Door Romy Beck

Zelfstandige spelers

In Moeders des Vaderlands. De vrouwen die de Nederlanden vormden besteden verschillende auteurs aandacht aan onderbelichte verhalen over vrouwen uit het verleden. Ondanks hun continue aanwezigheid kregen zij in de geschiedschrijving structureel minder aandacht dan hun mannelijke tijdgenoten. En dat terwijl ze een belangrijke rol speelden bij de ontstaansgeschiedenis van het gebied dat we nu kennen als Nederland en België. ‘Niet alleen, zoals lang is aangenomen, door het produceren van nageslacht of als pion op het dynastieke schaakbord, maar ook als zelfstandige speler’. Gelukkig bestrijden historici al enige decennia het traditionele en inmiddels achterhaalde perspectief op vrouwen, en Moeders des Vaderlands is hier een mooie aanvulling op.

Femke Deen en Ineke Huysman, die deze bundel samenstelden, willen met hun boek een aanzet geven om ‘machtige vrouwen in ere te herstellen’. Ze pleiten voor een andere blik op bronnen, zoals correspondenties, gerechtelijke en juridische documenten, gegevens rond rituelen en ceremonies, literaire teksten en materiele cultuur. Op die manier pogen ze de complexiteit en diversiteit van gender te doorgronden en te komen tot een herwaardering van de plaats van vrouwen in de geschiedenis. Zo hadden vrouwen eigen rollen en instrumenten, en waren in staat om invloed uit te oefenen in domeinen die traditioneel worden geassocieerd met mannelijke macht. Ze vormden belangrijke schakels in correspondentienetwerken tussen machtscentra en namen actief deel aan politieke en militaire besluitvorming. De vroegmoderne diplomatie was zelfs in grote mate afhankelijk van vrouwelijke actoren. Daarnaast waren vrouwen betrokken bij het arrangeren van strategische huwelijken en bij het beheren van patronagenetwerken.

Achttien vrouwen

Achttien vrouwen passeren, in chronologische volgorde, de revue, beginnend met de zussen Johanna (1200-1244) en Margaretha (1202-1280) van Constantinopel. Al in de dertiende eeuw hadden zij als leenvrouw van de graafschappen Vlaanderen en Henegouwen de autoriteit om hun ambt uit te oefenen. Via verschillende opvolgende portretten maakt de lezer kennis met dames uit de veertiende tot en met de achttiende eeuw. Wilhelmina van Pruisen (1751-1820), die volgens Edwina Hagen een sleutelfiguur was in het Nederlandse en internationale politieke landschap en zelfs meer aanzien kende dan haar man stadhouder Willem V (1748-1806), sluit het geheel af.

Volgens Deen en Huysman waren genderrollen in de vroegmoderne tijd veel flexibeler en complexer dan vaak wordt aangenomen. In het hoofdstuk ‘Amalia van Solms-Braunfels (1602-1675). Oranjepolitiek in dienst van de Republiek’ laat Huysman bijvoorbeeld zien dat hoognodig is om het beeld van de prinses-gemalin van Oranje als een machtsbeluste en hebzuchtige intrigante bij te stellen. Te lang heeft een stereotype oordeel bestaan over vrouwelijke heersers, terwijl recent onderzoek juist wijst op de onafhankelijke houding en het strategisch inzicht van Amalia van Solms.

Vorstinnen des vaderlands

Het boek richt zich, ook in de andere hoofdstukken, uitsluitend op ‘vorstinnen’, zonder uitzondering allemaal vrouwen van hoge adel. Dit mooie gezelschap verdient zeker herwaardering, maar toch is het jammer dat alleen deze ‘moeders’ zijn geselecteerd. Door hun adellijke afkomst waren zij uitzonderlijk. Ze behoorden tot de elite en waren nauw verbonden met politiek en besluitvorming. Het zou interessant zijn om ook eens de politieke rollen van relatief onbekende vrouwen uit te lichten en te kijken welke rol zij speelden bij de ontstaansgeschiedenis van ons land. Hoe divers is eigenlijk de groep moeders? Dit neemt niet weg dat Moeders des Vaderlands een belangrijke aanvulling vormt op en herziening is van de geschiedschrijving, die decennialang vrouwelijke hoofdrolspelers niet op waarde heeft geschat. Deen, Huysman en alle andere auteurs laten duidelijk zien welke belangrijke rollen vrouwen speelden bij de ontwikkeling van de Nederlanden.

Femke Deen en Ineke Huysman (red.), Moeders des Vaderlands. De vrouwen die de Nederlanden vormden. Amsterdam: Atlas Contact, 2024, ISBN: 9789045050058, prijs € 29,99.

