Recensie Christiaan Schrickx, Bethlehem in de Bangert

Christiaan Schrickx, Bethlehem in de Bangert. Een historische en archeologische studie naar de ontwikkeling van een vrouwenklooster onder de orde van het Heilig Kruis in het buitengebied van Hoorn, 1475-1572 Verloren, 2015, Hilversum, 495 p. geïll., ISBN 9789087045333, prijs € 49,-

door Bas Diemel, Rijksuniversiteit Groningen

In navolging van J.G.R. Acquoy zijn onderzoekers bij de bestudering en beschrijving van de Moderne Devotie – of de bredere laatmiddeleeuwse religieuze hervormings- en kloosterbeweging – uitgegaan van het beeld van een typisch Nederlandse beweging, waarin ze vaak naargelang hun eigen confessionele achtergrond aanzetten zagen tot de Reformatie of juist een terugkeer naar traditionele katholieke waarden. Anderen, onder wie Johan Huizinga, zagen in de moderne devoten eigenschappen die zij kenmerkend achtten voor de Nederlandse – calvinistische – volksaard, zoals praktisch, kleingeestig en somber van aard. Dit beeld heeft lang de historiografie en de beeldvorming beheerst, maar doet geen recht aan de interne dynamiek en verschillende verschijningsvormen binnen het laatmiddeleeuwse kloosterleven. De laatste jaren is dit eenzijdige idee vervangen door een meer genuanceerde visie, waarin aandacht is voor een heterogeen cluster kloostergemeenschappen waarbinnen meerdere regio- en gendergebonden invullingen onderscheiden kunnen worden; elk met haar specifieke identiteit. Het lijvige en rijk geïllustreerde werk van Christiaan Schrickx is een uitstekend voorbeeld van een studie die past binnen deze benadering. Daar komt nog bij dat zijn studie naar de geschiedenis van het vrouwenklooster Bethlehem in Westerblokker bij Hoorn een multidisciplinaire benadering voorstaat – waar onder andere door Hans Mol al jaren toe wordt opgeroepen –, waarin het historisch onderzoek gecombineerd wordt met archeologisch onderzoek.

Schrickx heeft niet alleen aandacht voor de plaats van Bethlehem tegen het laatmiddeleeuwse kloosterlandschap, maar hij heeft ook – en daar ligt ook de meerwaarde van dit werk voor de niet-specialisten – oog voor de regionale geschiedenis van Holland, en specifiek West-Friesland

Centraal in het werk van Schrickx staat de vraag naar de levenskracht van de religieuze vrouwenbeweging in de late 15e en vroege 16e eeuw. In totaal elf hoofdstukken, voorafgegaan door een uitvoerige inleiding en afgesloten met een conclusie, tracht de auteur antwoord te geven op deze vraag. Zoals gezegd, doet hij dit door zich te richten op een specifiek klooster, namelijk het ‘Onze Lieve Vrouwedal of Bethlehem’ in de Bangert te Westerblokker. Schrickx behandelt achtereenvolgens verschillende aspecten van de geschiedenis van dit klooster, dat pas relatief laat werd gesticht (1475), maar dat zoals uit het uitvoerig beschreven archeologisch onderzoek blijkt, reeds snel tot bloei kwam. In de hoofdstukken twee tot en met vijf schetst de auteur de achtergrond waartegen dit alles gebeurde. Hierbij heeft hij niet alleen aandacht voor de plaats van Bethlehem tegen het laatmiddeleeuwse kloosterlandschap, maar heeft hij – en daar ligt ook de meerwaarde van dit werk voor de niet-specialisten – oog voor de regionale geschiedenis van Holland, en specifiek West-Friesland.

In het zesde hoofdstuk bespreekt Schrickx de economische positie van het klooster Bethlehem. Interessant is dat de zusters hun inkomsten vooral uit de opbrengsten van gehuurde grond haalden en niet uit typische stedelijke activiteiten zoals spinnen en weven. Hierin verschilt Bethlehem van de tot nu toe vooral bestudeerde stedelijke kloosters. Hoofdstuk zeven tot en met negen geven een gedetailleerd beeld van het dagelijkse leven in de gemeenschap, vooral gestoeld op het archeologisch onderzoek. De conclusie dat de zusters een voorkeur hadden voor sobere en functionele voorwerpen, hetgeen aansloot bij de gekozen leefwijze, is niet nieuw. Het zou interessant zijn om dit te vergelijken met enkele Zuid-Nederlandse vrouwenkloosters, zoals het Bethaniëklooster te Mechelen, waar in de kroniek sprake is van cadeautjes die de zusters kregen en rijk versierde devotievoorwerpen. Noord-Hollandse nuchterheid tegenover het Bourgondische leven?

Het is een zeer geslaagde (case)studie naar een specifiek vrouwenklooster en een voorbeeld van de multidisciplinaire weg die het onderzoek naar de laatmiddeleeuwse vroomheid in de Nederlanden dient in te slaan   

Het tiende hoofdstuk gaat in op de lange aanloop naar en het uiteindelijke einde van het klooster Bethlehem. Een naar mijn weten unieke bron in dit verband zijn de verklaringen die de zusters aflegden bij de schout over een inbraak in het klooster. Dit incident viel echter in het niet bij de gewelddadigheden na 1566. Helaas baseert de auteur zich bij de beschrijving hiervan (noodgedwongen?) op meer algemene bronnen, waarin niet specifiek wordt gesproken over Bethlehem. De conclusie dat de plundering op 2 mei 1567 een grote klap voor de zusters moet zijn geweest (pagina 321) is voor de handliggend, maar het zou aardig zijn geweest mochten we de beschikking hebben gehad over ooggetuigenverslagen van de zusters, zoals dit wel het geval is bij het eerder genoemde Bethaniëklooster. Het elfde hoofdstuk ten slotte handelt over de geschiedenis van het huis Bethlehem in de zeventiende eeuw en daarna.

Het boek wordt afgesloten met een uitgebreide conclusie waarin Schrickx terugkomt op de eerdere hoofdstukken en de centrale vraag die ten grondslag lag aan dit onderzoek. Waar Schrickx in zijn slotbeschouwing niet expliciet ingaat op mogelijke pistes voor vervolgonderzoek, bieden de bijlagen – in het bijzonder het memorieboek, maar ook het sermoen van Augustinus – des te meer aanzetten voor verder onderzoek. Al met al een zeer geslaagde (case)studie naar een specifiek vrouwenklooster en een voorbeeld van de multidisciplinaire weg die het onderzoek naar de laatmiddeleeuwse vroomheid in de Nederlanden dient in te slaan.

Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Bas Diemel, 28 januari 2016.