Recensie Susanne Komossa, Hollands bouwblok en publiek domein
Susanne Komossa, Hollands bouwblok en publiek domein. Model, regel, ideaal Van Tilt, Nijmegen, 2010, 224 p., geïll., ISBN 9789460040405, prijs €39,95
door Sandra Smets
Als de berg niet naar Mohammed komt, dan moet Mohammed maar naar de berg. Zoiets dacht de directie van een supermarkt in een van die rottige Parijse banlieus, uit het raam kijkend en beseffend dat de winkel geen enkel contact had met die anonieme mensenmassa’s in die rijen woonflats. Maar toen kregen ze een idee: als we nou eens een informeel marktje beginnen op het buitenterrein, dan kunnen de flatbewoners daar hun eigen waar aanbieden. Een brug slaan, zorgen dat het kale buiten een levendige openbare ruimte wordt en mensen elkaar ontmoeten. Zoals dat zou moeten in een stad, maar vaak niet gebeurt.
En dat geldt zeker ook voor Nederland. Nergens ter wereld worden steden zo uitgedokterd als hier. Waar te wonen, waar te werken, vooral sinds de wederopbouw hebben planologen dit met graagte voor stadsbewoners voorgekauwd. Een uitgangspunt daarbij was en is het bouwblok: de behuizingen en bebouwingen tussen de straten en stoepen door.
Susanne Komossa schreef er een boek over: Hollands bouwblok en publiek domein, grijs, vierkant, schreefloos en kleurloos vormgegeven, de moderne stijl die ook onze steden bepaald heeft. Net zo schreefloos en kleurloos begint haar verhandeling over de rol van het bouwblok daarin. Haar voorbeeld is architect Saverio Muratori, die vorige eeuw op zoek ging naar eenheid en die vond in de oude stad. Verbreek niet de band met de geschiedenis, zei hij, en Komossa zegt dat met hem.
Waar te wonen, waar te werken, vooral sinds de wederopbouw hebben planologen dit met graagte voor stadsbewoners voorgekauwd
Zijn voorbeeld is Venetië met zijn stadsmorfologie, Komossa zoekt het vooral in Amsterdam dat in de Gouden Eeuw opbloeide als handelsstad. Bouwblokken waren toen nog verzamelingen huisjes, elk blok een eigen microkosmos, een buurtje. Wonen, werken, alles gebeurde daar. Lang zou dat zo blijven, tot de ingeslapen steden in de 19de eeuw werden opgeschrikt door allerhande ontwikkelingen. Het spoor, telegrafie, gasleidingnetten, fabrieken maakten de wereld groter. Functies gingen zich concentreren in het centrum – hotels, cafés, banken – en daarbuiten begonnen de bouwblokken monofunctioneler te worden, zoals woonwijk Jordaan.
Ook Rotterdam werd in deze ‘tweede gouden eeuw’ enthousiast volgebouwd, wat leidde tot cholera en musea. Wie niet na Komossa’s eerste hoofdstukken in slaap is gevallen, wordt vanaf dan in het boek beloond met mooie parallelle stadsgeschiedenissen. In Rotterdam en Amsterdam – andere steden laat ze buiten beschouwing – worden stadsplanningen uitgetekend, met bouwblokken waarvan het formaat afhangt van hoe deftig de wijk is. Sociale arbeiderswijken worden paradepaardjes, zoals Spangen en de Spaarndammerbuurt.
Hollands bouwblok en publiek domein: grijs, vierkant, schreefloos en kleurloos vormgegeven, de moderne stijl die ook onze steden bepaald heeft
Burgers worden geherhuisvest, het staat er zonder de pijn die erbij gevoeld moet zijn, en de scheiding tussen wijken in de periferie is vooral groot in Rotterdam. De woningwet van 1921 maakt een eind aan de chaotische uitbreidingen van de 19de eeuw, er moeten collectieve voorzieningen en scholen en groen bij, verderfelijkheden als cafés worden geweerd uit de wijken, maar de roaring twenties feesten gaan wel door in de centra, met volop horeca. In Amsterdam wordt het Berlijnse idee van het superblok, 200 bij 400 meter, elk een eigen buurteenheid, door Berlage in praktijk gebracht. De bouwblokken in het Rotterdamse Spangen worden half open, met collectieve wasruimtes en liftjes voor de boodschappen zorgen dat huisvrouwen de straat niet meer op hoeven. Privé wordt veilig, buiten wordt stil, en daarmee ook onveilig.
