Door Romy Beck
Onlangs verschenen twee nieuwe publicaties over de vroegmoderne (Hollandse) walvisvaart. De walvisvaart in de 17e en 18e eeuw van Karel Oosterling en Een ijselijke nering. De walvisvaart van de Wadden in de zeventiende eeuw van Anne Doedens en Liek Mulder. In het verleden leverden onder andere Jaap Bruijn, Piet Dekker, Louwrens Hacquebord, Cornelis de Jong en Joost Schokkenbroek belangrijke bijdragen aan dit onderzoeksveld. De laatste jaren was het echter relatief stil. Des te opvallender is het dat er nu twee nieuwe studies zijn gepubliceerd. Wat voegen zij precies toe aan onze kennis over de walvisvaart?
Namenlijst
Bij de zoektocht naar het verleden van zijn eigen familie kwam econoom Karel Oosterling terecht in de wereld van reders en commandeurs. Zijn voorouders woonden op Ameland en waren twee generaties lang werkzaam als walvisvaarder in het noordelijk gelegen Groenland en Spitsbergen. Het boek had een interessant familieverhaal kunnen worden, maar Oosterling richt zich voornamelijk op het ontsluiten van informatie over de vroegmoderne walvisvaart ten tijde van de Republiek. Zijn zoektocht richt zich zowel op de in de literatuur bekende commandeurs, reders en rederessen, als op degenen die om verschillende redenen buiten beeld bleven (p. 9).
Oosterling presenteert in zijn boek een uitgebreid overzicht van namen uit de relatief goed gedocumenteerde achttiende eeuw. Deze namenlijst is gebaseerd op studies van Piet Dekker en op de contemporaine Alphabethische naam-lyst van alle de Groendlandsche en Straat-Davissche commandeurs, die zedert het jaar 1700 op Groenland, en zedert het jaar 1719 op de Straat-Davis voor Holland en andere provincien hebben gevaaren van Gerret van Sante (1770). Voor de zeventiende eeuw – een periode die minder goed ontsloten is – reconstrueert Oosterling de walvisvaartuitredingen, inclusief de namen van commandeurs en reders. Hiermee vult hij een belangrijke leemte in de bestaande historiografie. We beschikken nu over een zo compleet mogelijk beeld van alle commandeurs die in de 17de en 18de eeuw naar het noorden vertrokken.
Tabellen en cijfers
De inventarisatie van Oosterling omvat zowel de personen die eenmalig een reis ondernamen, als de deelnemers die tientallen keren het hoge noorden bevoeren. Daarnaast schenkt hij expliciet aandacht aan walvisreders en -rederessen die verantwoordelijk waren voor de organisatie van de reizen. Volgens de auteur maakt die focus duidelijk hoe de bedrijfstak in de praktijk functioneerde: ‘In de ruim 150 jaar na de Noordse Compagnie kwam een landschap tot stand van enerzijds vele kleine walvisrederijen met veelal matige rendementen en anderzijds een kopgroep van meer dan honderd (middel)grote rederijen met vaak goede resultaten”’ (p. 8).
De walvisvaart in de 17e en 18e eeuw biedt in maar liefst bijna honderd kleine hoofdstukken of kaderteksten een enorm aantal details en kwantitatieve gegevens over de walvisvaart ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Daarmee onderscheidt het boek zich nadrukkelijk van eerdere studies, maar het resultaat is wel een vuistdikke studie die bol staat van de tabellen en cijfers. Hoewel de publicatie uitstekend bruikbaar is als naslagwerk, ontbreekt een verhalende lijn die de lezer meeneemt door het materiaal. Het boek is vooral waardevol voor wie gericht zoekt naar specifieke personen of cijfermatige gegevens uit de wereld van de walvisvaart.
Eilanden centraal
Waar Karel Oosterling zich in zijn boek richt op walvisvaart met betrekking op de gehele Republiek, kiezen Anne Doedens en Liek Mulder in Een ijselijke nering voor een regio: de Waddeneilanden in de zeventiende eeuw. De auteurs vestigen de aandacht op de rol die de eilanden speelden in de scheepvaart. Ze pleiten ervoor om deze gebieden een volwaardige plaats te geven in het grotere historische verhaal, een plek die ze lang niet altijd hebben gekregen.
