Arie Dwarswaard, Van vader op zoon. Veldhuyzen van Zanten Kokon: Zaandam 2017 ill., 120 pp., ISBN 978-90-818655-4-8, prijs € 32,50

door Henk Looijesteijn, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis

Wie Holland zegt, zegt bloembollen. Althans in het buitenland: of je nu in Amerika, China, Duitsland of Italië bent, de mededeling dat mijn vader bollenkweker was staat altijd garant voor dezelfde gefascineerde reacties. Opmerkelijk genoeg heeft de professionele bloembollenteelt, die sinds de 19de eeuw Nederland heeft doen uitgroeien tot de wereldwijde stapelmarkt van de sierteelt, pas sinds de millenniumwisseling  meer historische aandacht gekregen. Zo schreven Marcel Bulte en Wim Post Bloeiende bedrijvigheid. 400 jaar bloembollenbedrijven in Zuid-Kennemerland (Haarlem 2002) en Maarten Timmer publiceerde het monumentale Bloembollen in Holland 1860-1919. De ontwikkeling van de bloembollensector met een doorkijk naar de 21ste eeuw (Houten 2009).

De auteurs van deze werken staan vaak in de traditie van Ernst Heinrich Krelage (1869-1956), de Haarlemse bollenkweker en rasbestuurder met grote historische belangstelling die onder andere de eerste substantiële geschiedenis van de Tulpenmanie schreef. Net zoals hij zijn ze vaak op de een of andere wijze verbonden aan het bollenvak of als historici ‘zij-instromers’ die na of naast een maatschappelijke loopbaan belangstelling opvatten voor historisch onderzoek. En net zoals hij schrijven ze geen gelegenheidswerkjes, maar ligt gedegen onderzoek ten grondslag aan hun boeken. Dat geldt bijvoorbeeld voor Maarten Timmer, die inmiddels ook een tweedelige biografie van Krelage heeft verzorgd, en het geldt ook voor Arie Dwarswaard, al decennialang werkzaam bij het vakblad Greenity (voorheen: BloembollenVisie). Samen schreven ze de geschiedenis van de internationale bloembollententoonstelling bij uitstek, Keukenhof: van Keukenduin tot Lentetuin. De wordingsgeschiedenis van internationale bloemententoonstelling Keukenhof  (Leiden 2011). Het wereldje van historische onderzoekers van de bloembollenteelt is klein, dat moge duidelijk zijn, maar de laatste jaren wel productief.

En gelukkig maar, want historisch besef was lange tijd ver te zoeken in de bloembollensector. Het erfgoed van dit oudste bloembollenteeltgebied tussen Haarlem en Leiden staat erg onder druk van oprukkende verstedelijking en schaalvergroting in de bollenteelt, die zo langzamerhand het karakter van het gebied sterk verandert. Het is al lang niet meer zo dat de cyclus van de bolbloem het leven in de Bollenstreek bepaalt, en het is al heel lang niet meer zo dat als tulpen uit Holland verkochte bloembollen daadwerkelijk van Hollandse, of zelfs maar van Nederlandse, bodem zijn. Ooit was de Bollenstreek een lappendeken van als familiebedrijven gerunde bollenkwekerijen, en verdiende bijna iedereen in de dorpen daar zijn brood in de bollenteelt. Tegenwoordig is de werkgelegenheid in de bollenteelt sterk gekrompen en is het gebied enorm verstedelijkt en volgebouwd, met aan elkaar gegroeide dorpen bewoond door ‘import’ uit de steden die een rustiger en groener woonomgeving zoeken. De betrekkelijk kleinschalige familiebedrijven zijn in hoog tempo verdwenen en met hen de karakteristieke bollenschuren.

Het wereldje van historische onderzoekers van de bloembollenteelt is klein, dat moge duidelijk zijn, maar de laatste jaren wel productief.

Ingrijpende veranderingen voeden vaak wel een groeiend historisch besef, en de bloembollensector is daar geen uitzondering op, al staat met name het archivalisch erfgoed nog altijd sterk onder druk. Maar al te vaak betekent het einde van een bollenkwekerij ook een enkele reis oud papier voor het bedrijfsarchief – als dat al goed was bijgehouden. Kees Hoog schrijft bijvoorbeeld in het voorwoord tot zijn De bollen zijn weer best. De geschiedenis van het Haarlemse familiebedrijf Koninklijke Bloembollen- en Zaadhandel van Tubergen B.V. (Leersum 2013) dat het bedrijfsarchief in de loop der jaren door ‘achteloosheid’ grotendeels verloren is gegaan, en gevreesd moet worden dat de Koninklijke Van Tubergen niet het enige bedrijf is dat het archief op een gegeven ogenblik aan de afvalcontainer of de vlammen heeft toevertrouwd. Om nog maar te zwijgen van de omstandigheden waaronder archieven werden bewaard in de vaak hete en stoffige bedrijfsgebouwen.