Al waren in Rotterdam sociale hervormers actief, de meeste aandacht ging uit naar de haven en economie, waardoor het publieke leven erbij in schoot. De stad krijgt er Zuid bij, een eigen stad vol rijtjeshuizen, waar de gegoede burgers van Noord zo ver mogelijk vandaan bleven. Nieuwkomers bleven komen en dus ontstonden spierballenplannen – de Bijlmer, Almere, Zoetermeer. Intussen was het in Amsterdam beter toeven dan in het ongezellige Rotterdam, waar mensen in woonwijken zaten voorbij de al even ongezellige zesbaanssnelweg die de stad bruut opsplitst. En bedrijven verlieten de stad richting snelweglocaties – de straten werden nog stiller.
Uitstekend beschrijft Komossa die verandering van steen naar idealen, en dan de deceptie dat juist die stadsuitbreidingen – Rotterdam Zuid – rotbuurten zijn
In die functiescheidingen zit voor een groot deel de ellende, beschrijft Komossa. Woonwijken als woonfabrieken zijn vol idealisme ontworpen, maar als alles functioneel bedacht is, waar laat je dan het échte leven – ontdekken, lanterfanten, verliefd zijn? Komossa keert zich tegen woonenclaves, tegen monofunctionalisme, en haalt heel gedegen mythes over gentrificatie onderuit: ergens wat kunstenaars droppen werkt niet, je moet kijken naar het echte leven. Dat pleidooi is geïnspireerd door het bottom-up denken van Jane Jacobs, maar doet ook denken aan Charles Landry met het verschil dat Landry zijn altijd praktische adviezen doorspekt met kleurrijke voorbeelden. Komossa’s voorbeelden over vrijdenkende Franse supermarkten zijn te spaarzaam. En dat terwijl haar foto’s zo nieuwsgierig maken – studenten die hun meubels op straat zetten in Ljubljana, de trappen van het Pergamonmuseum die als publieke tribune functioneren – ‘vertel!’ denk je. Maar helaas.
Wel beschrijft ze uitstekend die verandering van steen naar idealen, naar het naoorlogse geloof dat je de wereld en de burger kunt ontwerpen, en dan de deceptie dat juist die stadsuitbreidingen – Rotterdam Zuid – rotbuurten zijn. Vooral Le Corbusier slaat ze flink om de oren: ze noemt zijn steden non-negotiable. Door dat soort historische mislukkingen is de architect van nu onzeker geworden en gaan architectuurbiënnales nu vooral over onderzoek, bouwen is zo passé. Die onzekerheid weerspiegelt zich in Komossa’s terughoudendheid over het nu. Ze beschrijft de Kop van Zuid en de Zuidas, het GWL-terrein, alles binnenstedelijk, met één alinea over vinexwijk IJburg. Dat is jammer, want vinexwijken waren dé grote bouwprojecten van de laatste jaren. Misschien dat Komossa die negeert vanwege wat ze ‘vertrutting’ noemt. Ze vindt dat je vanuit historisch besef vitaliteit en openbaar leven moet terugbrengen, niet nepgeveltjes bouwen. Tja. Dat is een kwestie van smaak. Als duizenden de binnensteden ontvluchten richting vinexranden, dan verdient dat ook een serieuze analyse.
Het signalement van dit boek is verschenen in Holland Historisch Tijdschrift (2013-1).
Verwijzing: Historisch Tijdschrift Holland, Sandra Smets, 24 april 2013.