Doedens en Mulder maken hierbij gebruik van bij notarissen opgetekende getuigenissen. Zo komen de gevoelens, opvattingen en conflicten van walvisvaarders van de eilanden tot leven. In het eerste hoofdstuk staat de handel via de Wadden met de Oostzee, IJsland en het Hoge Noorden centraal. Met name Vlieland en ook Terschelling profiteerden dankzij hun geografische ligging sterk van de vaart op het Baltische gebied. Veel schippers uit deze regio voeren via de Sont naar de Oostzee.
In het tweede hoofdstuk bespreken Doedens en Mulder de walvisvaart van zowel de Republiek als de Wadden, en de invloed daarvan op het dagelijks leven van de eilandbewoners. Na het aflopen van het octrooi van de Noordse Compagnie in 1642 bleven de Amsterdamse en de Harlinger Kamer actief. Dit was tevens het moment dat vooral de Vlielandse walvisvaart tot grote bloei kwam. Waar investeerders en bevrachters vooral afkomstig waren uit Hollandse steden als Amsterdam, Zaandam en Rotterdam, werd het eigenlijke werk uitgevoerd door Vlielandse commandeurs. Zij werden vaak als zeer geschikt beschouwd, vanwege de lange zeevarende traditie op het eiland en de handelscontacten met havens langs de Oostzee, IJsland en het arctische Noorden.
Intermezzo’s
Naast specifieke inzichten in het Waddengebied biedt het boek ook algemenere informatie over de zeventiende-eeuwse walvisvaart. Zo behandelt het derde hoofdstuk de jacht, de gebruikte middelen en de tijdsomstandigheden, en wordt in twee intermezzo’s aandacht besteed aan Michiel de Ruyter als walvisvaarder en de kapers van Lodewijk XIV. Dergelijke uitstapjes zijn leuk, maar doen wel een beetje afbreuk aan de lijn van het verhaal.
De meest waardevolle passages in het boek zijn te vinden in hoofdstuk 4 ‘Het geslacht Ys’ en hoofdstuk 6 ‘Willem de Vlamingh en Nicolaes Witsen’, waarin een grote walvisvaartfamilie en de meest opvallende walvisvaarder van Vlieland onder de loep worden genomen. Door in te zoomen op mensen die daadwerkelijk actief waren in de noordelijke gebieden krijg je meer inkleuring van het algemene verhaal van de vaart. De persoonlijke verhalen maken het verleden meer menselijk en tastbaar. ‘Wie verre reizen doet kan veel verhalen. Dat gold zeker voor Ys (Willem Pietersz.). De bekende Amsterdamse koopman, burgemeester en amateur-wetenschapper Nicolaes Witsen (1641-1717) kende de Vlielandse varensman goed, en gebruikte diens kennis en ervaring in zijn in 1692 verschenen boek Noord en Oost Tartarye’ (p.102).
Ook het verhaal van Lambert Pietersz. Geweldt, dat in een hertaling in het boek is opgenomen, is meer dan de moeite waard. De Vlielandse stuurman kwam in 1700 met het schip ‘De Jonge Arent’ op de Barentszzee in zeer zwaar weer terecht. Bij Bereneiland leed hij vervolgens schipbreuk. Daarna moest de tienkoppige bemanning zien te overleven in barre omstandigheden in het Hoge Noorden.
Mooie aanvulling
Zowel De walvisvaart in de 17e en 18e eeuw van Karel Oosterling als Een ijselijke nering. De walvisvaart van de Wadden in de zeventiende eeuw van Anne Doedens en Liek Mulder zijn een mooie aanvulling op de bestaande historiografie. Het boek van Oosterling is vooral een naslagwerk met veel cijfermatig materiaal, en inzicht in de organisatie van de walvisvaart. Doedens en Mulder leggen vooral de nadruk op onbekende verhalen uit het Waddengebied en verrijken onze kennis over de vroegmoderne walvisvaart met persoonlijke verhalen.
Karel Oosterling, De walvisvaart in de 17e en 18e eeuw. Z.p.: Omdenoost, 2023, 456 p., ill., ISBN: 9789464813791. Prijs €39,99.
Anne Doedens en Liek Mulder, Een ijselijke nering. De walvisvaart van de Wadden in de zeventiende eeuw. Zutphen: Walburg Pers, 2024, 192 p., ill., ISBN:9789464561968. Prijs €24,99.