De winnaar van de bachelorscriptieprijs 2015 is Claudia Fris (Universiteit Leiden) met haar scriptie Preken en boerden. Humor in de sproken van Willem van Hildegaersberch.

Lees het artikel van Claudia Fris over de sproken van Willem van Hildegaersberch in Holland 49:4 (2017)

Claudia Fris doet in haar scriptie onderzoek naar de rol van humor in het werk van de uit het Hollandse Hillegersberg afkomstige sprookspreker Willem van Hildegaersberch (c. 1350-1408). Hij was rond 1400 een veelgevraagd rondreizend woordkunstenaar en trad regelmatig op aan het Haagse hof van Albrecht van Beieren, graaf van Holland. Haar onderzoek sluit aan bij de historiografie over humor in het verleden, die vaak een lange onderzoeksperiode bestrijkt. Fris wil door het bestuderen van de casus van de bewaard gebleven sproken van Willem aan deze historiografie bijdragen. Daarnaast wil zij nader onderzoeken en uitwerken welke rol humor precies speelde in het werk van de vaak als zwaar op de hand gekenschetste Willem van Hildegaersberch, naar aanleiding van een eerdere studie over de sprookspreker die het onderwerp wel aanroert maar niet nader uitwerkt.

In haar scriptie geeft Fris blijk van een grondige kennis van de historiografie omtrent humor in het verleden, in het bijzonder in de middeleeuwen, en van historiografie van de Middelnederlandse literatuur rond 1400. Willem van Hildegaersberch en zijn werk worden door haar trefzeker geplaatst binnen de literaire en maatschappelijke context van zijn tijd. Daarnaast heeft ze de sproken zelf nauwgezet bestudeerd en de voor de moderne lezer niet altijd onmiddellijk zichtbare kunstgrepen waarmee Willem zijn publiek aan het lachen kreeg geïdentificeerd. Hij sprak weliswaar vaak over zwaarwegende godsdienstige en maatschappelijke zaken als het zielenheil en eer, maar Fris laat zien dat hij vaak een luchthartige noot toevoegde aan zijn voordrachten. Sommige van zijn sproken zijn nadrukkelijker humoristischer en als zodanig te herkennen dan andere.

In haar conclusie stelt Fris dat de humor van Willem van Hildegaersberch vaak subtiel is en voor de moderne beschouwer alleen te achterhalen valt door zijn werk te plaatsen in de context van teksten en motieven waarvan bekend is dat ze als humoristisch werden bedoeld en ervaren. De sprookspreker gebruikte humor om de vaak bepaald niet luchthartige aard van zijn vertellingen te verlichten en aan zijn publiek een bevrijdende lach te ontlokken. Fris wijst er tenslotte ook op dat de eventuele humoristische effecten van Willems optreden moeilijk te achterhalen zijn omdat alleen de teksten bewaard zijn gebleven en er niets bekend is over de wijze van optreden van de sprookspreker. Willem kan dan ook veel grappiger zijn geweest dan onderzoekers nu kunnen weten op grond van de bewaarde teksten alleen.

Fris’ scriptie is geschreven in een prettige maar desondanks academische schrijfstijl, die ervoor zorgt dat de scriptie ook voor niet-experts zeer leesbaar is. Uit de levendige en oorspronkelijke toon spreekt duidelijk waardering voor de soms wel wat al te exuberant bloemrijke stijl van Frits van Oostrom, al blijft Fris steeds ingehouden en ter zake. Het onderwerp – humor in het werk van een als zwaarwichtig bekende woordkunstenaar – ligt niet voor de hand en is dan ook origineel. Het is bovendien een belangwekkend onderwerp, want ook de lach heeft een geschiedenis. Mensen hebben altijd gelachen, maar niet altijd om dezelfde dingen. Dankzij Fris’ werk weten we nu wat men humoristisch vond aan het Hollandse hof rond 1400.