Ronald Prud’Homme van Reine, Moordenaars van Jan de Witt. De zwartste bladzijde van de Gouden Eeuw De Arbeiderspers, Amsterdam, 2013, 224 p., ISBN 9789029587419, prijs €21,95

door Serge ter Braake, Vrije Universiteit

Raad pensionaris Johan de Witt (1653-1672) is zonder twijfel een van de boeiendste en meest besproken figuren uit de Gouden Eeuw. Enigszins in zijn schaduw, zoals maar weer blijkt uit de titel van dit boek, maar altijd aanwezig, is Johans oudere broer Cornelis. De broers werden op 20 augustus 1672, in het rampjaar, vermoord en hun lichamen op afgrijslijke wijze verminkt. Er is al eeuwenlang een debat gaande over hoe deze dubbelmoord heeft kunnen plaatsvinden. De dubieuze rol van stadhouder Willem III is daarbij vooral een onderwerp van de nodige controverse geweest, hoewel in de populaire tv-serie De Gouden Eeuw (aflevering 13, 5 maart 2013) die hele discussie niet wordt genoemd, vermoedelijk omdat dat niet in lijn zou zijn met de bijna onsmakelijke verheerlijking van Willem III in de rest van de aflevering.

In 2009 organiseerde de Nederlandse Vereniging Vrienden van de Witt (opgericht in 2005) een symposium over de moord op de gebroeders, waar ook de auteur van dit boek,  historicus (van vooral de Gouden Eeuw) en publicist Ronald Prud’Homme van Reine, een lezing gaf. Op het symposium stelde de auteur de vraag waarom niemand ooit serieus onderzoek had gedaan naar de achtergronden van de moordenaars van de gebroeders De Witt. Hij besloot uiteindelijk zelf dat onderzoek te doen, waarvan de resultaten zijn vastgelegd in dit boek.

Bij de moordenaars gaat het om de circa tien mannen die aanwijsbaar de trekker hebben overgehaald en op de broers hebben ingehakt en geslagen, voordat ze werden overgeleverd aan de woedende menigte. De gebeurtenissen die voorafgingen aan de dubbelmoord zijn in grote lijnen genoeg bekend. Cornelis de Witt werd door de louche barbier Willem Tichelaar ervan beschuldigd een moordaanslag te beramen op stadhouder Willem III. Ondanks het complete gebrek aan bewijs werd Cornelis schuldig bevonden door de raadsheren van het Hof van Holland. Toen broer Johan, die kort daarvoor onder druk van de publieke opinie al was afgetreden als raadpensionaris, hem op de dag van het vonnis kwam bezoeken,  werden de broers belaagd door een woedende, opgehitste volksmenigte en uiteindelijk ook door een deel van de schutters. Het einde is bekend.  Stadhouder Willem III reageerde door de daders te belonen, waardoor hij verdacht is geworden als opdrachtgever van de moord.

Ronald Prud’Homme van Reine vroeg zich af waarom niemand ooit serieus onderzoek had gedaan naar de achtergronden van de moordenaars van de gebroeders De Witt. Hij besloot dat onderzoek uiteindelijk zelf te doen

De sleutelhoofdstukken van dit boek zijn hoofdstukken 5 (‘De moord’) en 6 (‘De moordenaars en hun medeplichtigen’). De rest van het boek biedt een verdienstelijke synthese van de bestaande literatuur, maar levert weinig nieuws en had wat mij betreft sterk ingekort kunnen worden. De auteur heeft in hoofdstuk 6 genoeg interessants te melden over de moordenaars. Het waren grotendeels onbetrouwbare types, die vrijwel allen voor hun aandeel in de moord werden beloond en ook in latere jaren onbetrouwbare lieden bleken te zijn. De auteur maakt aannemelijk dat hun optreden was gedirigeerd door oude vijanden van de gebroeders: Tromp, Kievit en Zuylestein. Spectaculairder is de vondst van de auteur (hoofdstuk 5) van een brief waaruit blijkt dat Willem III een aantal dagen voor de moord in Den Haag was. De enige tijdgenoot die dat had beschreven was procureur Copmoijer, wiens vermelding daarvan tot dusver weinig serieus was genomen. De auteur toont niet alleen aan dat Copmoijer wat betreft de aanwezigheid van Willem gelijk had, maar ook dat hij verder als een betrouwbaar getuige mag gelden.

