De winnaar van de Holland Scriptieprijs 2017 is Cas van Rossum (Universiteit Groningen) met zijn masterscriptie ‘De voornaamste vermaaken der Dordtenaaren’. Een studie naar de opkomst en neergang van de buitenverblijven op het Eiland van Dordrecht (1600-1832).

In zijn scriptie wekt Cas van Rossum een deel van het Hollands verleden tot leven dat tot op heden aan de aandacht van velen was ontsnapt: de geschiedenis van het ‘buitenplaatsenlandschap’ nabij Dordrecht. In de 17de en 18de eeuw was het Eiland van Dordrecht – toentertijd gloednieuw polderland – bezaaid met buitens. Daarvan is tegenwoordig nog maar bitter weinig over. Maar dankzij Van Rossums nauwgezette reconstructie hebben we hiervan nu een helder beeld.

De jury was vooral gecharmeerd door de opvallend brede opzet van dit onderzoek. Van Rossum volgt de circa 33 buitens over een lange periode, vanaf de totstandkoming van de eerste polder van het Eiland van Dordrecht (1603) tot de vroegste kadastrale kaart uit 1832, toen vrijwel alle buitenplaatsen weer waren verdwenen. Bovendien betrekt hij heel uiteenlopende aspecten in zijn onderzoek: sociale, economische en cultuurhistorische.

Hij heeft zijn brede vragen naar opkomst en ondergang van de buitenverblijven beantwoord met behulp van nauwgezet en divers bronnenonderzoek. Zo bestudeerde hij verpondingskohieren, maar ook kaarten en afbeeldingen. Veel gegevens bracht hij onder in een GIS-systeem, zodat hij goede verspreidingskaarten kon maken. Op deze manier belicht hij een aspect dat – door historici althans – vaak wat stiefmoederlijk is bedeeld: de relatie tussen een Hollandse stad en het omringende platteland. Van Rossum maakt aannemelijk dat deze buitenverblijven voor de Dordtse elite niet alleen een representatieve functie vervulden: ook de agrarische opbrengsten deden ertoe. Dat verklaart dat de overgang tussen een gewone boerderij, een boerderij met herenkamer en een chique buitenplaats opmerkelijk vloeiend kon zijn. Een belangrijke deel van het onderzoek gaat over de vraag hoe steeds meer boerderijen in de 17de eeuw worden opgewaardeerd tot buitenverblijven, en in de 18de eeuw geleidelijk weer terugkeerden naar hun oorspronkelijke staat.

Van Rossum legt daarbij interessante verbanden tussen bekende sociaal-economische processen (zoals de aristocratisering van de Hollandse regentenklasse) en de ontwikkeling van het Hollandse landschap. Helemaal nieuw is dat niet – eerder werden andere buitenplaatsenlandschappen op vergelijkbare wijze onder de loep gelegd. De verdienste van deze scriptie is echter wel dat Van Rossum deze inzichten consequent heeft toegepast op een Hollandse stad en zijn omgeving, en zo overtuigend laat zien hoe zinvol dit soort landschapsgeschiedenis kan zijn.

Ten slotte heeft de jury deze scriptie bekroond omdat zijn verhaal zowel professionals als amateurs kan inspireren dergelijk onderzoek te doen naar andere buitenplaatsenlandschappen in Holland. Holland kende veel meer van zulke landschappen, niet alleen langs schilderachtige riviertjes als de Vecht, maar ook in ‘functionele’ landschappen als nieuwe polders en droogmakerijen. Hollandse stadsgeschiedenissen maken er meestal niet al te veel woorden aan vuil. De scriptie van Cas van Rossum maakt duidelijk dat dat niet terecht is.