De ontdekking van de grootste slavenhandelaars van Amsterdam en de omstandigheden aan boord van hun schepen

Door Doreen van den Boogaart, freelance historisch onderzoeker

Slavenhandelaren aan de Prinsengracht

In 18de-eeuws Amsterdam en Suriname stonden koopmannen Jochem Matthijs en Coenraad Smitt van de Prinsengracht bekend om hun handel in koffie, suiker én slaafgemaakte mensen. Ramona Negrón en Jessica den Oudsten schrijven in hun recent gepubliceerde boek over de ontdekking dat deze vader en zoon de grootste slavenhandelaren van Amsterdam waren. De firma Jochem Matthijs en Coenraad Smitt komt veelvuldig voor in het archief van het Amsterdamse notariaat, dat de afgelopen jaren door het Stadsarchief Amsterdam is gedigitaliseerd en geïndexeerd met de hulp van ruim duizend vrijwilligers. De firma bleek de meeste private slavenschepen vanuit Amsterdam uitgereed te hebben in de 18de eeuw en tussen de 11.000 en 13.000 West-Afrikaanse mannen, vrouwen en kinderen verhandeld te hebben.

Aan de hand van de reis van een van de eerste slavenschepen van de Smitts, ‘t Gezegende Suikerriet (1745), vertellen de auteurs de geschiedenis van de firma Jochem Matthijs en Coenraad Smitt. Door hun gedetailleerde analyse van de akten wordt de werkwijze van de Smitts zichtbaar, evenals hun grootste drijfveer: economisch gewin. Dit staat in schril contrast met de ervaringen van de slachtoffers, wier lotgevallen richting het einde van het boek steeds meer aandacht krijgen.

Kennismaking met de slavenhandel

De eerste kennismaking tot de private slavenhandel kreeg Jochem Matthijs Smitt mogelijkerwijs door het lezen van een advertentie van de Sociëteit van Suriname in de Amsterdamse Courant. De grootste slavenhandelaren van Amsterdam begint dan ook met hoofdrolspeler Jochem Matthijs die de Amsterdamse Courant openslaat. Op deze verhalende wijze brengen Negrón en Den Oudsten aan de start van elk hoofdstuk de geschiedenis dicht bij de lezers. Ook de toegankelijk manier waarop de inleiding op de Nederlandse slavenhandel, de opkomst van koopmannen als de Smitts en de kolonie Suriname is opgesteld, laat zien dat het rijk geïllustreerde boek is geschreven voor een breed publiek.

Ondertussen levert dit boek een belangrijke aanvulling op de kennis van de situatie op Nederlandse slavenschepen en de Amsterdamse private slavenhandel tussen 1730 en 1779. Het vernieuwende gebruik van notariële akten levert een completer beeld van de organisatie rond de slavenhandel op. Notarissen waren namelijk betrokken vanaf het moment dat de Smitts op zoek gingen naar investeerders voor hun schepen tot aan de evaluatie van de reizen bij terugkeer in Amsterdam.

De vele verklaringen van de bemanning van ’t Gezegende Suikerriet en andere slavenschepen van de Smitts schetsen een beeld van structureel geweld aan boord. Hiermee weerleggen de auteurs de stelling van verschillende historici dat dit incidenteel gebeurde en tot slaafgemaakten op slavenschepen goed behandeld werden. Die intentie was wel vastgelegd bij de notaris in contracten voorafgaand aan de reis, maar het overlijden van verscheidene gevangenen tijdens de reis en de rechtszaken na afloop vanwege het gewelddadige beleid van de kapitein, laten zien dat de realiteit anders was.

Stemmen uit notariële akten

Dankzij het diepgravende onderzoek van de auteurs wordt de betrokkenheid van de notarissen, bemanningsleden en plantage-eigenaren in Suriname zichtbaar. Daarnaast is er aandacht voor de stiltes in de bronnen, aangezien alleen de bemanning gehoord is en de stemmen van de verhandelde West-Afrikaanse mensen ontbreken. Toch weten de Negrón en Den Oudsten door de reis van het ‘t Gezegende Suikerriet te beschrijven vanuit twee perspectieven. Ze reconstrueren de ervaringen van de mannen, vrouwen en kinderen die onvrijwillig verscheept werden, evenals het leven op de plantages in Suriname waar ze terecht zouden komen. 

Echter, er had in het boek meer aandacht besteed mogen worden aan de impact van de vrijheidsberoving, ontmenselijking, mishandeling en brandmerking die plaatsvond op de slavenschepen. In het voorwoord wordt kort de keuze voor het gebruik ‘slaafgemaakten’ en ‘slaafgemaakte mensen’ aangestipt. De afgelopen jaren is dit woordgebruik steeds gangbaar geworden, omdat zo het proces van ‘tot slaaf maken’ zichtbaar gemaakt wordt. Negrón en Den Oudsten spreken al vanaf het moment van aankoop op de West-Afrikaanse kust over ‘slaafgemaakten’. Dat het tot slaaf maken ook op zee plaatsvond, had duidelijker naar voren kunnen komen, juist om zo de betekenis van het woordgebruik te onderstrepen.

Ramona Negrón en Jessica den Oudsten laten met De grootste slavenhandelaren van Amsterdam veel meer zien dan alleen de werkwijze van Amsterdams grootste slavenhandelaren. De overvloed aan (ontstellende) kennis die ontsloten kan worden in de Nederlandse (stads)archieven brengen zij voor het voetlicht. Dat geldt ook voor de betrokkenheid op verschillende niveaus, verschillende locaties en in alle lagen van de Nederlandse bevolking bij het tot slaaf maken van duizenden mensen.

Ramona Negrón en Jessica den Oudsten, De grootste slavenhandelaren van Amsterdam. Over Jochem Matthijs en Coenraad Smitt, Zutphen: Walburg Pers, 2022, 264 pp., ISBN 9789462499270, prijs €29,99.