Het waren grotendeels onbetrouwbare types, die vrijwel allen voor hun aandeel in de moord werden beloond en ook in latere jaren onbetrouwbare lieden bleken te zijn

Wat deed Willem III daar in Den Haag? En wat waren de ‘zaken van zeer groot belang’ waarover hij zijn verwant Johan Maurits van Nassau daar schreef? Volgens de auteur, die zich daarbij baseert op het verslag van Copmoijer, overlegde Willem met de belangrijkste complotteurs in het huis van de Oranjegezinde Odijk.  Als dat waar is, dan is het bijzonder aannemelijk dat Willem op zijn minst van de moordplannen op de hoogte was en misschien zelfs heeft geïnitieerd.  De auteur hangt voor zijn constructie veel op aan de identificatie van de mannen met wie Willem gesproken zou hebben, die door Copmoijer ‘heeren uyt ‘’t Hof’ worden genoemd. De auteur identificeert ze als hovelingen (p. 93), waartoe in ieder geval Zuylestein en misschien ook Albrantswaard behoord zouden hebben. Tromp en Kievit zouden daar dan waarschijnlijk ook aanwezig zijn, als hebbende connecties met die twee. Op p. 183 staat het voor de auteur zelfs vast dat Willem III met deze mannen overleg heeft gepleegd. Hoewel het zeker mogelijk is dat het zo is gebeurd, is er minder aanleiding om dat te denken dan de auteur doet voorkomen.

Een dubieuze rol van Willem III bij de veroordeling van Cornelis de Witt is  aannemelijker dan een rol bij de daadwerkelijke moord

Het is volgens mij veel waarschijnlijker dat de ‘Heeren uyt ’t Hof’ leden waren van het Hof van Holland. Het was immers een bijeenkomt in Den Haag, waar het Hof van Holland zetelde, en procureur Copmoijer werkte bij dat zelfde hof. ‘Het Hoff’ was ook gewoon een gebruikelijke aanduiding voor het college van raadsheren van het Hof van Holland. Willem III had als stadhouder van Holland en Zeeland toegang tot de Raadkamer en mocht zich ambtshalve bemoeien met de rechtspraak van het Hof. Bovendien noemt Copmoijer even later in zijn verslag de heren Zuylestein en Tromp wel bij naam, dus waarom zou hij dat eerder met een dergelijke cryptische beschrijving doen?  De bijeenkomst vond plaats kort voor de marteling en veroordeling van Cornelis de Witt. Het lijkt er daarom op dat Willem juist zijn stempel heeft willen drukken op het vonnis dat de raadsheren zouden vellen, door een paar dagen daarvoor overleg te plegen met een aantal van hen. Een dubieuze rol van Willem III bij de veroordeling van Cornelis de Witt is daarmee aannemelijker dan een rol bij de daadwerkelijke moord.

Wat er uiteindelijk precies gebeurd en bekokstoofd is, zal waarschijnlijk altijd in nevelen gehuld blijven. Met dit boek is de moord zeker niet opgelost, zoals wel beweerd wordt door de NOS, maar het is zeer de vraag of dat ooit met sluitend bewijs zal lukken. Prud’Homme van Reine schept met zijn benadering van het onderwerp en enkele mooie vondsten wel meer licht in de duisternis, waardoor zijn boek een geslaagd exemplaar is in de nog altijd aanzwellende historiografie over de gebroeders De Witt.

Deze recensie is verschenen in Holland Historisch Tijdschrift (2014-1).

Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Serge ter Braake, 24 april 2013.

Cor Smit, Het Leiden boek Waanders, i.s.m. Regionaal Archief Leiden en Stedelijk Museum De Lakenhal, 2010, 383 p., geïll., ISBN 9789040077524, prijs € 14,95

Els van den Bent (e.a.), De geschiedenis van Rotterdam. De canon van het Rotterdams verleden Walburg Pers, Zutphen, 2011, 200 p., geïll., ISBN 9789057307621, prijs € 34,50

Johan Knoester (e.a.), Canon van Zuid-Holland. De geschiedenis van Zuid-Holland in vijftig verhalen Erfgoedhuis Zuid-Holland, 2011, 155 p., geïll., ISBN 9077842591, prijs € 16,95

door Reinard Maarleveld, Geschiedenis.nl

recensie canon Rotterdam website recensie canon Zuid-Holland website

Er zijn historici die niets van een canon moeten hebben. Het zou leiden tot heiligverklaring van bepaalde onderwerpen en tot een star beeld van het verleden. Voorstanders prijzen de discussie die voortkomt uit de noodzaak tot het kiezen van markante gebeurtenissen uit het verleden.

Voor beide standpunten is veel te zeggen. Feit is dat de canonisering zich sneller verspreidt dan menig computervirus. Wat begon als een poging het verleden van de natie in kaart te brengen voor het voortgezet onderwijs is uitgegroeid tot een koortsachtige zoektocht naar de historische identiteit van de eigen gemeenschap. Schaatsers, medici, liefhebbers van de misdaadliteratuur, kenners van de tv-geschiedenis en kenners van de meteorologie hebben hun canon. Ook beoefenaars van regionale geschiedenis en stadsgeschiedenis verzamelen kralen voor het richtsnoer.

