Recensie Arie Dwarswaard, Van vader op zoon
Arie Dwarswaard, Van vader op zoon. Veldhuyzen van Zanten Kokon: Zaandam 2017 ill., 120 pp., ISBN 978-90-818655-4-8, prijs € 32,50
door Henk Looijesteijn, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis
Wie Holland zegt, zegt bloembollen. Althans in het buitenland: of je nu in Amerika, China, Duitsland of Italië bent, de mededeling dat mijn vader bollenkweker was staat altijd garant voor dezelfde gefascineerde reacties. Opmerkelijk genoeg heeft de professionele bloembollenteelt, die sinds de 19de eeuw Nederland heeft doen uitgroeien tot de wereldwijde stapelmarkt van de sierteelt, pas sinds de millenniumwisseling meer historische aandacht gekregen. Zo schreven Marcel Bulte en Wim Post Bloeiende bedrijvigheid. 400 jaar bloembollenbedrijven in Zuid-Kennemerland (Haarlem 2002) en Maarten Timmer publiceerde het monumentale Bloembollen in Holland 1860-1919. De ontwikkeling van de bloembollensector met een doorkijk naar de 21ste eeuw (Houten 2009).
De auteurs van deze werken staan vaak in de traditie van Ernst Heinrich Krelage (1869-1956), de Haarlemse bollenkweker en rasbestuurder met grote historische belangstelling die onder andere de eerste substantiële geschiedenis van de Tulpenmanie schreef. Net zoals hij zijn ze vaak op de een of andere wijze verbonden aan het bollenvak of als historici ‘zij-instromers’ die na of naast een maatschappelijke loopbaan belangstelling opvatten voor historisch onderzoek. En net zoals hij schrijven ze geen gelegenheidswerkjes, maar ligt gedegen onderzoek ten grondslag aan hun boeken. Dat geldt bijvoorbeeld voor Maarten Timmer, die inmiddels ook een tweedelige biografie van Krelage heeft verzorgd, en het geldt ook voor Arie Dwarswaard, al decennialang werkzaam bij het vakblad Greenity (voorheen: BloembollenVisie). Samen schreven ze de geschiedenis van de internationale bloembollententoonstelling bij uitstek, Keukenhof: van Keukenduin tot Lentetuin. De wordingsgeschiedenis van internationale bloemententoonstelling Keukenhof (Leiden 2011). Het wereldje van historische onderzoekers van de bloembollenteelt is klein, dat moge duidelijk zijn, maar de laatste jaren wel productief.
En gelukkig maar, want historisch besef was lange tijd ver te zoeken in de bloembollensector. Het erfgoed van dit oudste bloembollenteeltgebied tussen Haarlem en Leiden staat erg onder druk van oprukkende verstedelijking en schaalvergroting in de bollenteelt, die zo langzamerhand het karakter van het gebied sterk verandert. Het is al lang niet meer zo dat de cyclus van de bolbloem het leven in de Bollenstreek bepaalt, en het is al heel lang niet meer zo dat als tulpen uit Holland verkochte bloembollen daadwerkelijk van Hollandse, of zelfs maar van Nederlandse, bodem zijn. Ooit was de Bollenstreek een lappendeken van als familiebedrijven gerunde bollenkwekerijen, en verdiende bijna iedereen in de dorpen daar zijn brood in de bollenteelt. Tegenwoordig is de werkgelegenheid in de bollenteelt sterk gekrompen en is het gebied enorm verstedelijkt en volgebouwd, met aan elkaar gegroeide dorpen bewoond door ‘import’ uit de steden die een rustiger en groener woonomgeving zoeken. De betrekkelijk kleinschalige familiebedrijven zijn in hoog tempo verdwenen en met hen de karakteristieke bollenschuren.
Het wereldje van historische onderzoekers van de bloembollenteelt is klein, dat moge duidelijk zijn, maar de laatste jaren wel productief.
Ingrijpende veranderingen voeden vaak wel een groeiend historisch besef, en de bloembollensector is daar geen uitzondering op, al staat met name het archivalisch erfgoed nog altijd sterk onder druk. Maar al te vaak betekent het einde van een bollenkwekerij ook een enkele reis oud papier voor het bedrijfsarchief – als dat al goed was bijgehouden. Kees Hoog schrijft bijvoorbeeld in het voorwoord tot zijn De bollen zijn weer best. De geschiedenis van het Haarlemse familiebedrijf Koninklijke Bloembollen- en Zaadhandel van Tubergen B.V. (Leersum 2013) dat het bedrijfsarchief in de loop der jaren door ‘achteloosheid’ grotendeels verloren is gegaan, en gevreesd moet worden dat de Koninklijke Van Tubergen niet het enige bedrijf is dat het archief op een gegeven ogenblik aan de afvalcontainer of de vlammen heeft toevertrouwd. Om nog maar te zwijgen van de omstandigheden waaronder archieven werden bewaard in de vaak hete en stoffige bedrijfsgebouwen.