Gelukkig zijn er uitzonderingen, en daar heeft Arie Dwarswaard van kunnen profiteren. Van 1822 tot 2000 zijn vijf generaties van de Hillegomse familie Veldhuyzen van Zanten actief geweest op de kwekerij Veelzorg, eerst als tuinders van de destijds in Amsterdam en Haarlem zeer gewilde Hillegomse groenten en fruit, later als bloembollenkwekers, en dan met name de hyacintenteelt. Het bedrijfsarchief mocht al die tijd betrekkelijk ongestoord aanzwellen op de zolder van het kantoor, nauwgezet bewaard en aangevuld met op schrift gestelde herinneringen door de historisch geïnteresseerde laatste twee generaties. In opdracht van de familie heeft Dwarswaard nu een familie- en bedrijfsgeschiedenis geschreven, vanaf de stamvader Rutgerd (1785-1872), een lid van het wijdvertakte bollenkwekersgeslacht Van Zanten. Bij de doop kreeg hij niet alleen de voornaam maar ook de familienaam van zijn stiefgrootvader en gebruikte dat slim door de familienaam wat in status op te krikken door voortaan als Veldhuyzen van Zanten door het leven te gaan. Niet alleen de kwekerij Veelzorg, ook het nog altijd bestaande familiebedrijf Royal Van Zanten – de met koninklijk wapenschild gesierde schuurgevel is duidelijk te zien vanuit de trein Haarlem-Leiden – werd gedreven door zijn vele afstammelingen, wier geschiedenis werd bepaald door de ontwikkeling van de bloembollenteelt.

Was het epicentrum van de bloembollenteelt rond 1800 nog de zandgronden bij Haarlem, een stijgende vraag en verbeterende omstandigheden voor de bollenteelt, zoals een betere afwatering van de Bollenstreek, zorgde er in de tweede helft van de 19de eeuw voor dat Hillegom, met op de tweede plaats Lisse, groeide uit tot het grootste bloembollenteeltgebied ter wereld. De Veldhuyzen van Zantens wisten zoals veel andere plaatselijke kwekers in hoog tempo in te spelen op die ontwikkelingen. Dwarswaard beschrijft hoe tweede generatie Gerrit (1836-1912) al vanaf 1884 exporteert naar Amerika, hetgeen het familiebedrijf volhoudt tot 1977. Ook wordt er al vroeg geëxporteerd naar bijvoorbeeld Engeland, Frankrijk en Duitsland, en zelfs naar Rusland, een groeimarkt tot de revoluties van 1917 roet in het eten gooien. Vooral Gerrits zonen, de derde generatie, profiteren van de zogenaamde gouden jaren van de bloembollenteelt, de eerste drie decennia van de 20ste eeuw. Het zijn heren, actief in kerk- en gemeenteraad, in het bezit van auto’s, fraaie villa’s en met de mogelijkheid om met hun gezin op vakantie te gaan. En de zoons krijgen een betere opleiding: vierde generatie Jan (1900-1985) mag naar de pas opgerichte Middelbare Tuinbouwschool in Lisse, waar de aanstaande bollenkwekers worden voorbereid op een loopbaan als kweker én handelsreiziger. Russisch staat er op het programma, totdat de ingestorte vraag in dat land de belangstelling doet verdampen. De vijfde generatie, Arent (1931-2014) mag zelfs naar de universiteit, economie studeren, al maakt hij dat niet af, want de bollen gaan voor.

Terecht noemt Dwarswaard zijn geschiedenis Van vader op zoon, want het is een aartsvaderlijk milieu, waar de vaders het bedrijf leiden en hun zoons op de opvolging voorbereiden, en hun echtgenotes het huishouden runnen. Hij schetst een beeld van toegewijde gereformeerden, steunpilaren van de plaatselijke, deels met hun geldelijke bijdragen gefinancierde, gereformeerde kerk, vaders van grote gezinnen wier doel het is om hun zoons een eigen bedrijf na te laten nadat de jongemannen eerst hun waarde hebben bewezen tijdens langdurige handelsreizen. Het leven draait om de bollen en de kerk, al vergeet men niet te genieten van de welvaart.