Het Leiden boek lijkt een handzaam fotoboek volgens de beproefde formule ‘een plaatje met een praatje’. Maar de inhoud volgt de lijn van de in 2008 verschenen Historische Canon van Leiden, zonder rigide vast te houden aan het concept van vijftig vensters. Daarmee ontstijgt het boek het ‘praatjes-niveau’. Dat betekent dat het boek te gebruiken is als een beknopte maar rijk geïllustreerde overzichtsgeschiedenis van de stad. Door het kleine formaat is het boek ook goed te mee te nemen op een wandeling door de historische binnenstad. Het Leiden boek bevat een literatuuropgave voor verdere studie. Helaas ontbreekt een index met namen van personen en gebouwen. Al met al een prachtige uitgave waarin beeld en tekst elkaar versterken.

Het Leiden boek is een handzaam fotoboek maar ontstijgt de beproefde formule ‘een plaatje met een praatje’

Uitgeverij Walburg Pers kwam in samenwerking met het stadsarchief Rotterdam tot een uitgave waarin de canon van het Rotterdams verleden wordt gepresenteerd. De auteurs hebben hier wel vijftig vensters gekozen om het verhaal van de stad te vertellen. Het richtsnoer is hier niet verworden tot keurslijf want de inhoud van de vensters is ondergebracht in thema’s die betrekking hebben op doorlopende lijnen in de Rotterdamse geschiedenis. Zo komt het thema ‘stad in aanwas’ terug in zes verschillende vensters die de periode van prehistorie tot 2010 omvatten. Per venster zijn gemiddeld vier bladzijden beschikbaar, die gevuld zijn met tekst en mooi beeldmateriaal uit verschillende Rotterdamse archieven. Een register ontbreekt, maar per venster is een kader opgenomen met een literatuuropgave en een verwijzing (‘er-op-uit’) naar plekken in de stad die verbonden zijn met het behandelde onderwerp.

De canon van Rotterdam is fraai vormgegeven en zijn de teksten vlot geschreven zonder concessies te doen aan historisch-wetenschappelijke uitgangspunten

In tegenstelling tot Het Leiden boek (dat met enige moeite in een ruime binnenzak mee kan) is gekozen voor een flink formaat. Dat maakt het boek misschien minder handzaam maar geeft het wel meer uitstraling (wat terug te zien is in de prijs). Daarbij is het fraai vormgegeven en zijn de teksten vlot geschreven zonder concessies te doen aan historisch-wetenschappelijke uitgangspunten. Zo wordt de ontsnapping van de gorilla Bokito uit zijn verblijf in diergaarde Blijdorp ingebed in een bijdrage over ‘de natuur als leermeesteres van de kunst 1790 – 2007’ binnen het thema ‘habitat Rotterdam’. De geschiedenis van Rotterdam. De canon van het Rotterdams verleden is een mooi boek geworden dat ook notoire tegenstanders van het canoniseren aan het twijfelen zal brengen.

Vanuit het Erfgoedhuis Zuid-Holland werd in 2009 een digitale canon samengesteld. In 2011 werd op basis van de digitale versie een boekje gemaakt: Canon van Zuid-Holland. De geschiedenis van Zuid-Holland in vijftig verhalen. Onderwerpen en thema’s uit de provinciale geschiedenis van Trijntje (ca. 5500 V. Chr.) tot de Maeslantkering (1997) worden in beknopte, heldere, teksten besproken en voorzien van fraaie illustraties. Elk venster wordt afgesloten met adressen van relevante musea en verwijzingen naar literatuur en websites. De uitgave lijkt vooral bedoeld voor het voortgezet onderwijs en ‘een breed publiek’ als een kennismaking met de geschiedenis van de eigen omgeving.

De Canon van Zuid-Holland lijkt vooral bedoeld voor het voortgezet onderwijs en ‘een breed publiek’ als een kennismaking met de geschiedenis van de eigen omgeving

De samenstellers hebben hier en daar geprobeerd zich te ontworstelen aan het keurslijf van de canon. Zo gaat venster 16 over ‘De Opstand’ en venster 44 over ‘Zuid-Holland in de Tweede Wereldoorlog’. In het laatste geval zie je in twee pagina’s het bombardement op Rotterdam, de Geuzen, de jodenvervolging, de Atlantikwall en het Oranjehotel passeren. Dat komt ervan als je niet wilt kiezen… Verrassende vensters zijn er ook: de trekvaart tussen Haarlem en Leiden (25), Fort Wierickschans en de Oude Hollandse Waterlinie (28) en Naar het strand, het eerste badhuis (35). We lezen dat rond 1650 de trekschuiten tussen Delft en Leiden jaarlijks zo’n 200.000 passagiers vervoerden. Het uitgebreide stelsel van trekvaarten in Nederland (rond 1700 zo’n 650 kilometer) is voor een deel nog intact. Wie met de fiets van Schiedam naar Leiden gaat, langs de Delftse Schie, de Oude Delft en de Vliet volgt de oude trekschuitroute.

