Recensie Pit Dehing, Geld in Amsterdam
Pit Dehing, Geld in Amsterdam. Wisselbank en wisselkoersen, 1650-1725 Verloren, Hilversum, 2012, 488 p., geïll., ISBN 9789087043117, prijs €45,-
door Alberto Feenstra, Universiteit van Amsterdam
In Geld in Amsterdam geeft Pit Dehing een inkijkje in de financiële keuken van één van Amsterdams belangrijkste instellingen van de Gouden Eeuw: de Wisselbank. Het proefschrift is gebaseerd op een steekproef van 15 jaren uit de rekeningen van de wisselbank die een ongelooflijke hoeveelheid bronmateriaal op leverde, waaruit een indrukwekkende dataset is gecreëerd (p. 35-36, 307-308). Met behulp van een groot aantal grafieken, tabellen en illustraties beschrijft hij de geschiedenis van de Wisselbank tussen 1650 en 1725, waartoe het boek zich overigens niet beperkt. Het boek bevat zowel de aanloop naar de oprichting in 1609 als lange-termijnanalyses tot aan 1795.
Dehings doel is om de rol van de Wisselbank te verduidelijken door de opzet en werking ervan te bestuderen, waarbij hij zich op twee vragen richt. Ten eerste wil hij weten of de Wisselbank een passend instrument voor de bestrijding van Amsterdams belangrijkste monetaire problemen was. Ten tweede onderzoekt hij welke effecten de operaties van de bank op de Amsterdamse wisselmarkt hadden. Deze tweedeling komt terug in de opbouw van het boek, dat naast inleiding en conclusie acht inhoudelijke hoofstukken bevat. De hoofstukken 3 tot en met 6 richten zich op de werking van de bank, de hoofstukken 7 tot en met 9 op de effecten ervan.
In hoofdstuk 2 beschrijft Dehing de algemene en financiële achtergrond van Hollands economische ontwikkeling. De weinig verrassende beschrijving wordt overigens niet gekoppeld aan de discussie of financiële instituties in reactie op economische groei ontstaan of zelf groeibevorderend zijn, zoals Dehing die in het inleidende hoofdstuk uitvoerig uiteenzette. De hoofdstukken 3 en 4 geven een gedetailleerde beschrijving van oprichting en functioneren van de bank. In hoofdstuk 4 wordt de recepis, een verhandelbare kwitantie van storting, geïntroduceerd als nieuw instrument, samen met de activiteiten van de bank op de vrije markt. Beide elementen en hun gebruik worden in het daaropvolgende hoofdstuk nog preciezer uitgelegd.
In Geld in Amsterdam geeft Pit Dehing een inkijkje in de financiële keuken van één van Amsterdams belangrijkste instellingen van de Gouden Eeuw: de Wisselbank
Ook de hypothese dat de Wisselbank een Centrale Bank-functie vervulde door middel van de monetaire politiek wordt in hoofdstuk 5 uitgewerkt op basis van regressiefuncties. Ondanks de sterke cijfermatige onderbouwing, blijft het de vraag of dit een vooropgezet plan was of dat improvisatie hetzelfde resultaat opleverde. Kwalitatieve bronnen hadden misschien extra inzicht kunnen geven in de motieven van de bankbestuurders. Verder stelt Dehing dat de omloopsnelheid van het bankgeld hoog was. Een uitgebreide vergelijking met geld buiten de bank, zowel in Amsterdam als internationaal had dit argument kracht kunnen bijzetten. Hoofdstuk 6 analyseert de bedrijfsresultaten van de bank gedurende zijn bestaan. Zodoende is het eerste deel voor de ingeleide lezer wellicht een te gedetailleerde beschrijving van de werking van de bank.
De goede analyse van de relatie tussen rentestructuur (in hoofdstuk 2; tabel 2.2) internationale handelstransacties en metaalvoorraden in hoofdstuk 7 wordt in hoofdstuk 8 uitgewerkt door te laten zien dat de lage waardering van het Vlaamse pond in Amsterdam, de Hollandse kooplieden kunstmatig een concurrentievoordeel opleverde. Hoe dit doorwerkte in de opkomst van Amsterdam als internationaal financieel centrum laat Dehing in hoofdstuk 9 zien, door middel van een centraliteitsindex. Hiermee is het een cijfermatige verbetering van het argument van Lucien Gillard in 2009.
Als er één ding duidelijk wordt uit Dehings boek is het wel dat de vroegmoderne financiële wereld aan complexiteit weinig onderdeed voor die van vandaag
De tragiek van dit boek is dat Dehing tussen de start in 1989 en de afronding in 2012 is ingehaald door publicaties van collega-historici, zoals Quinn en Roberds die al in 2009 betoogden dat de Wisselbank een Centrale Bankfunctie vervulde. Doordat Dehing een veelheid aan technische macro-economische begrippen om die historische ontwikkelingen te duiden, loopt de tekst soms enigszins stroef. De toevoeging van een verklarende woordenlijst had het tekstbegrip kunnen verbeteren. Ook de grote hoeveelheid citaten en de intermezzo’s aan het einde van de hoofdstukken 2, 3, 6, 7en 8 onderbreken de lijn van het verhaal. Wellicht had het boek kunnen profiteren van een betere integratie van de intermezzo’s, zoals over de frauderende boekhouder Rutgert Vlieck in hoofdstuk 3, die na ontdekking ter dood werd veroordeeld en onthoofd. Hier laat Dehing sterke parallellen met het heden zien in de verlokkingen van het snelle geld.
Want, als er één ding duidelijk wordt uit het boek is het wel dat de vroegmoderne financiële wereld aan complexiteit weinig onderdeed voor die van vandaag, waardoor zowel toen en nu markt en overheidsinstellingen in voortdurende wisselwerking hun eigen doelen nastreven. Zodoende slaagt hij in zijn streven de complexiteit van de wisselbank te laten zien. In hoeverre Dehing ook geslaagd is in zijn opzet de rol van de Wisselbank te verduidelijken moet de lezer zelf beoordelen. Dehings bijdrage is vooral gelegen in het gebruik van grote hoeveelheden historische data, waarmee hij de mogelijkheden van statistisch onderzoek met historisch materiaal aantoont, wat een uitnodiging is voor vervolgonderzoek.
Deze recensie is verschenen in Holland Historisch Tijdschrift (2014-1)
Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Alberto Feenstra, 9 november 2013.