Terecht noemt Dwarswaard zijn geschiedenis Van vader op zoon, want het is een aartsvaderlijk milieu, waar de vaders het bedrijf leiden en hun zoons op de opvolging voorbereiden…

Al zegt Dwarswaard het niet met zoveel woorden, dit patroon geldt ook voor de katholieke bollenkwekers – veruit in de meerderheid in dit roomse gebied – met dat verschil dat katholieken vaak een zoon en één of meerdere dochters voor de geestelijke stand bestemden. Veel van wat hij beschrijft, is maar al te herkenbaar in het bloembollenkwekersmilieu van het roomse Breezand, waar mijn vier overgrootvaders met hun gezinnen vanuit de Bollenstreek neerstreken.

Wat Dwarswaard ook niet uitdrukkelijk benoemt, al is dat duidelijk tussen de regels te lezen, is het patriarchale en conservatieve karakter van de bloembollenwereld, een standsbewuste en verzuilde wereld van ons kent ons, waarbinnen kerk, bedrijf en gezin de belangrijkste pijlers van het bestaan zijn, ongeacht de precieze kerkelijke achtergrond. De rol van vrouwen in het familiebedrijf is beperkt, het personeel zegt ‘mijnheer’, zelfs als ze verwant zijn aan de kwekers en zelfs al zijn ze decennialang in dienst. Tot ver in de jaren tachtig bleef dit traditionele maatschappelijk patroon in de bollenwereld in stand, en nog altijd is de vrouwelijke inbreng in de bloembollenwereld niet groot – al heeft Royal Van Zanten sinds de zomer van 2017 een vrouw als algemeen directeur.

Dwarswaard is zich bewust van de beperkingen van zijn boek, inherent aan de opdracht: in zijn voorwoord schrijft hij dat hij aan het personeel maar beperkt aandacht kon besteden, al biedt het bedrijfsarchief daartoe genoeg aanknopingspunten. Het beoogde lezerspubliek is bovendien duidelijk ingevoerd in de bollenteelt, want hoe bijvoorbeeld de hyacintenteelt in zijn werk ging wordt wel aangestipt maar niet uitgelegd. Over het algemeen had de voortschrijdende modernisering, globalisering en schaalvergroting van de bloembollenteelt meer aandacht mogen krijgen, en ook de gevolgen van de sociale stijging van de bloembollenkwekersfamilies, die ertoe leidde dat een betere en hogere opleiding mogelijk werd voor hun kinderen, en daarmee ook een heel ander palet aan carrièremogelijkheden. Die brain drain heeft zeker ook effect gehad: een gebrek aan opvolgers betekende voor veel familiebedrijven het einde, net zoals dat het geval was bij de Veldhuyzen van Zantens.

Maar misschien zou een dergelijke aanpak ook veel meer casestudies vereisen, zodat het algemene boven het particuliere zou kunnen uitstijgen. De kritiek is niet zozeer kritiek op dit boek als wel op een vooralsnog achterblijvende geschiedschrijving, en neemt niet weg dat dit zeer fraai uitgevoerde en met veel materiaal uit het bedrijfs- en familiearchief geïllustreerde, vlot lezende boek een helder en overzichtelijk beeld schetst van de ontwikkeling van de Hollandse bloembollenteelt, aan de hand van de geschiedenis van één bedrijf.

De verdeling in hoofdstukken steeds gewijd aan één generatie pakt zeer gelukkig uit, want geeft richting aan een geschiedenis die uit de aard der zaak complex is, met alle zonen die al dan niet samen een bedrijf hadden en allemaal vergelijkbare bedrijfsnamen voerden. Detailstudies over één bedrijf en familie zijn bovendien vooralsnog zeer schaars – het eerder genoemde werk van Hoog over de Koninklijke Van Tubergen is tot dusver de enige andere. Het zou aanbeveling verdienen meer casestudies te hebben van bedrijven die over meerdere generaties lopen, of over meerdere generaties van een bollenkwekersfamilie. Die zouden meer inzicht kunnen bieden in bijvoorbeeld de ontwikkeling van sociale mobiliteit in de afgelopen eeuwen.