Door Hans Wallage

Internationaal boegbeeld

Hoewel er al veel is geschreven over de filosoof Spinoza, blijft de mens achter zijn ideeën vaak een enigma. Ian Buruma doorbreekt dit mysterie met Spinoza. Filosoof van de vrijheid, waarin hij verschillende historische bronnen samenbrengt om een frisse, toegankelijke kijk te bieden op het leven van een van de meest intrigerende denkers uit geschiedenis. Buruma’s kracht ligt in zijn oog voor detail en soepele schrijfstijl. Spinoza wordt in het boek niet alleen als intellectueel geportretteerd, maar als een mens die geworteld is in zijn tijd en gemeenschap. Door Spinoza in de bredere intellectuele context te plaatsen, laat Buruma zien dat Spinoza niet de enige was die in de 17de eeuw dergelijke denkbeelden koesterde. Wat Spinoza echter onderscheidde, is hoe hij uitgroeide tot een internationaal boegbeeld van universalisme voor diverse gemeenschappen — een symbolische positie die hem dichter bij figuren als Jezus of Mozes plaatst dan hij zelf waarschijnlijk had kunnen bedenken.

Hoewel Spinoza, in de woorden van Buruma, grotendeels ‘geseculariseerd was’, laat de auteur overtuigend zien hoe zijn Joodse culturele identiteit gedurende zijn leven zichtbaar bleef. De spanning tussen Spinoza’s persoonlijke en rationele benadering van het leven enerzijds, en de collectieve, naar binnen gekeerde en vaak religieuze beleving binnen de Joodse gemeenschap anderzijds, vormt een rode draad in het verhaal. Bij het ontleden van de gemeenschap zoomt Buruma terecht uitgebreid in op een van de grootste uitdagingen waarmee Joodse bestuurders in de 17de-eeuwse Republiek werd geconfronteerd. Joden werden door stadsbesturen weliswaar getolereerd, maar stonden onder druk om zich te conformeren aan maatschappelijke normen die waren bedoeld om rust en stabiliteit te waarborgen. Elk openbaar incident kon immers leiden tot verlies van Joodse privileges en, in het slechtste geval, tot verbanning.

Spinoza in de ban

Buruma wijst de plicht van de Joodse bestuurders om rust en orde te bewaren dan ook aan als een belangrijke verklaring voor de levensloop van Spinoza. Volgens hem kan de cherem (banvloek) die Spinoza in 1656 trof, niet los worden gezien van de verantwoordelijkheid van het Joodse bestuur om maatschappelijke onrust te voorkomen. Hoewel Buruma terecht een verband legt tussen deze plicht en de beslissing van de mahamad (de Joodse bestuurders), had hij dit verder kunnen uitwerken door meer aandacht te schenken aan de precaire positie van het Joodse bestuur op dat moment. Dit zou namelijk extra context hebben geboden voor het besluit van de mahamad om Spinoza in de ban te doen.

Ook zonder de uitspraken van Spinoza stond het Joodse bestuur in 1656 namelijk al voor een enorme uitdaging om de interne rust binnen de gemeenschap te behouden. De komst van grote groepen Joden uit Polen-Litouwen legde dat jaar een zware last op het bestuur, dat verantwoordelijk was voor de opvang van deze vluchtelingen. De reeds bestaande spanningen maakten het des te begrijpelijker dat het bestuur besloot Spinoza met de zwaarste straf, cherem, te bestraffen, om verdere onrust te voorkomen.

Toegankelijk boek

Buruma schrijft op een meeslepende en levendige wijze. Hij slaagt erin complexe filosofische concepten helder en toegankelijk uit te leggen, waardoor het boek aantrekkelijk is voor een breed publiek. Bovendien laat hij overtuigend zien dat het samenbrengen van een uitgebreide bronnencorpus waardevolle inzichten biedt in de persoon Spinoza. Zo maakt Buruma gebruik van diverse historische bronnen, zoals overheidscorrespondentie, persoonlijke briefwisselingen en biografieën. In het geval van de biografieën steunt hij wel op werken van auteurs die uitsluitend achteraf kennis hadden van Spinoza’s leven. Omdat de gebruikte bronmateriaal in de tekst niet altijd duidelijk wordt aangegeven, roept dit tijdens het lezen vragen op over de historische betrouwbaarheid van de gebruikte biografieën.

Desondanks is Spinoza. Filosoof van de vrijheid een prachtig en inspirerend werk dat niet alleen Spinoza’s leven en denken belicht, maar ook de lokale Joodse gemeenschap van de 17de-eeuwse Republiek tot leven brengt. Buruma slaagt erin een complex figuur als Spinoza toegankelijk te maken zonder afbreuk te doen aan de diepgang van zijn filosofie. Het boek is een aanrader voor iedereen die geïnteresseerd is in filosofie, geschiedenis of de zoektocht naar vrijheid van denken.

Ian Buruma, Spinoza. Filosoof van de vrijheid. Amsterdam: AtlasContact, 2024, 256 blz., ISBN: 9789045051116, prijs: €24,99

Door Mathijs van der Loo

Rotterdam kennen we tegenwoordig als een moderne havenstad van internationale allure. Gedurende de Gouden Eeuw nam het belang van de stad toe en het zou pas echt sprongen gaan maken in de 19de eeuw. In deze periode groeide Rotterdam uit tot de belangrijkste havenstad van Nederland. De focus van historici op deze ontwikkeling lag lang in de tweede helft van de 19de eeuw, maar de stad maakte gedurende de Franse tijd (1806-1813) belangrijke stappen richting haar monopoliepositie.

