Felix Cerutti, Roel Mulder, Bert Stamkot en Aron de Vries (red.), Tien eeuwen Gorinchem. Geschiedenis van een Hollandse stad; Utrecht: Stichting Matrijs, 2018; ill., 656 pp., ISBN: 9789053455289, €59,95

Paul van de Laar, Erasmus Universiteit Rotterdam

In 1382 verwierf Gorinchem stadsrecht. Maar eigenlijk vindt de redactie van Tien eeuwen Gorinchem een dergelijk rechtshistorisch document niet meer van doorslaggevende betekenis in de moderne stadsgeschiedenis. Al vóór het officiële stadsrecht werd verleend, was Gorinchem een stedelijke nederzetting. Met dit vuistdikke boek heeft de redactie een statement willen maken. Het is fraai uitgegeven, rijk geïllustreerd, van prachtige kaarten voorzien en telt 655 pagina’s – wie het wil lezen zal aan tafel moeten zitten, want echt makkelijk hanteerbaar is het niet. Dat is niet mis voor een stad met ongeveer 36.000 inwoners, ongeveer de omvang van het Rotterdamse Hoogvliet.

Het was echter de hoogste tijd voor een overzichtswerk, waarin al het enthousiaste spitwerk bij elkaar werd gebracht. Zoals de meeste “moderne” stadsgeschiedenissen is dit een verzameld werk: ik telde 25 auteurs. Met elkaar een club enthousiaste schrijvers die de passie voor Gorinchem delen. Zelf ben ik geen voorstander van dit soort geredigeerde werken. Liever een boek dat door één of twee auteurs is geschreven, met een duidelijke rode draad of visie op een stad. Nu is het vooral een – contextuele – encyclopedie van Gorinchem geworden. De auteurs spreken namelijk mijn inziens te makkelijk van een synthese. Het boek is opgedeeld in zeven tijdvakken en met uitzondering van de beginperiode – de pre-stedelijke samenleving – wordt elk hoofdstuk aan de hand van vier thema’s bestudeerd. Het zijn voor de hand liggende thema’s: bestuur en politiek, stadsontwikkeling, economie en een  bonte verzamelcategorie van sociale, kerkelijke en culturele aspecten. En die moeten allemaal aan bod komen.

Nu is het vooral een – contextuele – encyclopedie van Gorinchem geworden. De auteurs spreken namelijk mijn inziens te makkelijk van een synthese.

Afbakening is bij elke stadsgeschiedenis een probleem, dus ook die van Gorinchem. Voor wat betreft de definiëring van een stad heeft de redactie gekozen voor een definitie die zo uit een handboek komt. Dat vind ik jammer. Want daardoor is het voor niet-Gorinchemers lastig om te achterhalen: wat is het nu voor een stad? Vóór 1300 werd Gorinchem gezien als havenstad. De stad zou dan te vergelijken zijn met steden als Schoonhoven en Amsterdam, waarbij natuurlijk wel direct het voorbehoud moet worden gemaakt dat Gorinchem zich niet tot internationale zeehavenstad ontwikkelde. Maar ook had een keuze gemaakt kunnen worden om Gorinchem te typeren als vestingstad, want zo afficheert de stad zich namelijk nog altijd als toeristische trekpleister.

En deze erfgoedbelangstelling voedt de interesse voor de eigen geschiedenis. Daarom komt het goed uit dat al die enthousiaste Gorinchemers nu hun eigen stadsgeschiedenis hebben.

