Recensie Els Kloek en Maarten Hell, Keetje Hodshon (1768-1829)

Els Kloek en Maarten Hell, Keetje Hodshon (1768-1829). Een rijke dame in revolutietijd Vantilt; Nijmegen 2017, ill., 176 p., ISBN 9789460043161, prijs € 18,50

door Carolien Boender, Universiteit Leiden

Dankzij het boek Keetje Hodshon (1768-1829) van Els Kloek en Maarten Hell ben ik gefascineerd geraakt door het raadselachtige leven van Keetje Hodshon en het ontbreken van bronnen daarover. In het dagboek van Nina d’Aubigny kwam ik ene Kaatje tegen, waarmee Nina regelmatig ging theedrinken. Omdat Kaatje (of ‘Caatje’) rond 1790 met een gouvernante in Haarlem woonde en in de twintig was, hoopte ik dat Nina zich verschreven had en het om Keetje Hodshon ging. Helaas, Nina bleek thee te drinken bij Kaatje Vollenhoven. Els Kloek en Maarten Hell zijn voor hun biografie waarschijnlijk op een vergelijkbare manier op zoek geweest naar snippertjes informatie over het leven van Keetje. Dat bleek niet eenvoudig, maar het is hen desondanks gelukt om een goed gedocumenteerde, toegankelijke en inspirerende biografie te schrijven.

Keetje heeft vrijwel geen zelfgeschreven bronnen achtergelaten, zodat Kloek en Hell niet beschikten over egodocumenten, zoals briefwisselingen of memoires. De auteurs konden daardoor alleen werken met contextuele informatie over de tijd waarin Keetje leefde, met getuigenissen van tijdgenoten en met circumstantial evidence (p. 12). Er blijkt ook op die manier veel boeiends over haar te vertellen.

Keetje, of eigenlijk Cornelia Catharina Hodshon, groeide op in een puissant rijke, doperse familie in Haarlem

Keetje, of eigenlijk Cornelia Catharina Hodshon, groeide op in een puissant rijke, doperse familie in Haarlem. Ze verloor al vroeg haar ouders. Zodra ze volwassen was en beschikte over haar erfenis, liet ze een groot huis bouwen aan het Spaarne in Haarlem. (In dit gebouw zetelt tegenwoordig de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, die bovendien de opdracht gaf om dit boek te schrijven.) Daarnaast raakte Keetje betrokken bij de patriottenbeweging en steunde ze de latere Bataafse regering, net als haar twee voogden en andere mensen uit haar directe netwerk. Ze bleef ongehuwd, terwijl ze vanwege haar rijkdom en netwerk waarschijnlijk een interessante huwelijkspartner was. De reden daarvoor is onbekend, maar de auteurs lossen dat op door een hoofdstuk te besteden aan de achttiende-eeuwse huwelijksmarkt en ideeën over het huwelijk in spectatoriale tijdschriften. In het laatste hoofdstuk bespreken de auteurs vooral het door de economische malaise slinkende kapitaal van Keetje en haar nalatenschap.

Het gebrek aan autobiografische bronnen levert een voordeel op: Kloek en Hell moeten zich behelpen met gegevens die anders de biografie waarschijnlijk niet gehaald hadden. Deze informatie brengt Keetjes dagelijks leven misschien nog wel dichterbij dan een egodocument had kunnen doen

Precies zulk soort hoofdstukken maken dit boek interessant. Het gebrek aan autobiografische bronnen levert namelijk een voordeel op: Kloek en Hell moeten zich behelpen met gegevens die anders de biografie waarschijnlijk niet gehaald hadden. Deze informatie brengt Keetjes dagelijks leven misschien nog wel dichterbij dan een egodocument had kunnen doen. Kloek en Hell beschrijven bijvoorbeeld haar geboortehuis aan de hand van een boedelinventaris en wijden korte biografietjes aan belangrijke personen in haar leven. Daarnaast reconstrueren ze Keetjes betrokkenheid bij de patriottenbeweging en Bataafse Revolutie aan de hand van haar giften. Zo schonk ze twee kanonnen aan het Haarlemse vrijkorps (p. 35) en onder andere een boot aan de Bataafse vloot (p. 70-75). Het boek is daardoor een venster op het leven van een rijke, politiek geëngageerde, doopsgezinde jongedame aan het einde van de achttiende eeuw geworden, en dat maakt het alleen maar interessant.

Zoals de titel al suggereerde, ligt de nadruk van de biografie op de patriotse en Bataafs-Franse jaren. Het is niet duidelijk waarom Kloek en Hell ervoor hebben gekozen om de laatste decennia van Keetjes leven minder te belichten. Voor de patriotten- en Bataafs-Franse tijd analyseren ze bijvoorbeeld haar politieke betrokkenheid via haar netwerk. Zo vragen de auteurs zich af of Keetje rond de meiboom heeft gedanst. Veel van haar vrienden spelen echter ook na de regimewisseling van 1813 op politiek en cultureel terrein een rol in het openbare leven van Haarlem. David Hoeufft was bijvoorbeeld burgemeester tot 1836 en Jan van Walré was lid van de feestcommissie voor de grootscheepse Costerherdenking in 1823. Uit het gedigitaliseerde gedenkschrift van de Costerherdenking door Vincent Loosjes blijkt bovendien dat C.C. Hodshon te Haarlem zich inschreef voor twee exemplaren van het gedenkschrift (waarvan één op perkament). Dat alles roept de vraag op of Keetje, als oud-patriot, net zo’n ommezwaai heeft gemaakt als haar vrienden en hoe betrokken ze later in de negentiende eeuw was bij de stedelijke gemeenschap van Haarlem. Al zou het niet verbazen als we hier op één van de vele onoplosbare mysteries uit het leven van Keetje zijn gestuit.