Virulent cynisme nieuwe norm in de politiek?
Door Marieke Dwarswaard
Actueel boek
Pas in de allerlaatste zin van De Rapaille Partijen van Robin te Slaa benoemt de auteur wat je als lezer het hele boek al denkt: dit boek is zeer actueel. Te Slaa, auteur van De Rapaille Partijen, sluit zijn boek af met een alarmerende boodschap: ‘Een virulent cynisme tegenover de parlementaire democratie en haar instituties dreigt de norm te worden.’ (p.341) Datzelfde cynisme is de rode draad in het verhaal van wat hij de Rapaille Partij en haar epigonen noemt. Centraal staat de Amsterdamse gemeenteraadsverkiezing van 1921, toen landloper en alcoholist Cornelis de Gelder, beter bekend als Had-je-me-maar, verkozen werd als raadslid. Het was een stunt die enorme ophef en een ware ‘mediahype’ veroorzaakte. De provocatie was het product van een samenwerking tussen overtuigd anarchisten en antidemocratische kunstenaars. De eersten, aangevoerd door uitgever Gerard Rijnders, wilden protesteren tegen de stemplicht (door Te Slaa terecht genuanceerd: er was sprake van een opkomstplicht, een geldige stem uitbrengen was niet vereist). De tweede groep, die hoofdzakelijk bestond uit de kunstenaar en cultfiguur Erich Wichman, had een ander doel. Zij wilde aantonen dat de democratie een farce was – de massa was er niet toe in staat competente leiders te verkiezen. Te Slaa is maar al te goed bekend met de gevolgen van deze politieke visie: hij werkt samen met Edwin Klijn aan een driedelige monografie over de NSB, waarvan inmiddels twee delen verschenen zijn.
Mythes ontkracht
Te Slaa heeft zeer gedegen bronnenonderzoek gedaan, zowel in digitale krantendatabase Delpher als in fysieke archieven, en is daarmee de eerste historicus die de geschiedenis van de Rapaillepartijen uitgebreid beschreven heeft. Met zijn onderzoek weet hij een aantal mythes te ontkrachten die in de loop van de jaren zijn ontstaan over deze stunt en de betrokken personen. Zo is er onterecht een beeld ontstaan van Bertus Zuurbier (het andere gemeenteraadslid dat in 1921 in Amsterdam voor de Rapaillepartij verkozen werd) van een lui en nutteloos volksvertegenwoordiger. Te Slaa plaatst de Rapaillepartijen in haar historische context en onderzoekt tegelijk de politieke kosmologie van Wichman. Hij weet overtuigend en genuanceerd neer te zetten hoe Wichmans uiteindelijke keuze voor het fascisme geen grote ommezwaai was gezien zijn eerdere anti-democratische opvattingen, maar dat hij tegelijkertijd in 1921 nog geen fascist genoemd kan worden. Daarnaast besteedt Te Slaa niet alleen aandacht aan wat er in Amsterdam gebeurde, maar komen vergelijkbare bewegingen om protestkandidaten de gemeenteraad in te krijgen in Haarlem en Rotterdam ook aan bod. Dat is een zeer terechte toevoeging aan het bekende verhaal van Had-je-me-maar.
Vuistdik boek
Het in de historische context plaatsen van de Rapaillepartijen is op zich ook geslaagd, maar de auteur weet niet altijd hoofd- en bijzaken te scheiden. Zo is zijn aandacht in het vuistdikke boek voor het parlementaire debat over restricties op schertskandidaten enerzijds en de opkomstplicht anderzijds terecht, maar dat had compacter gekund. Ook besteedt Te Slaa veel pagina’s aan de onderlinge discussies tussen anarchisten over het wel of niet deelnemen aan verkiezingen. Het is goed dat hij aantoont dat ‘de anarchisten’ geen homogene groep vormden. De hoeveelheid citaten van scheldkanonnades in linkse kranten en tijdschriften die hij aanhaalt om deze stelling te staven is echter te groot. Met minder was Te Slaa ook overtuigend geweest. Natuurlijk, iemand als Rijnders schreef zeer smeuïg over zijn tegenstanders, maar op den duur gaat het toch wat vervelen. Het helpt daarbij niet dat Te Slaa de uitingen van Rijnders en zijn mede- en tegenstanders constant wil factchecken. Dat is in de meeste gevallen niet zinnig: het is voor de lezer duidelijk dat het hier overdrijvingen, frames en zwartmakerij betreft.
Snelle uitgave
Erg zonde zijn de slordigheden die het boek bevat. Het lijkt nu alsof er erg veel haast was om het uitgegeven te krijgen, waardoor foutjes over het hoofd zijn gezien. Zo is er sprake van onjuiste woordkeuze (ontstentenis in plaats van ontsteltenis, p.173) en wordt anarchist Jo de Haas ineens Jan de Haas (p.163). Ook is de volgorde van de tekst niet altijd logisch: personen worden genoemd en pas later geïntroduceerd, en Te Slaa noemt pas in zijn conclusie vergelijkbare bewegingen in het buitenland. Een goede redacteur of meelezer had daar met kleine ingrepen grote resultaten kunnen behalen.
Al met al is De Rapaille Partijen een boek dat veel toevoegt aan de bestaande literatuur, maar dat baat had gehad bij een kritische blik op zowel de hoeveelheid geciteerde bronnen als op de tekst.
Robin te Slaa, De Rapaille Partijen. Antipolitieke sentimenten 1918-1931, Amsterdam: Boom, 2024, 410 blz., ill., ISBN9789024464227, prijs €32,90