Gelukkig zijn er uitzonderingen, en daar heeft Arie Dwarswaard van kunnen profiteren. Van 1822 tot 2000 zijn vijf generaties van de Hillegomse familie Veldhuyzen van Zanten actief geweest op de kwekerij Veelzorg, eerst als tuinders van de destijds in Amsterdam en Haarlem zeer gewilde Hillegomse groenten en fruit, later als bloembollenkwekers, en dan met name de hyacintenteelt. Het bedrijfsarchief mocht al die tijd betrekkelijk ongestoord aanzwellen op de zolder van het kantoor, nauwgezet bewaard en aangevuld met op schrift gestelde herinneringen door de historisch geïnteresseerde laatste twee generaties. In opdracht van de familie heeft Dwarswaard nu een familie- en bedrijfsgeschiedenis geschreven, vanaf de stamvader Rutgerd (1785-1872), een lid van het wijdvertakte bollenkwekersgeslacht Van Zanten. Bij de doop kreeg hij niet alleen de voornaam maar ook de familienaam van zijn stiefgrootvader en gebruikte dat slim door de familienaam wat in status op te krikken door voortaan als Veldhuyzen van Zanten door het leven te gaan. Niet alleen de kwekerij Veelzorg, ook het nog altijd bestaande familiebedrijf Royal Van Zanten – de met koninklijk wapenschild gesierde schuurgevel is duidelijk te zien vanuit de trein Haarlem-Leiden – werd gedreven door zijn vele afstammelingen, wier geschiedenis werd bepaald door de ontwikkeling van de bloembollenteelt.
Was het epicentrum van de bloembollenteelt rond 1800 nog de zandgronden bij Haarlem, een stijgende vraag en verbeterende omstandigheden voor de bollenteelt, zoals een betere afwatering van de Bollenstreek, zorgde er in de tweede helft van de 19de eeuw voor dat Hillegom, met op de tweede plaats Lisse, groeide uit tot het grootste bloembollenteeltgebied ter wereld. De Veldhuyzen van Zantens wisten zoals veel andere plaatselijke kwekers in hoog tempo in te spelen op die ontwikkelingen. Dwarswaard beschrijft hoe tweede generatie Gerrit (1836-1912) al vanaf 1884 exporteert naar Amerika, hetgeen het familiebedrijf volhoudt tot 1977. Ook wordt er al vroeg geëxporteerd naar bijvoorbeeld Engeland, Frankrijk en Duitsland, en zelfs naar Rusland, een groeimarkt tot de revoluties van 1917 roet in het eten gooien. Vooral Gerrits zonen, de derde generatie, profiteren van de zogenaamde gouden jaren van de bloembollenteelt, de eerste drie decennia van de 20ste eeuw. Het zijn heren, actief in kerk- en gemeenteraad, in het bezit van auto’s, fraaie villa’s en met de mogelijkheid om met hun gezin op vakantie te gaan. En de zoons krijgen een betere opleiding: vierde generatie Jan (1900-1985) mag naar de pas opgerichte Middelbare Tuinbouwschool in Lisse, waar de aanstaande bollenkwekers worden voorbereid op een loopbaan als kweker én handelsreiziger. Russisch staat er op het programma, totdat de ingestorte vraag in dat land de belangstelling doet verdampen. De vijfde generatie, Arent (1931-2014) mag zelfs naar de universiteit, economie studeren, al maakt hij dat niet af, want de bollen gaan voor.
Terecht noemt Dwarswaard zijn geschiedenis Van vader op zoon, want het is een aartsvaderlijk milieu, waar de vaders het bedrijf leiden en hun zoons op de opvolging voorbereiden, en hun echtgenotes het huishouden runnen. Hij schetst een beeld van toegewijde gereformeerden, steunpilaren van de plaatselijke, deels met hun geldelijke bijdragen gefinancierde, gereformeerde kerk, vaders van grote gezinnen wier doel het is om hun zoons een eigen bedrijf na te laten nadat de jongemannen eerst hun waarde hebben bewezen tijdens langdurige handelsreizen. Het leven draait om de bollen en de kerk, al vergeet men niet te genieten van de welvaart.
Terecht noemt Dwarswaard zijn geschiedenis Van vader op zoon, want het is een aartsvaderlijk milieu, waar de vaders het bedrijf leiden en hun zoons op de opvolging voorbereiden…
Al zegt Dwarswaard het niet met zoveel woorden, dit patroon geldt ook voor de katholieke bollenkwekers – veruit in de meerderheid in dit roomse gebied – met dat verschil dat katholieken vaak een zoon en één of meerdere dochters voor de geestelijke stand bestemden. Veel van wat hij beschrijft, is maar al te herkenbaar in het bloembollenkwekersmilieu van het roomse Breezand, waar mijn vier overgrootvaders met hun gezinnen vanuit de Bollenstreek neerstreken.