Hopelijk dient dit boek als aansporing aan anderen om ook hun geschiedenis te laten vastleggen, of in elk geval hun bedrijfsarchief te herkennen als materiaal dat het waard is om voor het nageslacht bewaard te blijven.

Voor veel lezers uit de bloembollenwereld zal de geschiedenis van de Veldhuyzen van Zantens bovendien zeer herkenbaar zijn. Hopelijk dient dit boek als aansporing aan anderen om ook hun geschiedenis te laten vastleggen, of in elk geval hun bedrijfsarchief te herkennen als materiaal dat het waard is om voor het nageslacht bewaard te blijven. Ook Royal Van Zanten heeft een archief, zo blijkt uit Dwarswaards boek, maar de webpagina gewijd aan de bedrijfsgeschiedenis is wel heel kort en weinig informatief. Dat kan beter, zou je zeggen, zeker met zo’n archief en de toch ook niet kinderachtige omzet van een modern bloembollenbedrijf. Het zou trouwens aanbevelenswaardig zijn dat de archieven werkzaam in de Bollenstreek en andere bloembollenteeltgebieden zich rekenschap geven aan wat er misschien nog op oude schuurzolders ligt te verstoffen, en wat daarmee mogelijk is. Arie Dwarswaard heeft alvast het goede en navolgenswaardige voorbeeld gegeven.

Het ontstaan van het graafschap Holland (2018-4)

RIK JANSSEN Voorwoord

REDACTIONEEL Het ontstaan van het graafschap Holland. Naar een multidisciplinaire benadering

DICK DE BOER In de ochtendnevels. De contouren van Holland in perspectief

SJOERD KLUIVING Wind, zee, rivier, veenvorming en de mens. Over de vorming van het natuurlijke landschap van Holland

KEES NIEUWENHUIJSEN Het ontstaan van het graafschap Holland. Twee oude bronnen opnieuw bezien

TIM DE RIDDER Graven naar Holland. Een archeologische invalshoek voor nieuw onderzoek

YVONNE BOS-ROPS Schenkingen, privileges en het ontstaan van een systeem. Hollandse graven en hun archief (889-1299)

PETER ILISCH Hele en halve penningen. De oudste muntslag in Holland

RENÉ PROOS De stoel van Overschie

GILLES DE LANGEN en HANS MOL Kerk, macht en ruimte in Holland tot het midden van de 11de eeuw. De uitbouw van het parochiewezen tussen Maas en Vlie

MARCO MOSTERT Onruststokers aan de randen van het Rijk. 1018: Keizer Hendrik II tussen Bolesław Chrobry en Dirk III

WOUTER LINMANS Tijdingen: Een eeuwenoude veldslag in de Broekpolder

TIM DE RIDDER Topstuk: Een kist met gaatjes

AD VAN DER ZEE Beeldessay: De verbeelding van de Slag

PAUL KNEVEL Column: Leve de levende geschiedenis

SIGNALEMENTEN

HENK LOOIJESTEIJN Uithoek: Het Valkhof in Nijmegen

Bestel

2018-4


In vredig Holland (2018-3)

REDACTIONEEL In vredig Holland. De erfenis van oorlog en strijd

MARIANNE EEKHOUT Dierensatire in de 17de eeuw. De Synode van Dordrecht en de terechtstelling van Oldenbarnevelt op schilderijen  

FRANK DE HOOG Loon na Verdienst. Oplossingen van burgers voor het politieke conflict van 1748 in Amsterdam

COLETTE CRAMER & RUTGER NOORLANDER Schuilen voor het onbekende gevaar. Overblijfselen van de Koude Oorlog in Noord- en Zuid-Holland

CARIN GAEMERS Tijdingen: Echo’s van de Groote Oorlog

WOUTER LINMANS Topstuk: Aan alle hondenslagers en hondenbeulen. De begrafenis van de hond van schout De Bont

JEROEN VERVLIET Column: Den Haag, internationale stad van de vrede

SIGNALEMENTEN

ROB LEIJEN Uithoek: Egmond aan Zee en Van Speijk

Bestel

2018-3



Holland-Amerika (2018-2)

REDACTIONEEL Hollanders in Amerika, Amerikanen in Holland

KARIN LURVINK Hollands Amerika. Een interview met expert Hans Krabbendam

SUZE ZIJLSTRA Holland en Nieuw-Nederland. Handel, kolonisatie en oorlog met beperkte middelen

