond in de vroegmoderne tijd volgens De Mare gelijk aan vakmanschap en ambachtelijke kennis; dat wil zeggen de Aristotelische empirische inzichten in de aard en eigenschappen van de stoffen uit de natuur gecombineerd met de kundigheid om die kennis toe te passen. Zo moeten De Hoochs tegelvloeren bijvoorbeeld niet beschouwd worden als toonbeelden van de poetsdrift en huiselijkheid van de Hollandse huisvrouw, maar laten ze vooral zien hoe goed de schilder het uitbeelden van perspectief beheerste.
Huiselijke taferelen biedt zoals het beloofd een interessante en vernieuwende kijk op de beeldenrijkdom van de vroegmoderne tijd, en vormt een aanvulling op het debat rond deze bronnen. Toch zal dit boek niet bij iedereen in de smaak vallen. Wie in dit boek hoopt meer te lezen over wat het beeldmateriaal wél zegt over het historische binnenhuis of het vroegmoderne huiselijke leven grijpt mis. Aan de vraag welke waarde en betekenis moet worden toegekend aan de popularisering van de binnenhuizen als onderwerp van kunst en studie gedurende de Gouden Eeuw, wordt bijvoorbeeld weinig aandacht geschonken. De lastige schrijfstijl en het kunsthistorisch jargon maakt het voor niet-ingewijden bovendien niet altijd even gemakkelijk om de bewijsvoering voor het betoog te volgen. Wel spoort Huiselijke taferelen op bevlogen wijze bij de lezer aan op een herbezinning, waarbij bovenal een ander licht wordt geschenen op de bronnen die voorheen meestal zijn gebruikt ter illustratie van mythes en clichés rondom het Hollandse huis. Een niet te miskennen prestatie.
Deze recensie is verschenen in Holland Historisch Tijdschrift (2013-2).
Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Sanne Muurling, 3 oktober 2013.