Johan Joor besteedt juist aan deze periode de nodige aandacht in zijn recente boek Door de mazen van het net. De stad werd gedurende deze periode getekend door het door keizer Napoleon geïntroduceerde continentaal stelsel, waarmee hij door middel van een handelsembargo het Verenigd Koninkrijk trachtte op de knieën te krijgen. Dat dit stelsel effect had op de open handelseconomie van Holland was al langer bekend, maar Joor weet een levendig beeld te schetsen van Rotterdam in Franse jaren.

Napoleon ondermijnde zijn eigen systeem

Het continentaal stelsel kwam in 1806 tot stand, nadat Napoleon tot de conclusie was gekomen dat hij het Verenigd Koninkrijk niet langer militair kon verslaan. In een reeks van decreten zette hij in de loop van een aantal jaar het stelsel op. Joor beschrijft als eerste in zijn boek hoe het continentaal stelsel tot stand kwam in het Franse keizerrijk en met welke bepalingen dit gepaard ging. Waar aanvankelijk de complete handel met het Verenigd Koninkrijk moest worden stilgelegd, vertoonde het systeem in de loop van de jaren toch wat barstjes.

De belangrijkste zet daartoe gaf Napoleon zelf. Doordat het Franse keizerrijk te maken kreeg met een recessie omstreeks 1810, besloot hij om licenties af te geven voor de handel met de Britten. Dit hield in dat handelaars een bedrag moesten betalen aan de Franse overheid om op Britse havens te mogen varen om bepaalde producten te verhandelen. Hiermee voorzag Napoleon zijn schatkist van inkomsten en gaf het enkele Rotterdamse reders de gelegenheid om legaal te handelen met het Verenigd Koninkrijk.

Smokkelen

Een belangrijk element waardoor het continentaal stelsel erodeerde, was de grootschalige smokkelhandel. Vanuit Nederland speelden de vissers uit de verschillende Hollandse vissersdorpen, zoals Noordwijk, Scheveningen en Vlaardingen, hierin een belangrijke rol. Zodoende is het boek breder dan alleen een geschiedenis van Rotterdam, maar behandelt het ook de rol die deze vissers uit de regio in de smokkelaarsnetwerken hadden.

Een van de belangrijkste figuren die ter sprake komt in het boek, is de Franse politiechef Antoine Delacoux de Marivault, die gedurende de periode van de Inlijving van Nederland bij Frankrijk (1810-1813) belast was met de taak om smokkelaars aan te pakken. Uit het boek ontstaat een beeld van een ijverige politiecommandant die druk bezig was om de smokkelaars aan te pakken en hun netwerken op te rollen, maar vaak net achter het net viste door de concurrerende Franse diensten (politie, douane en marine) en door smokkelaars die hem net te slim af waren. Bepaalde passages in het boek hadden zo uit een napoleontische spionageroman kunnen komen.

Amsterdam

Een vergelijking met de economische ontwikkeling van Amsterdam in deze periode passeert ook enkele malen de revue. Zo was bijvoorbeeld de licentievaart vanuit de stad aan het IJ groter dan die van Rotterdam, maar kende Amsterdam in de behandelde periode een grotere krimp qua bevolkingsaantal dan de Maasstad. Soms maakt Joor wel een vergelijking met Amsterdam, maar diept hij deze onvoldoende uit. Zo schrijft hij dat het stadsbestuur van Rotterdam fundamenteel veranderde in de periode ten opzichte van Amsterdam, maar hoe deze ontwikkeling in de andere stad veranderde laat de historicus verder onbenoemd.

Wat Joor vooral weet duidelijk te maken in zijn boek, is dat de voorwaarden voor Rotterdam om de zware economische situatie tijdens de Franse tijd te overleven al voordat deze periode aanbrak al enigszins aanwezig waren. Hier speelde de bestaande visserij in de regio een rol in, maar ook het agrarische achterland en het groeiende belang van Zeeland, Brabant en de Rijnlanden als afzetgebied voor Rotterdamse kooplieden. Bovenal zou Rotterdam zich in deze periode ontwikkelen tot het centrum van de smokkelhandel. Daardoor werd de stad in vergelijking tot Amsterdam veel minder hard geraakt door het continentaal stelsel. Zodoende blijkt Rotterdam een zeer interessante casestudy te zijn voor het continentaal stelsel en zijn werking op lokaal niveau.

Johan Joor, Door de mazen van het net: Crisis en verborgen veerkracht in Rotterdam ten tijde van het napoleontisch continentaal systeem 1806-1813. Amsterdam: Boom, 2022, 526 blz., ill., ISBN 9789024442430, prijs €42,90.