Recensie Willemijn Wilms Floet, Het hofje

Willemijn Wilms Floet, Het hofje: bouwsteen van de Hollandse stad 1400-2000 Van Tilt, 2016, Nijmegen, 240 p., ill., ISBN 9789460042140, prijs €29,50

door Henk Laloli, Centraal Bureau voor de Statistiek

Is het aloude hofje aan een terugkeer bezig? Als we naar het aantal recente uitgaven op dit terrein kijken, dan lijkt er in ieder geval grote interesse voor deze woonvorm te bestaan. De schrijvers van deze boeken beweren ook allen dat het hofje in de huidige tijd iets te bieden heeft. Zie bijvoorbeeld de boeken van Dorine van Hoogstraten, Open en besloten: het hofje is terug van nooit weggeweest (2014) en het Handboek voor hedendaagse hofjes (2014). Ook Wilms Floet geeft blijk van deze opvatting in Het hofje: bouwsteen van de Hollandse stad.

Zeker is dat verscheidene bouwprojecten sinds de jaren negentig zich door de bouwvorm van het hofje hebben laten inspireren. Zo verschenen in Haarlem bijvoorbeeld het Johan Enschedéhof (2007) en het Gravinnenhof (2001), in Den Haag het Goudenregenhof (2010), en in Amsterdam het Hof van Eland (2012).

In tegenstelling tot andere publicaties die de bewoners of stichters van de hofjes centraal stellen, probeert de schrijfster van dit boek in acht steden, door systematische vergelijking van de (architectonische) ontwerpprincipes, de relatie van Hollandse hofjes met de stad te typeren

De meeste hofjes werden in de 17de en 18de eeuw gebouwd, maar het begin van deze woonvorm lag in de late Middeleeuwen. Welvarende rijke stedelingen boden tijdens of na hun leven woonruimte aan minder gefortuneerde medeburgers. De voornaamste bewoners waren oudere vrouwen en verarmde gezinnen van een door de stichter verkozen religie of herkomst. Ook in de 19de eeuw en begin 20ste eeuw was het hofje een bouwvorm die in sociale woningbouwprojecten werd toegepast, bijvoorbeeld in het geval van arbeiderswoningen, zoals de Stevensfundatie in Utrecht (1860), of de Constantia-woningen in Amsterdam (1863,1906).

In tegenstelling tot andere publicaties die de bewoners of stichters van de hofjes centraal stellen, probeert de schrijfster van dit boek in acht steden, door systematische vergelijking van de (architectonische) ontwerpprincipes, de relatie van Hollandse hofjes met de stad te typeren. Ze tekent als het ware uit hoe het hofje als semi-besloten woonomgeving in de stad was opgenomen. Ze kijkt naar de vormgeving, de positie in het bouwblok, de toegang en de zichtbaarheid in de stad. Het boek bevat vele tekeningen, plattegronden en aanzichten om die aspecten duidelijk te maken. Daarnaast is het rijk aan talrijke mooie foto’s. Het boek is een genot om het door te bladeren. De schrijfster verheldert met welke bouwkundige middelen de toegang en beslotenheid, de zichtbaarheid of onzichtbaarheid van het hofje in de stad gerealiseerd werden. Ondanks dat sommige stichters hun hofjes prominent naar voren lieten komen door zichtbaarheid en opvallende architectuur, domineert toch het archetype van het min of meer verborgen hofje, zo is de conclusie (p.103).

De meeste hofjes werden in de 17de en 18de eeuw gebouwd, maar het begin van deze woonvorm lag in de late Middeleeuwen. Welvarende rijke stedelingen boden tijdens of na hun leven woonruimte aan minder gefortuneerde medeburgers. De voornaamste bewoners waren oudere vrouwen en verarmde gezinnen van een door de stichter verkozen religie of herkomst

Dit uitgebreide onderzoek heeft ook een nadeel: de veelheid aan ontwerpaspecten die de auteur bespreekt en de visualiseringen die ze daarvoor hanteert zijn soms een obstakel om de grote lijn te zien. Ik mis de heldere historische ontwikkelingslijnen die Henk Looijesteijn in Hofjes als paleizen (2014) aangeeft. De aspecten van ‘zichtbaarheid’ en ‘grootte van de hofjes’ hadden bijvoorbeeld baat gehad bij een samenvattende grafiek van de ontwikkeling in de tijd. Wilms Floets typeringen van zichtbaarheid in de stad sluiten elkaar niet uit: hofjes achter een muur en in een bouwblok behoren tot de verborgen categorie, hofjes met een poort of monumentaal behoren tot de zichtbare categorie. Het hofje van Nieuwkoop in Den Haag, hét voorbeeld van Looijesteijn van een ‘paleisachtig’ hofje, behoort bij Wilms Floet tot het type ‘hofje achter een muur’. Ze erkent dat andere invalshoeken mogelijk zijn, en noemt dit hofje een monumentale, paleisachtige versie van dit type. Haar idee dat waar het verband tussen stichter en stad belangrijk is, er een opvallend, monumentaal hofje werd gebouwd en wanneer dat niet zo is, het onopvallend en verborgen bleef, is interessant, maar het conflicteert met een zuiver bouwkundige invalshoek.

Voor degenen die nu een hofje zouden willen bouwen heeft Wilms Floet de regels voor een succesvol ontwerp duidelijk gemaakt. De duurzaamheid van het hofje is echter niet alleen afhankelijk van het ontwerp, zo maken de hierboven aangehaalde studies (en deze) duidelijk. Een wettige verankering, duidelijke regels, en een goede afstemming op de doelgroep is ook nodig. De huidige hofjes hebben uiteindelijk andere doelgroepen (studenten, gemotiveerde leefgemeenschappen, zorgalternatieven) dan vroeger. Niettemin vraag  ik me af welke geïnteresseerde doelgroep deze zeer gedetailleerde studie helemaal tot zich zal nemen. Ik kan me voorstellen dat door de auteur verzamelde data zeer bruikbaar zal zijn voor andere onderzoekers. Het boek kan ook als gids dienen omdat het een goed overzicht biedt, inclusief een register van hofjes. Daarom is het jammer dat er geen adressen van de hofjes zijn opgenomen.

 Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Henk Laloli, 8 augustus 2016.