Wat Dwarswaard ook niet uitdrukkelijk benoemt, al is dat duidelijk tussen de regels te lezen, is het patriarchale en conservatieve karakter van de bloembollenwereld, een standsbewuste en verzuilde wereld van ons kent ons, waarbinnen kerk, bedrijf en gezin de belangrijkste pijlers van het bestaan zijn, ongeacht de precieze kerkelijke achtergrond. De rol van vrouwen in het familiebedrijf is beperkt, het personeel zegt ‘mijnheer’, zelfs als ze verwant zijn aan de kwekers en zelfs al zijn ze decennialang in dienst. Tot ver in de jaren tachtig bleef dit traditionele maatschappelijk patroon in de bollenwereld in stand, en nog altijd is de vrouwelijke inbreng in de bloembollenwereld niet groot – al heeft Royal Van Zanten sinds de zomer van 2017 een vrouw als algemeen directeur.
Dwarswaard is zich bewust van de beperkingen van zijn boek, inherent aan de opdracht: in zijn voorwoord schrijft hij dat hij aan het personeel maar beperkt aandacht kon besteden, al biedt het bedrijfsarchief daartoe genoeg aanknopingspunten. Het beoogde lezerspubliek is bovendien duidelijk ingevoerd in de bollenteelt, want hoe bijvoorbeeld de hyacintenteelt in zijn werk ging wordt wel aangestipt maar niet uitgelegd. Over het algemeen had de voortschrijdende modernisering, globalisering en schaalvergroting van de bloembollenteelt meer aandacht mogen krijgen, en ook de gevolgen van de sociale stijging van de bloembollenkwekersfamilies, die ertoe leidde dat een betere en hogere opleiding mogelijk werd voor hun kinderen, en daarmee ook een heel ander palet aan carrièremogelijkheden. Die brain drain heeft zeker ook effect gehad: een gebrek aan opvolgers betekende voor veel familiebedrijven het einde, net zoals dat het geval was bij de Veldhuyzen van Zantens.
Maar misschien zou een dergelijke aanpak ook veel meer casestudies vereisen, zodat het algemene boven het particuliere zou kunnen uitstijgen. De kritiek is niet zozeer kritiek op dit boek als wel op een vooralsnog achterblijvende geschiedschrijving, en neemt niet weg dat dit zeer fraai uitgevoerde en met veel materiaal uit het bedrijfs- en familiearchief geïllustreerde, vlot lezende boek een helder en overzichtelijk beeld schetst van de ontwikkeling van de Hollandse bloembollenteelt, aan de hand van de geschiedenis van één bedrijf.
De verdeling in hoofdstukken steeds gewijd aan één generatie pakt zeer gelukkig uit, want geeft richting aan een geschiedenis die uit de aard der zaak complex is, met alle zonen die al dan niet samen een bedrijf hadden en allemaal vergelijkbare bedrijfsnamen voerden. Detailstudies over één bedrijf en familie zijn bovendien vooralsnog zeer schaars – het eerder genoemde werk van Hoog over de Koninklijke Van Tubergen is tot dusver de enige andere. Het zou aanbeveling verdienen meer casestudies te hebben van bedrijven die over meerdere generaties lopen, of over meerdere generaties van een bollenkwekersfamilie. Die zouden meer inzicht kunnen bieden in bijvoorbeeld de ontwikkeling van sociale mobiliteit in de afgelopen eeuwen.
Hopelijk dient dit boek als aansporing aan anderen om ook hun geschiedenis te laten vastleggen, of in elk geval hun bedrijfsarchief te herkennen als materiaal dat het waard is om voor het nageslacht bewaard te blijven.
Voor veel lezers uit de bloembollenwereld zal de geschiedenis van de Veldhuyzen van Zantens bovendien zeer herkenbaar zijn. Hopelijk dient dit boek als aansporing aan anderen om ook hun geschiedenis te laten vastleggen, of in elk geval hun bedrijfsarchief te herkennen als materiaal dat het waard is om voor het nageslacht bewaard te blijven. Ook Royal Van Zanten heeft een archief, zo blijkt uit Dwarswaards boek, maar de webpagina gewijd aan de bedrijfsgeschiedenis is wel heel kort en weinig informatief. Dat kan beter, zou je zeggen, zeker met zo’n archief en de toch ook niet kinderachtige omzet van een modern bloembollenbedrijf. Het zou trouwens aanbevelenswaardig zijn dat de archieven werkzaam in de Bollenstreek en andere bloembollenteeltgebieden zich rekenschap geven aan wat er misschien nog op oude schuurzolders ligt te verstoffen, en wat daarmee mogelijk is. Arie Dwarswaard heeft alvast het goede en navolgenswaardige voorbeeld gegeven.