Kiezen is ook weglaten. Hier en daar leidt dat tot verbazing. Bij het venster over ‘De moord op de gebroeders De Witt’ (27) wordt wel verwezen naar ‘de tong en de duim’, maar het Haags Historisch Museum (waar deze bizarre objecten te bekijken zijn) wordt niet genoemd in de verwijzing. Maar dat zijn details. Canon van Zuid-Holland is een aangename kennismaking met de provinciale geschiedenis voorzien van fraai beeldmateriaal en nuttige verwijzingen.

Deze recensie is verschenen in Holland Historisch Tijdschrift (2012-4)

Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Reinard Maarleveld, 30 maart 2013.

recensie Buijnsters websiteLeontine Buijnsters-Smets, Straatverkopers in beeld. Tekeningen en prenten van Nederlandse kunstenaars circa 1540 – 1850 Van Tilt, Nijmegen, 2012, 305 p., geïll., ISBN 9789460040894, prijs €34,95

door Marion Boers, Universiteit Leiden

Straatverkopers waren tot niet zo heel lang geleden een algemeen verschijnsel in Europese steden waar ze, vaak tot ongenoegen van de bevolking, luidkeels hun waar aan de man brachten. Marskramers en andere ‘leurders’ zijn veelvuldig uitgebeeld door bekende en minder bekende kunstenaars, niet in de laatste plaats vanwege de schilderachtige armoede die ermee kon worden weergegeven.

Leontine Buijnster-Smets bracht de Noord- en Zuid-Nederlandse  prenten en tekeningen met dat onderwerp uit de periode van 1540 tot 1850 bijeen in een rijk geïllustreerd boek. Weliswaar was er door Jeroen Salman al aandacht besteed aan de mobiele handel in drukwerk afgebeeld op centsprenten, maar de Buijnster-Smets beoogt met dit boek ‘dit vergeten aspect van onze cultuurgeschiedenis’ in haar totaliteit de volle aandacht te geven.

Buijnster-Smets beoogt met dit boek over straatverkopers ‘dit vergeten aspect van onze cultuurgeschiedenis’ de volle aandacht te geven

In de inleiding stelt zij zich daarbij ten doel om van zo veel mogelijk Nederlandse  afbeeldingen van straatverkopers te analyseren in welke vorm ze zijn overgeleverd en in welke sociale en artistieke context ze kunnen worden geplaatst. Als definitie van ‘straatverkoper’ wordt in het boek aangehouden: rondgaande mannen of vrouwen, die om de kost te verdienen, hun producten en diensten te koop aanbieden. Binnen die groep vallen dus lieden die levensmiddelen en allerlei andere kramerei verkopen, maar ook de scharensliep en de kwakzalver, hoewel er toch moet worden geconstateerd dat een eerlijke koopman van huishoudelijke artikelen of een scharensliep met hun ‘leurderij’ andere oogmerken moeten hebben gehad dan een kwakzalver die zijn brood verdiende met bedrog. Dat dit implicaties heeft voor de benadering van het materiaal is door de auteur onvoldoende onderkend. In het boek zijn prenten en tekeningen opgenomen van enkele figuren, maar ook van uitbeeldingen waarin de straatverkoper met anderen in een gezamenlijke handeling te zien is, zo lang hij of zij maar het hoofdonderwerp is.

Allereerst worden de prenten en tekeningen in een internationale context geplaatst door in de eerste hoofdstukken van het boek in te gaan op de belangrijkste publicaties die onder meer over de beeldtradities in Frankrijk, Italië en Engeland zijn verschenen. Deze samenvatting van de bestaande literatuur is aan de lange kant en in het vervolg van het boek wordt er helaas slechts sporadisch naar verwezen. De auteur maakt bovendien onvoldoende duidelijk wat de verbanden zijn tussen deze buitenlandse voorbeelden en de Nederlandse prenten en tekeningen die het hoofdonderwerp van dit boek vormen. Alvorens aan haar bespreking van de Noord- en Zuid-Nederlandse prenten en tekeningen te beginnen, wordt in hoofdstuk twee ingegaan op ‘de roep van de straatverkopers in de Nederlandse literatuur en muziek’. De verdienste van dit hoofdstuk is vooral dat daarin bestaande literatuur over het onderwerp op een rijtje wordt gezet.