De leukste hoofdstukken vond ik vooral die de periode 1400-1600 als onderwerp hebben en waarin de betekenis van Gorinchem het lokale overstijgt. Zoals de Arkelse oorlogen toen de heren van Arkel het opnamen tegen de graven van Holland. In juni 1402 trok een leger van 6.000 man tegen Gorinchem op. De geschiedschrijvers wijzen er niet zonder trots op dat de stad de belegering goed wist te doorstaan. Maar uiteindelijk viel ook Gorinchem in handen van de graaf van Holland. Gorinchem heeft deze overgang wel als een teleurstelling ervaren, want toen kwam ook een einde aan de ambitie van de stad om meer te zijn dan een kleine Hollandse stad. Hoewel de stad als deel van Holland ook wel weer profiteerde  van de economische opleving en dat is met name zichtbaar in de vijftiende-eeuwse blikvanger, de Blauwe Toren (gebouwd vanaf 1461 als stadskasteel van Karel de Stoute).  En bij het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog stond de stad er zelfs goed voor.  Gorinchem is vooral bekend geworden vanwege de moord op de katholieke geestelijken in opdracht van geuzenleider Lumey in 1572.  Ook Gorinchem profiteerde van de Hollandse bloeiperiode wat zichtbaar werd aan de tweede grote stadsuitbreiding die rond 1600 werd gerealiseerd. Gorinchem telde toen ongeveer 5.500 inwoners en was in grootte de dertiende stad van Holland. De derde stadsuitbreiding vond pas begin twintigste eeuw plaats. In die twee eeuwen is op lokaal niveau wel het een en ander gebeurd. Maar tussen 1600 en 1800 onderscheidt Gorinchem zich niet echt van de andere steden in regio. Het kabbelt dan voort, als klein rivierstadje dat na de Bataafs-Franse Tijd slechts 6.000 inwoners telde. In 1900 verdubbelde het inwoneraantal mede dankzij de industriële ontwikkeling. Pas in 1919 kreeg het zijn eerste uitbreidingsplan, veel later dan de grotere Hollandse steden. In 1940 telde de stad 14.500 inwoners. Halverwege de jaren zestig was ook Gorinchem bevangen door grootstedelijke obsessies en rekende erop dat het een stad van 100.000 inwoners zou worden. Dat zou niet gebeuren en daar mogen ze achteraf blij om zijn, want de tegenbeweging die “small is beautiful” als leidraad nam, heeft er mede toe geleid dat Gorinchem een kleine aantrekkelijke stad is gebleven. Dat werpt zijn vruchten af. De stad adverteert nu zelfs met Mooi Gorinchem. De vestingwallen gaan misschien wel deel uitmaken van het werelderfgoed, als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. En deze erfgoedbelangstelling voedt de interesse voor de eigen geschiedenis. Daarom komt het goed uit dat al die enthousiaste Gorinchemers nu hun eigen stadsgeschiedenis hebben.

Ad van der Zee, De Wendische Oorlog: Holland, Amsterdam en de Hanze in de vijftiende eeuw. Middeleeuwse studies en bronnen 169; Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2018; ill., 255 pp., ISBN 9789087047139, €25,-

Jaco Zuijderduijn, Lund University

De Wendische Oorlog: had u daar weleens van gehoord? Een hoogoplopend handelsconflict in 1438-1441 tussen Amsterdam en het graafschap Holland aan de ene kant, en de zes Hanzesteden Hamburg, Lübeck, Lüneburg, Rostock, Wismar en Stralsund aan de andere – gezamenlijk bekend als de Wendische steden. Een kaperoorlog waarbij vooral het buitmaken van de handelswaar van de tegenstander werd gezien als hét middel om de tegenpartij tot concessies te dwingen.

Ad van der Zee heeft een informatief, prettig leesbaar en mooi vormgegeven boek geschreven over deze episode in de Hollandse geschiedenis. Natuurlijk wordt daarin de Wendische Oorlog besproken, maar ook de politieke situatie in Noordwest en Noord Europa, de scheepsbouw en de organisatie van de internationale handel – en de rol die de Hanze daarin speelde – en de manier waarop conflicten werden beslecht. Dat laatste is de kern van het boek: in 1438 kwam het tot een kaperoorlog, omdat Amsterdam en de Wendische steden er niet in slaagden een al jaren sluimerend conflict af te wikkelen, over de vergoeding van schade die kooplieden hadden geleden tijdens een eerdere handelsoorlog. In 1438 verwierven de twistende partijen daarom vrijbrieven om de schepen en handelswaar van de tegenstander te kapen en te confisqueren. Economische sancties dus, die van grote invloed waren op de handelaars die actief waren op de Noord- en Oostzee.

