Recensie Bert Koene, De Caeskopers

recensie Koene websiteBert Koene, De Caeskopers. Een Zaanse koopmansfamilie in de Gouden Eeuw Verloren, Hilversum, 2011, 212 p., geïll., ISBN 9789087042172, prijs €25,-

door Karel Davids, Vrije Universiteit Amsterdam

De Zaankanter Claas Arisz Caeskoper (1650-1729) hield vanaf 1669 tot zijn dood een ‘Nootysye Boeck’ bij waarin hij van dag tot dag korte aantekeningen maakte van gebeurtenissen in zijn leven en van nieuwtjes uit zijn directe omgeving.

Het notitieboek, dat zich in het Gemeentearchief Zaanstreek bevindt, werd al dikwijls door onderzoekers geraadpleegd, maar is nu voor het eerst op zichzelf tot uitgangspunt van een studie gemaakt. Aan de hand van dit egodocument en andere stukken uit het archief van de familie Caeskoper heeft Bert Koene zo gedetailleerd mogelijk de leefwereld van Claas Arisz en zijn voor- en nazaten gereconstrueerd.

Claas Arisz was, net als zijn vader, grootvader en overgrootvader, koopman van beroep, maar – anders dan zijn familienaam doet vermoeden – handelde hij nooit in kaas. Zijn voornaamste business was de olieslagerij. Hij bezat een oliemolen, liet een pakhuis bouwen en maakte reizen om zaden in te kopen en producten te verkopen. Hij had ook een part in een papiermolen, nam nu en dan deel aan de houthandel en was regelmatig betrokken bij uitrustingen van schepen ter walvisvaart. Bij deze activiteiten werkte hij meer dan eens samen met zijn broer Gerrit (1644-1722), al ging hij nooit een formeel compagnonschap aan. Koene stelt vast dat Claas als koopman meer succesvol is geweest dan Gerrit. Hij liet bij zijn overlijden een vermogen na dat vele malen groter was dan de bezittingen die hij zelf door vererving en door huwelijk had verkregen.

De Caeskopers geeft een mooie close-up van het leven in kringen van Zaanse kooplieden in de late 17de en vroege 18de eeuw

De ondernemersactiviteiten van de Caeskopers vormen maar een deel van het verhaal dat Koene vertelt. De schrijver staat ook uitgebreid stil bij gebeurtenissen in de familie en bij verwikkelingen in de doopsgezinde gemeenschap, waartoe de Caeskopers vanouds behoorden, en hij geeft een pakkende beschrijving van Claas Arisz’ ‘toeristische’ trips naar het frontgebied bezuiden het IJ in 1672 en 1673 en van de evenementen tijdens en na het oproer dat in mei 1678 in de Zaanstreek uitbarstte naar aanleiding van een abrupte verhoging van de belasting op turf.

De aardigste verhalen gaan over wat Claas in de winter deed. Winters waren in zijn tijd, zoals bekend, vaak veel strenger dan tegenwoordig en ze boden volop gelegenheid voor tochten op sleden en schaatsen. Claas een geoefende schaatser noemen is zacht uitgedrukt. In zijn jonge jaren kon hij kennelijk op zo’n vaardigheid en conditie bogen dat hij regelmatig moeiteloos tochten van tientallen kilometers maakte. Zijn ultieme prestatie leverde hij op 19 december 1676, toen hij volgens het ‘nootysye boeck’ op één dag schaatsend twaalf steden aandeed en 280 à 290 kilometer aflegde.

Claas Arisz was, net als zijn vader, grootvader en overgrootvader, koopman van beroep, maar – anders dan zijn familienaam doet vermoeden – handelde hij nooit in kaas

De Caeskopers geeft een mooie close-up van het leven in kringen van Zaanse kooplieden in de late 17de en vroege 18de eeuw. Maar er zit ook een keerzijde aan deze puur Zaanse focus. Het verhaal wordt nauwelijks in een bredere context geplaatst. Koene stelt niet de vraag waarom Claas Arisz eigenlijk een aantekenschrift aanlegde en hoe zijn ‘nootysye boeck’ zich verhoudt tot andere egodocumenten uit zijn tijd. Het werk van Rudolf Dekker en anderen wordt in dit verband nergens genoemd. Evenmin betrekt de auteur in zijn interpretatie van de Zaanse ontwikkelingen allerlei ander relevant werk van economisch- en sociaal-historici van de laatste veertig jaar, zoals Ad van der Woude’s standaardwerk over het Noorderkwartier (waarin de Zaanstreek, de olieslagerij en de walvisvaart prominent voorkomen) of de studies van Dekker en anderen over oproeren in Holland (inclusief het beruchte turfoproer in de Zaanstreek van 1678). En soms lijkt de schrijver al te gemakkelijk terminologie van tijdgenoten tot de zijne te maken. Zo spreekt hij van ‘papisten’ en ‘paapsgezinden’ (zonder aanhalingstekens) waar we tegenwoordig gewoon ‘katholieken’ of  ‘rooms katholieken’ zeggen. Als lokaal-historische studie is De Caeskopers overigens zeker geslaagd.

Verwijzing: Historisch Tijdschrift Holland, Karel Davids, 24 april 2013.