ANIEK X. SMIT ‘Our small Marshall-plan’. Het liefdadigheidswerk van de Amerikaanse vrouwenclub in Den Haag tussen 1945 en 1990

JEANNETTE KAMP Topstuk: Verborgen Amerikaans erfgoed in een Hollandse stad

IRENE B. JACOBS Beeldessay: De Holland-Amerika Lijn en het vervoer van landverhuizers

GEORGE HARINCK Column: Holland in Amerika

SIGNALEMENTEN

DIENKE HONDIUS Uithoek: Fort Crailo in Amerika en het Gooi – Een multifocale geschiedenis

Bestel

2018-2


Vijftig jaar Holland (2018-1)

REDACTIONEEL Hollandse vergezichten

ARJAN NOBEL ‘Denk aan de consument, die aap-noot-mies van de geschiedenis wil leren.’ Vijftig jaar Holland Historisch Tijdschrift

Interview 1969 | Peter Henderikx 

BEN DE PATER Holland 1968-2018. De stad heeft zich herpakt

Interview 1979 | Henk Slechte

Interview 1989 | Peter Diebels

Witte vlekken in strijklicht

HENK LOOIJESTEIJN Een nieuwe wereld op nieuw land. Polders en plannen in de Noordkop

TIRTSAH LEVIE BERNFELD Beschermde vrijheid. Portugees-joodse vrouwen in de Hollandse Gouden Eeuw

CHARLOTTE VAN ROODEN, MEREL SNOEP en BART VAN DER STEEN Krakende kattenvrouwtjes en banketbakkers. De diversiteit en dynamiek van kraken in Hollandse steden

Interview 1999 | Deirdre Carasso

Interview 2005 | Ingrid van der Vlis

AD VAN DER ZEE Column: Verder met Holland

WOUTER LINMANS, SANNE MUURLING en ANNE PETTERSON Interview: Het heden en verleden van ‘Holland’. In gesprek met Koen Goudriaan, Henk van Nierop en Auke van der Woud

FRANK DE HOOG Topstuk: Holland 1.1 – vijftig jaar later

CAROLIEN BOENDER en ANNE PETTERSON Beeldessay: Op een voetstuk. Herdenken in Holland

KARIN LURVINK Uithoek: In een zijstraat van het Leidseplein

Bestel

2018-1

Pieter van Wissing, In louche gezelschap. Leven en werk van de broodschrijver Philippus Verbrugge, 1750-1806 Verloren: Hilversum 2018  ill., 272 pp., ISBN 9789087046699, prijs € 29

door Lauren Lauret, Universiteit Leiden

Heerlijk, een biografie over een figuur aan wie Hollands glorie eens voorbijging. Literatuurhistoricus Pieter van Wissing brengt ons het turbulente leven en twijfelachtige werk van een achttiende-eeuwer die in alle facetten van zijn leven uit de toon viel. Het is het levensverhaal van een ex-predikant die huwde met een prostituee, een bajesklant, chanteur, een patriotsgezinde pamflettist die zijn scherpe pennenvruchten verkocht aan het Oranjekamp rond stadhouder Willem V. Philip Verbrugge onderhield nauwe banden met zowel politieke kopstukken als lieden op de onderste trede van de sociale ladder.

De levensjaren van Verbrugge bestrijken de roerige periode in de Nederlandse geschiedenis tussen 1750 en 1806. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden maakte in 1795 plaats voor de Bataafse Republiek. Terwijl de patriotten en Bataven de weg vrijmaakten voor de moderne Nederlandse rechtsstaat, keerde Verbrugge zich tegen de revolutie die de grondvesten van de staat onomkeerbaar veranderde. Tijdgenoten veroordeelden Verbrugge stelselmatig, en latere historische studies leken die opinie zonder uitzondering te beamen. Van Wissing vertrouwde dit unanieme oordeel over de dubieuze Verbrugge niet en ging op onderzoek uit.

Van Wissing vertrouwde dit unanieme oordeel over de dubieuze Verbrugge niet en ging op onderzoek uit.