Het is Van der Zee’s grote verdienste dat hij een gecompliceerd politiek en economisch conflict op een begrijpelijke en geanimeerde manier weet samen te vatten. Wijs worden uit middeleeuwse oorkonden en rekeningen is vaak al lastig, maar deze presenteren zodat een breder publiek ook kennis kan nemen van laatmiddeleeuwse toestanden is vaak nog veel moeilijker. De Wendische Oorlog is – ondanks het weerbarstige bronnenmateriaal – een zeer leesbaar boek. Van der Zee studeerde in de jaren negentig af op dit onderwerp en liet de scriptie jarenlang op de plank liggen, met de ambitie er ooit nog eens iets mee te doen. En er eenmaal weer mee bezig, ondernam hij een ontdekkingstocht langs de Hanzesteden en hun geschiedenis. Anekdotes uit handelssteden van weleer duiken regelmatig op: over middeleeuwse financiële transacties en een Amsterdamse kaper die maar niet veroordeeld kon worden. Daarnaast zijn er uitweidingen over city-marketing door steden die hun Hanze-verleden herontdekt hebben. Dat maakt het boek aantrekkelijk voor de geïnteresseerde leek, maar neemt de lezer af en toe ook mee op zijpaden die wellicht niet strikt noodzakelijk zijn en soms enigszins afleiden.

Het is Van der Zee’s grote verdienste dat hij een gecompliceerd politiek en economisch conflict op een begrijpelijke en geanimeerde manier weet samen te vatten.

Moet u zich zorgen maken als u nog nooit van de Wendische Oorlog hebt gehoord? ‘Ja’ zouden historici van een eerdere generatie zeggen: het handelsconflict tussen Amsterdam – in 1438 een stadje van ongeveer 3.500 inwoners – en de veel grotere Wendische steden was cruciaal voor de latere ontwikkeling van de nederzetting aan de Amstel en het gewest Holland. Van der Zee schuift deze literatuur terzijde, al is het niet altijd duidelijk waarom, want heel veel komt de lezer niet te weten over wat er zoal schort aan de visie van bijvoorbeeld H.J. Smit of F. Ketner, die toch lijvige boeken over de Amsterdamse handel in de vijftiende eeuw schreven. Welke bijdrage Van der Zee aan die bestaande literatuur levert, is niet heel duidelijk, behalve dat hij waakt voor een teleologische benadering en de kaperoorlog niet in het licht van de 17de-eeuwse Gouden Eeuw wil zien (p. 37). Maar in het samenvattende negentiende hoofdstuk worden er toch lijnen getrokken tussen de Wendische Oorlog en de latere Amsterdamse en Hollandse successen: het conflict droeg bij aan bestuurlijke vernieuwing, de opkomst van een maritieme identiteit, en was ‘in hoge mate bepalend […] voor de maritieme en economische ontwikkeling van Holland en de steden langs de Oostzee’ (p. 237). Was de Wendische Oorlog dan toch een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling die Amsterdam, Holland en de Wendische steden doormaakten? Of was het slechts een incident dat kan worden gebruikt om een kaperoorlog te reconstrueren en inzicht te verwerven in de laatmiddeleeuwse politiek en economie? Van der Zee hakt deze knoop eigenlijk te laat door en daardoor is het voor de lezer soms lastig om de politieke verwikkelingen en economische problemen die worden besproken een plaats te geven.

Voor wie wil begrijpen hoe men – against all odds – er in de late middeleeuwen toch in slaagde om handel te drijven, biedt Van der Zee’s boek een prima inleiding.

Mooi is het vooral om te lezen hoe precair de middeleeuwse handel was, hoezeer kooplieden in den vreemde afhankelijk waren van een politieke machtsbalans tussen de vele mogendheden, en op welke wijze zij deze probeerden te beïnvloeden. En om te zien wat er gebeurde als het misging en Hollandse schepen werden geconfronteerd met veel grotere vijandelijke vaartuigen van de Wendische steden, of wanneer de Hollanders de volledige Pruisische zoutvloot kaapten – tegen de zin van de landsheer, die helemaal niet zat te wachten op een politiek conflict met de grootmeester van de Duitse Orde, die in Pruisen de scepter zwaaide. Voor wie wil begrijpen hoe men – against all odds – er in de late middeleeuwen toch in slaagde om handel te drijven, biedt Van der Zee’s boek een prima inleiding.