Recensie Chris de Bont, Amsterdamse boeren

Chris de Bont, Amsterdamse boeren. Een historisch geografie van het gebied tussen de duinen en het Gooi in de middeleeuwen Verloren, Hilversum, 2014. Deel 2 in reeks ‘Waterstaat, cultuur en geschiedenis’, 303 p., geïll., ISBN 9789087044589, prijs €35,-

door Heleen Kole, Universiteit Utrecht

Wie dit boek heeft gelezen gaat anders kijken naar het verloop van stegen en straten vanaf de Amsterdamse Nieuwendijk. Dan worden de kromme lijnen sloten uit een ver ontginningsverleden, toen een woest veengebied veranderde in boerenland. In deze historisch-geografische studie wordt aangetoond dat de Amstelstad een langere geschiedenis heeft dan was aangenomen.

Over het algemeen wordt het Nederlandse veenlandschap grofweg ingedeeld in westelijk laagveen en oostelijk hoogveen. Aanvankelijk werd verondersteld dat laaggelegen veenland eerst was bedijkt alvorens het landschap werd omgevormd tot akkers en weilanden. Begin 20e eeuw maakte de geografie opmars en dit leidde tot nieuwe inzichten alsook debatten over de oorspronkelijke situatie van veengebieden en waterstromen. Een van die inzichten was dat het veenland in Holland helemaal niet zo vlak en boomloos was als men dacht (Borger 1975, 1994). De Bont bouwde voort op de bodemkundige aspecten van veenlandschappen en hoe die de ontginningsstrategie van de middeleeuwse boeren bepaalden. Het dogma dat dijken het begin van een ontginningsperiode aanduiden wordt afgebroken om plaats te maken voor het inzicht dat die veeleer een afsluiting daarvan zijn. Om zijn geografische invalshoek kenbaar te maken aan een breder publiek en in het bijzonder historici, werkte De Bont zijn dissertatie uit 2008 om tot een handelseditie. Hierin brengt hij twee thema’s samen: de ontginningsgeschiedenis van het gebied tussen de Kennemerduinen en het Gooi en de vroegste geschiedenis van Amsterdam. Doordat dit werk voorzien is van veel heldere schema’s en kaarten is de auteur in zijn opzet zeker geslaagd.

Wie dit boek heeft gelezen gaat anders kijken naar het verloop van stegen en straten vanaf de Amsterdamse Nieuwendijk. Dan worden de kromme lijnen sloten uit een ver ontginningsverleden, toen een woest veengebied veranderde in boerenland

Zo maken we kennis met de onderzoeksmethodiek van het topografisch archief: het interpreteren van landschappelijke kenmerken op een basiskaart ontleend aan de Militaire Topografische Atlas uit 1867, waarop de (oude) verkavelingslijnen nog optimaal zichtbaar zijn. De verkavelingsstructuren worden naast gegevens gelegd uit andere disciplines zoals naamkunde (toponiemen en hydroniemen); archeologie en bodemkunde; kerkgeschiedenis (het ontstaan van dochterparochiekerken in pas-ontgonnen veen). Op bijgevoegde kaarten wordt een reconstructie gegeven van het veenlandschap in circa 800, 1000-1250 en 1850, geprojecteerd op de geografische basiskaart.

In hoofdstukken 2 en 3 introduceert de auteur zijn ontginningsmodel. Hij onderscheidt drie typen veenlandschappen: het eutrofe (vruchtbare) laaggelegen veen, bemest met kleisedimenten die door regelmatige overstromingen worden meegevoerd; het mesotrofe veen als tussenstap naar het oligotrofe (voedselarme) veen dat zich tot hoge kussens heeft opgewerkt, waardoor het haar voeding enkel uit regenwater kan halen. Deze driegeleding wordt nader uitgewerkt naar type vegetatie alsook het voorkomen van veenplassen en -stroompjes, waaruit de verschillende ontginningspatronen in het landschap zijn te verklaren. Deze patronen worden niet alleen bepaald door het type veen, maar ook door de vorm van een veencomplex: een laagvlakte, een langere veenrug of een hooggelegen kegelvormige veenkoepel. Sleutels om deze bodemkundige kenmerken te koppelen aan een topografische benadering zijn de roedelengte van de cope (Van der Linden 1956) en het verband tussen verkavelingsstructuren en de aard van het ontgonnen veen (Edelman 1974). De Bont concludeert dat ontginningsnederzettingen zich veelal verplaatsten van een lage positie nabij waterlopen naar hoger gelegen veenkussens. Afwijkend gevormde percelen die overbleven na de eerste middeleeuwse ontginningen waren de zijdewenden, waarop vaak bijzondere woonvormen onstonden met kerken. In lokale geschiedenissen, waarin naamkunde en archeologische vondsten meer aandacht krijgen, is het fenomeen van opschuivende nederzettingen in Noord-Holland wel bekend, maar De Bont laat zien hoe het achterliggende mechanisme van deze verplaatsingen was. Hoe verhelderend ook, het betoog roept soms vragen op omdat De Bont factoren erbij betrekt zonder dat het verband met zijn ontginningspatronen concreet wordt, zoals bevolkingsgroei (pp 61-62) of rechtshistorische ontwikkelingen (pp 42, 59).  

In lokale geschiedenissen, waarin naamkunde en archeologische vondsten meer aandacht krijgen, is het fenomeen van opschuivende nederzettingen in Noord-Holland wel bekend, maar De Bont laat zien hoe het achterliggende mechanisme van deze verplaatsingen was

De auteur heeft het gebied tussen de Kennemerduinen en het Gooi in vier kwadranten opgedeeld. Deze vormen het uitgangspunt voor vier ontginningsgeschiedenissen (hoofdstukken 6 – 9) waarbij het eerste kwadrant de zuidelijke Kennemervenen vertegenwoordigt; het tweede Waterland, Marken en Katwoude; het derde Amstelland (met Amsterdam); en het vierde de westelijke Vechtstreek. Naar mijn mening is de aandachtsverdeling over deze vier kwadranten onevenwichtig, omdat de auteur in hoofdstuk 8 (Amsterdam) de ontginningsgeschiedenis combineert met waterstaatkundige kwesties, welke hij in de andere gebieden veelal buiten beschouwing laat. Dat neemt niet weg dat dit onderdeel tot de verbeelding spreekt omdat besproken locaties velen bekend zullen voorkomen. Bijvoorbeeld, waar ontginningen hellingopwaarts verliepen vanaf de Nieuwendijk, kwam de behuizing verder van het water te liggen, de latere bewoners keerden weer terug tot vlak bij het water achter de Amsteldijk. Of met een reconstructie van hoe een zijdewende liep waardoor het verband tussen de stichting van de Oude Kerk en het eerste huis van de heren Van Amstel duidelijk wordt. Toch zou een dergelijke analyse met meer voorbeelden voor de andere gebieden zinvol zijn geweest.

De kracht van dit werk is dat de ontginningsgeschiedenis vanuit een ruimtelijk perspectief inzichtelijk wordt gemaakt. Minpunt is echter dat sommige tekstpassages en zinsconstructies dezelfde heldere structuur van de illustraties ontberen.

Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Heleen Kole, 17 januari 2015.