Polderleeuw en koopmansprins
Door Henk Looijesteijn
Pionier van de Amsterdamse handel
Sommige mensen zijn al bij leven zo beroemd dat ze kunnen weten dat ze ooit de geschiedenisboekjes zullen beheersen. Anderen daarentegen spelen meer een rol op de achtergrond en komen langzaamaan naar voren uit de bronnen. Ze worden, soms eeuwen later, (h)erkend als de leidende figuur bij een belangrijke ontwikkeling en naarmate er meer bekend wordt over hun tijdvak blijken ze nog belangrijker te zijn naarmate de archieven beter worden door gevlooid.
Dat is bijvoorbeeld het geval met Dirck van Os (1556-1615), wiens zelfbewuste portret jarenlang in de vergaderkamer van de Beemsterpolder hing en tegenwoordig in het Alkmaars Museum prijkt. Een knappe en krijgshaftige, scherpzinnig ogende jongeman die de beschouwer schattend aankijkt. Als je niet zou weten wie het is, zou je hem met gemak voor een prins kunnen verslijten. Dat was Van Os in zekere zin ook: een koopmansprins die niet alleen tot het uiterste zich inzette voor zijn vaderstad Antwerpen maar zich daarna in Amsterdam ontpopte tot een leidende figuur in de onstuimige handelsexpansie van de IJstad.
Dirck van Os liep overal in voorop: hij was een pionier van de Amsterdamse handel op nieuwe markten als het Russische tsarenrijk en Azië en nam het voortouw bij de golf van droogmakingen van de Noord-Hollandse binnenmeren. Hij was de informele ‘dijkgraaf’ van de Beemsterpolder die tussen 1608 en 1612 werd ingepolderd en waar hij een groot landbezit verwierf. Daarnaast was Van Os vanaf de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie een van de invloedrijkste bewindhebbers van de Kamer Amsterdam en daarmee van de compagnie als geheel. Hij was dan ook een van de drijvende krachten van de handel van de Nederlanders op Azië.
Collegiale besturen
Lang bleef zijn rol niettemin wat onderbelicht, want Van Os handelde nooit alleen maar altijd in samenwerking met anderen, in collegiale compagnie- en polderbesturen. Niettemin is het duidelijk dat hij een leidende rol had in de ontwikkeling van de Amsterdamse handelseconomie. Een schrandere en eerzuchtige koopmansprins die overal bij was, overal een vinger in de pap had en voortdurend oog had voor nieuwe kansen. Toen hij stierf was hij druk bezig met een plan voor de droogmaking van de Purmermeer. Dat de kunsthistoricus Alice Boots en de neerlandicus Rob Woortman een boek aan hem hebben gewijd is dan ook volstrekt terecht.
Tegelijkertijd blijkt uit lezing van hun boek hoe het moeilijk is om Dirck van Os tot leven te brengen. Juist omdat hij altijd collegiaal opereerde is het lastig om een bepaalde ontwikkeling uitsluitend op zijn conto te schrijven. In de bewaard gebleven archieven van organisaties als het polder- en compagniebestuur werd destijds zelden opgeschreven van wie een besluit of gedachte kwam. Boots en Woortman noemen Van Os ‘een geniaal koopman’ en een ‘financieel genie’, maar slagen er niet in om deze grote bewoordingen afdoende te onderbouwen. Van Os was een belangrijke speler, zoveel is duidelijk uit alle circumstantial evidence, een doorgewinterd polderaar, maar dat hij ook degene was die aan de wieg stond van financiële vernieuwingen, zoals Boots en Woortman doen voorstellen, moet noodgedwongen giswerk blijken bij gebrek aan doorslaggevend bewijs.
Van Os blijft in de schaduw
Van Os was immers lang niet de enige sluwe koopman in Amsterdam. Boots en Woortman gaan zelf in op spraakmakende figuren als Balthasar de Moucheron, Isaäc Le Maire en Willem Usselincx die ook een belangrijke rol speelden in de Amsterdamse handelsexpansie. Sterker nog, de auteurs laten duidelijk zien dat het niet de VOC-bewindhebbers waren maar hun vertegenwoordigers in Azië die het denken over en de uitvoering van de VOC-expansie beheersten. Niet Van Os maar bijvoorbeeld iemand als Coen nam daarbij het voortouw.
Boots en Woortman schetsen een boeiend beeld van de vroege Amsterdamse handelsexpansie en de grote rol van met name de uit Antwerpen afkomstige Zuid-Nederlandse kooplieden daarin. Alleen raakt Van Os zelf soms hoofdstukken lang uit het zicht en verdwijnt hij tussen alle uitweidingen nogal eens uit beeld. Het is daarom een onevenwichtig, omslachtig en wijdlopig boek geworden dat geen biografie genoemd kan worden. Daarnaast is de historiografie onvolledig: over Dircks kunstminnende broer Hendrick schreef Marten Jan Bok in zijn proefschrift Vraag en aanbod op de Nederlandse kunstmarkt, 1580-1700 (Utrecht 1996). Bok komt niet voor in de literatuurlijst, een merkwaardige omissie in een boek waarin handel en kooplieden zo centraal staan. Datzelfde geldt voor Luuc Kooijmans’ magistrale Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 1997) dat in de eerste hoofdstukken juist zo’n fraai en inzichtelijk beeld biedt van het Antwerps-Amsterdamse koopliedenmilieu. De auteurs wijzen terecht op de agency van individuele kooplieden in die vaak welhaast vanzelfsprekend beschouwde Amsterdamse handelsexpansie. Dirck van Os verdient ongetwijfeld meer aandacht als een leidende figuur in die expansie, maar verdwijnt in dit boek paradoxaal genoeg te vaak in de schaduw. Boots en Woortman hadden hun punt beter kunnen maken als ze dichter bij hun hoofdrolspeler waren gebleven.
Alice Boots & Rob Woortman, Een geniale koopman. Dirk van Os en de invloed van Zuid-Nederlanders op de Amsterdamse geldmarkt. Zutphen: Walburg Pers, 2023, 352 blz., ill., ISBN 9789464562354, prijs €29,90