Het opsommende karakter maakt van de publicatie eerder een naslagwerk dan een boek waarin, in de vorm van een boeiende argumentatie, onderzoeksresultaten worden gepresenteerd

Coherentie blijkt in de hoofdstukken drie en vier, die de kern van het boek vormen, niet de sterkste kant van de publicatie te zijn. Opvallend is bijvoorbeeld de volgorde van kunstenaars die worden behandeld. Die lijkt aanvankelijk chronologisch, maar is dat niet, want iemand als Cornelis Saftleven (1607-1681) wordt besproken ná Cornelis Dusart (1660-1704). Er zal ongetwijfeld een reden zijn geweest om die chronologie meer dan eens te doorbreken, maar de auteur geeft die zelf niet.  Soms worden prenten uitgebreid één voor één besproken, maar in andere gevallen, zoals in de paragraaf over Salomon Savery, is gekozen voor een opsomming met bullits die nogal uit de toon valt bij de overigens fraaie opmaak van het boek.

Her en der worden in de tekst belangrijke vragen gesteld, maar die worden lang niet altijd beantwoord, of het antwoord doet geen recht aan de complexiteit van de materie. De auteur stelt bijvoorbeeld dat de Italianisanten een voorkeur hadden voor het weergeven van de lagere volksklassen in Rome. Ze sluit de alinea vervolgens af met de zin: ‘en hoewel dit genre in de hiërarchie van de schilderkunst laag werd gewaardeerd, vond het toch geïnteresseerde kopers en aristocratische patroons die het werk van deze kunstenaars bewonderden’. (p.103) Welke hiërarchie hier wordt bedoeld, en hoe het dan toch kon dat verzamelaars belangstelling hadden voor kunstwerken waarop paupers zijn uitgebeeld, wordt verder aan de verbeelding van de lezer overgelaten.

Het boek is zeer zorgvuldig uitgegeven en de illustraties zijn van hoge kwaliteit

Het boek biedt vooral een reeks van beschrijvingen van kunstwerken. Het zou daarbij verstandig zijn geweest als de auteur niet had gestreefd naar volledigheid, maar had gekozen voor het bespreken van representatieve werken. Exemplarisch is in dit geval de paragraaf over Jan van Goyen, als landschapsschilder een vreemde eend in de bijt, waarin verschillende prenten worden beschreven, waarvan er geen enkele in het boek is afgebeeld. Het is daardoor niet mogelijk om ze met werk van anderen te vergelijken, dus men kan er vraagtekens bij plaatsen of het zinvol was om Van Goyen in deze vorm op te nemen.

Dat opsommende karakter maakt van de publicatie eerder een naslagwerk dan een boek waarin, in de vorm van een boeiende argumentatie, onderzoeksresultaten worden gepresenteerd. De leesbaarheid wordt bovendien niet verhoogd door de soms onbeholpen manier van formuleren als: ‘Het hangt in elk geval een negatief etiket aan de leurder’(p.105) of, even verderop, ‘uit allerlei verzamelingen is er hier een aantal [tekeningen] bijeengebracht zodat haast kan worden gesproken van een serie’. (p.106) Pas nadat ik deze passage enkele malen had herlezen, werd duidelijk dat de auteur na onderzoek van een aantal tekeningen die zich nu in verschillende collecties bevinden zelf  tot de conclusie is gekomen dat ze deel moeten hebben uitgemaakt van een serie.

Het boek is zeer zorgvuldig uitgegeven en de illustraties zijn van hoge kwaliteit. Het beeldmateriaal biedt een goed uitgangspunt voor diepgaand kunsthistorisch onderzoek, bijvoorbeeld naar de wederzijdse beïnvloeding tussen kunstenaars, veranderingen in beeldtradities, maar bovenal naar de context waarin deze prenten en tekeningen zijn ontstaan in samenhang met het publiek waarvoor ze bestemd waren. Het boek geeft daartoe wel enkele aanzetten, maar de belofte uit de inleiding wordt helaas niet nagekomen.

Deze recensie is verschenen in Holland Historisch Tijdschrift (2012-4).

Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Marion Boers, 30 maart 2013.

recensie Vroomen websiteIngmar Vroomen, Taal van de Republiek. Het gebruik van vaderlandsretoriek in Nederlandse pamfletten, 1618-1672 dissertatie uitgegeven in eigen beheer, Rotterdam 2012, hier te downloaden

door Gijs Rommelse, redactiesecretaris van Holland Historisch Tijdschrift

Pamfletten zijn ‘hot’. Decennialang zijn deze bronnen slechts incidenteel benut voor geschiedkundig onderzoek, maar de laatste jaren maken historici systematisch gebruik van de door W.P.C. Knuttel gecatalogiseerde pamflettenverzameling in de Koninklijke Bibliotheek en van pamflettencollecties in universiteitsbibliotheken.

