De scriptieprijs 2008 van het Historisch Tijdschrift Holland is toegekend aan A.F. Petterson voor de scriptie ‘Aardappelnood. Amsterdamse arbeiders en het socialisme tijdens het Aardappeloproer van 1917’.
Lees het artikel van Anne Petterson over het Amsterdamse aardappeloproer van 1917 in Holland 42:1 (2010)
Een belangrijk deel van het historisch onderzoek wordt uitgevoerd door studenten, die binnen het academisch curriculum een flink aantal scripties moeten schrijven. Vaak betreft het origineel onderzoek dat ontspruit aan de verbeelding van enthousiastelingen die hun eerste schreden zetten binnen de wetenschap. Op basis van grondig literatuur- of archiefonderzoek brengen zij het historisch veld in kaart en toetsen zij prikkelende hypotheses. Veel van dit materiaal verdwijnt uiteindelijk in één of andere lade. Met haar scriptieprijs biedt de Historische Vereniging Holland een podium voor originele, inspirerende en gedegen scripties. De jury, bestaande uit redactieleden van het Historisch Tijdschrift Holland, heeft de scriptieprijs 2008 toegekend aan A.F. Petterson.
Petterson gaat in deze Leidse Bachelorscriptie in op het Amsterdamse Aardappeloproer van 1917. Arbeiders gingen de straat op toen zij met voedseltekorten werden geconfronteerd, waarop socialistische partijen probeerden om dit proletariaat aan zich te binden. ‘Het spontane voedseloproer…vond in 1917 dus plaats binnen een “modern” politiek kader’, aldus de auteur. De wijze waarop de socialisten trachtten het volk te activeren, en de mate waarin zij hierin slaagden, staan centraal in de scriptie.
Terwijl de historiografie het oproer vooral in verband brengt met de strijd tussen de radicale Sociaal-Democratische Partij (SDP) en de meer gematigde Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), vraagt Petterson zich af in hoeverre de doelen die de oproerkraaiers zich stelden te verenigen waren met die van de socialistische partijen: de SDP zocht haar heil in de socialistische revolutie, terwijl de SDAP haar gedachtegoed binnen het parlementaire discours wilde uitdragen. Er was dus sprake van een zekere spanning tussen een oude vorm van oppositievoeren – het eeuwenoude voedseloproer – en een nieuwe vorm die structurele oplossingen voorstond.
Deze spanning wordt nauwkeurig onderzocht aan de hand van politiek gekleurde kranten en pamfletten, foto’s en volksliedjes, archieven van politie en burgemeester en verhalen van ooggetuigen. Het resultaat is een sociale microgeschiedenis waarin de stem van de opstandelingen wordt verbonden aan de grote vragen die de historicus aan de geschiedenis stelt. Petterson weet te achterhalen dat de arbeiders wel degelijk politieke doelen hadden, maar ook dat er desondanks een kloof bestond tussen proletariaat en socialisten.
De jury is van mening dat dit een vlot geschreven en zeer gedegen studie is. Daarbij past wel de kanttekening dat de scriptie het karakter van casus niet overstijgt. Dat is jammer, omdat de door Petterson beschreven botsing van stijlen van oppositievoering vast en zeker ook in een bredere context geplaatst zou kunnen worden.