De halsstarrige predikant Verbrugge maakte zich in korte tijd onmogelijk bij het dorps- en kerkbestuur van Koedijk. Strijd over pastorale zorg en de kritische pamfletten die hij schreef over de voogd van stadhouder Willem V vielen niet in goede aarde. Verbrugge voerde verbeten en arrogant een juridische strijd voor het kerkelijk en wereldlijk gerecht. Op het dieptepunt van de Koedijkse crisis trad de pen van Verbrugge in het diepste geheim in dienst van Oranje die tegenwicht wilde bieden aan het patriotse, publicitaire spervuur. Noodgedwongen verruilde de opportunistische Verbrugge de kansel voor een loopbaan als broodschrijver en redacteur van Oranjegezinde weekbladen.

Elke rol die Verbrugge speelde (Leidse student, predikant, journalist, gedaagde, bajesklant en Oranjeklant) voorziet Van Wissing van een gedegen historische context. Van Wissing zet zijn expertise op het gebied van de 18de-eeuwse pers en politiek in om de levensloop van Verbrugge te duiden. Hierdoor slaagt hij erin om een tot op heden onderbelichte kant te tonen van de complexe religieuze, politieke en sociale ontwikkelingen in deze periode. Hoe hield Verbrugge zich staande als iemand die zijn tijdgeest tartte?

Van Wissing gunt zichzelf veel vrijheid om het leven van Philip Verbrugge door middel van diepgravend archiefonderzoek te reconstrueren en levendig aan zijn lezer te presenteren. De antiheld en zijn tijdgenoten komen uitvoerig aan het woord door lange citaten uit brieven, rechtbankdossiers, rekesten en pamfletten. In combinatie met Van Wissings metafoorrijke taalgebruik en 58 illustraties kijkt de lezer mee over de schouder van Verbrugge die bijvoorbeeld zijn rechters ‘vanuit de heup’ beschiet met munitie geleverd door Jesaja. (p.129) De thematiek, de schrijfstijl, uitgebreide aandacht voor de bronnen en de geboden context verlevendigen en verhelderen deze geschiedenis. Het maakt dit boek op het eerste gezicht aantrekkelijk voor een breder publiek.

Van Wissing gunt zichzelf veel vrijheid om het leven van Philip Verbrugge door middel van diepgravend archiefonderzoek te reconstrueren en levendig aan zijn lezer te presenteren.

Anderzijds geeft het boek als geheel soms een gefragmenteerde indruk. De integraal overgenomen bronteksten en de vragen die deze oproepen bij Van Wissing zijn zeker interessant, al vergen ze een lezer die bereid is om als het ware mee te werken aan het onderzoek. De lezer is daarbij niet gebaat bij de redactionele slordigheden. (broodschrijver of veelschrijver? p. 69 – 137 – 143) De context levert Van Wissing daarnaast aan via diverse wegen. De uitleg over de verhouding tussen kerk en staat (p.34), de 18e-eeuwse procesgang (p.128 & 155) en het jaar 1798 (p.204) staan in aparte kaderteksten. Na vijf hoofdstukken volgt een intermezzo ter introductie van Oranjekopstukken Thomas Isac de Larrey en Jacob Carel Reigersman. De gezagscrisis van de jaren 1780 staat in de reguliere hoofdtekst, net als de korte inleiding op het fenomeen broodschrijvers in de 18de eeuw. (p.67-69) De wisselende kanalen zijn wellicht symptomatisch voor de veelvormigheid van het leven en werk van Philip Verbrugge, maar ze dragen niet bij aan de eenheid van het verhaal. Ze hadden goed gepast in een langere inleiding, die nu slechts anderhalve pagina beslaat.

Verbrugge was de vleesgeworden tegenstrijdigheid, zoveel is aan het eind van het boek wel duidelijk. Zijn christenplicht veronderstelde gehoorzaamheid aan God en overheden, terwijl hij permanent in strijd verkeerde met wereldlijke gezagdragers en heersende fatsoensnormen. In de ogen van Van Wissing bleef Verbrugge zijn hele leven predikant en politiek was hij consequenter dan tijdgenoten dachten. Het is ondanks deze bevindingen van Van Wissing niet helemaal duidelijk wat hij nu precies over zijn antiheld wil betogen. Voerde Verbrugge een rationeel gedreven strijd tegen de nieuwe politiek van zijn tijd, of moeten we Verbrugge beschouwen vanuit godsdienstig perspectief? Als wegbereider van bijvoorbeeld Isaac da Costa, de voorman van het protestantse Réveil die in 1831 het drievoudig snoer God, Nederland en Oranje opwierp? Verbrugge kreeg van deze 19de-eeuwse drieslag in elk geval wel ‘een zwieper’ mee.