Deze toegenomen aandacht heeft recentelijk geresulteerd in twee boeken met vroegmoderne pamfletten als onderwerp, te weten Roeland Harms zijn dissertatie De uitvinding van de publieke opinie (2010) en een bundel van Femke Deen, David Onnekink en Michel Reinders getiteld Pamphlets and politics in the Dutch Republic (2011). Daarnaast zijn op basis van pamfletten verschillende studies verschenen die een nieuw licht werpen op de politieke cultuur van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Een voorbeeld hiervan is het eerder in dit tijdschrift door Wout Troost besproken proefschrift van Michel Reinders Printed Pandemonium (2008).

In deze tweede categorie past ook de in mei 2012 aan de Erasmus Universiteit verdedigde en in eigen beheer uitgegeven dissertatie van Ingmar Vroomen getiteld Taal van de Republiek. Het gebruik van vaderlandsretoriek in Nederlandse pamfletten, 1618-1672. Aan de hand van honderden pamfletten uit de crisisjaren 1618, 1619, 1650 en 1672 analyseert Vroomen de betekenis van vaderlandsretoriek (en dan met name de termen ‘vaderland’ en ‘patriot’), de context waarbinnen dit vocabulaire retoriek werd gehanteerd en de bedoelingen van de gebruiker.

Aan de hand van honderden pamfletten uit de crisisjaren 1618, 1619, 1650 en 1672 analyseert Vroomen de betekenis van vaderlandsretoriek

In zijn inleiding stelt Vroomen dat dergelijke patriottistische retoriek tot nu toe op twee manieren is uitgelegd. Mediëvisten en vroegmodernisten hebben geconcludeerd dat er in de premoderne tijd sprake was van een soort proto-nationalisme, terwijl modernisten deze bronnen vrijwel hebben genegeerd omdat nationalisme in hun ogen per definitie een fenomeen is van de moderne tijd. Vroomen, die terecht opmerkt dat deze beide interpretaties voortvloeien uit een ‘twintigste of eenentwintigste-eeuwse preoccupatie met nationale grenzen’, kiest voor een alternatieve benaderingswijze door ‘de nationale bril’ af te zetten en in plaats daarvan de functie en het doel van de retoriek centraal te stellen.

Vroomen kiest voor een alternatieve benaderingswijze door ‘de nationale bril’ af te zetten en in plaats daarvan de functie en het doel van de retoriek centraal te stellen

Dit doet hij aan de hand van de ideeën van de Australische geleerde Conal Condren, die stelt dat dergelijke vaderlandsretoriek moet worden beschouwd vanuit de context van de ‘ambten’ die mensen in vroegmoderne samenlevingen vervulden. Ieder ambt, zowel binnen de overheid als daarbuiten, kende bepaalde rechten, plichten en verantwoordelijkheden, en verschafte de bekleder een zekere machtspositie. Door te appelleren aan het niet-geformaliseerde maar wel geclaimde ambt van patriot konden mensen politieke of bestuurlijke misstanden aan de kaak stellen zonder direct het risico te lopen als oproerkraaier of rebel te worden bestempeld. Met een beroep op het nationale belang kon commentaar of kritiek op overheden of beleid worden gepresenteerd als een uiting van trouw en betrokkenheid. Vaderlandsretoriek verschafte de gebruiker dus een zekere immuniteit. Met de gekozen insteek borduurt Vroomen voort op het werk van zijn promotor Robert von Friedeburg, die eerder onderzoek deed naar vaderlandsretoriek in het Duitse Rijk.

Willem van Oranje introduceerde volgens Vroomen tijdens de Opstand vaderlandsretoriek in de Nederlandse politieke cultuur om hiermee zijn verzet tegen Filips II te legitimeren. Zijn plichten ten opzichte van het bedreigde vaderland gingen zijn eed aan de Habsburgse vorst te boven, zo betoogde de prins. Als gevolg van het gedecentraliseerde politieke bestel van de Republiek bleef dezelfde vaderlandsretoriek in de 17de eeuw prominent aanwezig in de Nederlandse politieke taal. Er deed zich een aantal hevige binnenlandse crises voor waarbij de politieke en/of religieuze identiteit van de Republiek de inzet was en waarbij van verschillende kanten gebruik werd gemaakt van patriottistisch vocabulaire.

Vroomens prettig leesbare en op degelijk bronnenonderzoek gebaseerde boek voegt belangrijke inzichten toe aan onze kennis van en inzichten in de politieke cultuur van de Republiek

Zo beriepen de contraremonstranten zich tijdens de Bestandstwisten op hun vaderlandsliefde om Johan van Oldenbarnevelt, de arminiaanse stadsbestuurders en hun beleidsmaatregelen weg te zetten als staatsgevaarlijk. Van Oldenbarnevelt en de remonstranten presenteerden zich in de publieke sfeer eveneens als ‘goed patriot’, maar dit mocht hen uiteindelijk niet baten. Na de aanslag van Willem II op Amsterdam in 1650 ontbrandde een hevige pamflettenstrijd tussen voor- en tegenstanders van de prins waarin van beide kanten het vaderlandsbelang werd aangeroepen. In het rampjaar 1672 waren de oranjegezinde pamfletten en die van de zogenaamde burgerbeweging zozeer in de meerderheid dat staatsgezinde tegengeluiden nauwelijks meer te horen waren. De staatsgezinde geschriften appelleerden evenzeer aan patriottistische kwaliteiten, maar door de getalsmatige verhouding leek het alsof de orangisten de vaderlandsretoriek hadden gemonopoliseerd.

Vroomens prettig leesbare en op degelijk bronnenonderzoek gebaseerde boek voegt belangrijke inzichten toe aan onze kennis van en inzichten in de politieke cultuur van de Republiek. Het zou daarom voor de hand liggen dat hij in de toekomst een Engelstalige handelseditie van zijn proefschrift zou uitbrengen bij een gerenommeerde academische uitgeverij. Met zijn keuze om de ‘nationale bril af te zetten’ blijven er vooralsnog echter enkele vragen onbeantwoord. Zo kan men zich afvragen hoe het gebruik van vaderlandsretoriek in binnenlandse politiek-maatschappelijke contexten, zoals Vroomen dit analyseert, zich verhield met het zich ontwikkelende natiegevoel in de Republiek of met het gebruik van soortgelijk vocabulaire tijdens interactie met andere staten. Wellicht kan het lopende VIDI-onderzoeksproject van Lotte Jensen (Proud to be Dutch. The role of war and propaganda literature in the shaping of an early modern Dutch identity (1648-1815)) in de komende jaren meer duidelijkheid verschaffen op dit gebied.

Deze recensie is verschenen in Holland Historisch Tijdschrift (2012-4).

Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Gijs Rommelse, 30 maart 2013.

recensie Klooster websiteVincent A.J. Klooster en Dirk H.A. Kolff, Driftig van spraak, levendig van gang. Herinneringen van marineofficier D.H. Kolff (1761-1835) Werken uitgegeven door de Linschoten-Vereeniging, CX, Walburg Pers, Zutphen, 2011, 222 p., geïll.,  ISBN 9789057307249, prijs €29,95

door Alan Lemmers, Nederlands Instituut voor Militaire Historie

Weer een prachtige blauwe band erbij! Met plezier heb ik mogen constateren dat deel 110 van de Linschoten reeks, de zoveelste aanwinst voor al wie in de maritieme geschiedenis van ons land geïnteresseerd is, niet onderdoet voor zijn illustere voorgangers, temeer daar men zou vrezen dat de voorraad leesbare bronuitgaven op dit gebied toch onderhand uitgeput raakt.

Kolffs memoires aan zijn marinetijd van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) tot de vestiging van het Koninkrijk der Nederlanden (1813-1815) bewijzen het tegendeel: zij vormen een lust voor de lezer, zowel door de persoonlijke betrokkenheid van de auteur bij tal van spraakmakende episodes in deze woelige periode, als door zijn geheel eigen perikelen en zijn leesbare, niet van humor gespeende verteltrant.

Kolffs memoires aan zijn marinetijd van de Vierde Engelse Oorlog vormen een lust voor de lezer

Het relaas begint bij zijn eerste eskaderreis in november 1782, waarbij de ramp met de Unie zich voor zijn ogen voltrekt, om vervolgens meteen over te gaan op de gedenkwaardige tocht van het eskader van Willem van Braam naar Oost-Indië in 1783-1785, compleet met olifantenjacht op Ceylon en terugkeer met het zo beroemd geworden olifantenkoppel voor prins Willem V. Na de ‘belaggelijkheedens’ van de Patriotse Opstand en de Pruisische veldtocht in 1787 patrouilleert Kolff enige jaren in de Middellandse Zee, om vervolgens buiten Vlissingen in het ijs verzeild te raken tijdens de Franse verovering van de Republiek. Zijn overstap naar de Bataafse zeemacht kost hem weinig gewetenswroeging, wat hem later niet in dank zal worden afgenomen. Hij bedwingt twee muiterijen, voert het commando over de Mars tijdens de slag bij Kamperduin (1797) en over de Utrecht tijdens de overgave van de vloot bij de Vlieter (1799). Voor zijn rol bij dat laatste debacle wordt hij langdurig in Den Haag gevangen gezet, maar weet na de terechtstelling van ‘den ongelukkiegen, schuldeloose Capitijn Lieutenant Connio’ te ontsnappen. Tot de val van Napoleon trekt hij zich in Duitsland terug. Na de restauratie van het Huis van Oranje in 1813 probeert Kolff zijn marinecarrière weer op te pakken, maar het nieuwe bewind is hem niet welgezind. Na één commando over ’s Lands schip Van der Werff, waarmee hij onder meer een reis naar Suriname onderneemt, wordt hij met pensioen gestuurd. Geheel aan het eind voegt Kolff dan nog een aantal bijzondere voorvallen uit zijn loopbaan toe.

Als zeeofficier achtte hij zichzelf boven de politiek verheven en had hij zijn vaderland steeds trouw gediend. Dat hij daarom enige malen de waarheid geweld aandeed, is de verzorgers van deze uitgave gelukkig niet ontgaan

De onbetwistbare meerwaarde van een Linschoten-uitgave zit hem echter, zoals gewoonlijk, in de voortreffelijk wijze waarop de brontekst wordt bezorgd. Ieder detail van de memoires wordt in het uitgebreide notenapparaat door V.A.J. Klooster en D.H.A. Kolff nader toegelicht. Het geheel wordt voorafgegaan door een indringende inleiding van de hand van D.H.A. Kolff, een ver familielid van de schrijver. In dit geval is dat zeker geen overbodige luxe, omdat het egodocument an sich de lezer toch met veel vragen zou laten zitten. Over zijn jeugd, zijn twee huwelijken en zijn privéleven schreef de oude Kolff nagenoeg niet, waarvoor de inleiding een welkome, zelfs noodzakelijke aanvulling vormt.

Verder beperkte de auteur zich nadrukkelijk tot zijn persoonlijke herinneringen, zodat hij aan veel zaken als ‘genoegzaam bekend’ voorbij gaat. Meestal gaat het hier om onschuldige algemeenheden, zoals de beschrijving van een havenstad, maar de oude Kolff wilde met zijn relaas ook en vooral zijn eigen handelen verschonen. Bovenal wilde hij niet afgerekend worden op zijn eed van trouw aan de oude Republiek voor 1795 en aan die aan de Bataafse Republiek daarna. Als zeeofficier achtte hij zichzelf boven de politiek verheven en had hij zijn vaderland steeds trouw gediend. Dat hij daarom enige malen de waarheid geweld aandeed, is de verzorgers van deze uitgave gelukkig niet ontgaan.

De verzorgers van deze bronnenuitgave zijn er niet alleen in geslaagd om de brontekst op tal van punten aan te vullen en te verhelderen, maar ook om van Dirk Hendrik Kolff een man van vlees en bloed te maken

Zo beweerde Kolff zowel na de Bataafse Omwenteling als na de overgave van het eskader bij de Vlieter tevergeefs zijn diensten aan het huis van Oranje te hebben aangeboden, wat in beide gevallen aantoonbaar onjuist is. Over zijn gevangenschap in Den Haag verzweeg Kolff niet alleen zaken die hem in een minder gunstig daglicht stelden, maar ook de cruciale rol die zijn elfjarig dochtertje bij zijn ontsnapping heeft gespeeld. Dat hij sowieso geen boodschap had aan de politieke context van zijn belevenissen wordt zonneklaar met het verhaal over C.J. Prediger. Voor Kolff was Prediger niet meer dan een curiosum, iemand die hij door louter toeval op totaal verschillende momenten in zijn loopbaan tegen het lijf liep: een ‘wonderlijke loop’. Maar over de rol van deze ultraradicaal tijdens het schrikbewind van het ‘bloeddorstige Comité van Herstel’ in 1796 in Friesland, waar hij hem nota bene tegenkomt, rept hij met geen woord: ‘genoeg bekend’!

De verzorgers van deze bronnenuitgave zijn er niet alleen in geslaagd om de brontekst op tal van punten aan te vullen en te verhelderen, maar ook om van Dirk Hendrik Kolff een man van vlees en bloed te maken, met hebbelijkheden en onhebbelijkheden, sterke kanten en menselijke zwakheden. Deskundig, moedig, doortastend en gerespecteerd, maar ook kwetsbaar, feilbaar en zo grootmoedig om dat van zichzelf te zien: met Kolff ’s memoires heeft het roerige tijdperk van de Vierde Engelse Oorlog tot de vestiging van het Koninkrijk er weer een eersteklas historisch document bij.

Deze recensie is verschenen in Holland Historisch Tijdschrift (2012-4)

Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Alan Lemmers, 30 maart 2013.