Recensie Eddy Verbaan, De woonplaats van de faam
Eddy Verbaan, De woonplaats van de faam. Grondslagen van de stadsbeschrijving in de zeventiende-eeuwse Republiek Verloren, Hilversum, 2011, 366 p. geïll., ISBN 9789087042462, prijs €35,-
door Maarten van Dijck, Erasmus Universiteit Rotterdam
Met twee argumenten wil Eddy Verbaan de lezer overtuigen van het belang van zijn studie. Ten eerste wijst hij op de snelle opkomst van de stadsbeschrijvingen in Holland tijdens de zeventiende eeuw. Vervolgens maakt hij de vergelijking met de hedendaagse hausse aan stadsgeschiedenissen. Daarom lijkt het Verbaan nuttig om de oorsprong van dit genre nader te bekijken. In totaal bestudeert hij in zijn boek achttien publicaties die de karakteristieken vertonen van een stadsbeschrijving. Het is niet de inhoud van deze stadsbeschrijvingen die het onderwerp van Verbaans studie vormen, maar de kenmerken van het genre. Historici blijven daarom ook grotendeels op hun honger zitten bij het lezen van dit boek, al moet worden gezegd dat de kennis en het vakmanschap van de letterkundige Verbaan wel alle lof verdient.
Deze stadsbeschrijvingen ontwikkelden zich volgens Verbaan op het kruispunt van chorografie, stedenlof, reiskunde en geschiedenis. In de eerste vier hoofdstukken beschrijft Verbaan hoe de stadsbeschrijving ontstond uit deze vier genres. De chorografie komt eerst aan bod en wordt door de auteur omschreven als een mengeling van aardrijkskunde en geschiedenis. In feite gaat het om de beschrijving van plaatsen en hun geschiedenis, maar binnen deze chorografie onderscheidt Verbaan twee verschillende tradities: de ene praktisch-economisch georiënteerd, de andere geleerd- antiquarisch. Daarna volgt een hoofdstuk waarin aandacht wordt besteed aan het stedenlof. Dat dit genre aan bod komt in deze studie is het resultaat van de vormelijke benadering van Verbaan. Inhoudelijk kregen dergelijke teksten in het verleden amper aandacht in de historiografie omwille van het subjectieve karakter van deze geschriften, maar Verbaan toont aan dat ook dit soort publicaties het bestuderen waard zijn. De aandacht voor de morele kwaliteiten van de stedelingen ontleenden de stadsbeschrijvingen immers aan het stedenlof. Hoewel de auteur hier zeker nog een aantal interessante vragen onbeantwoord laat – bijvoorbeeld over de band met het stedelijke republicanisme – zorgt de vormelijke analyse van de auteur voor inzichten die in andere, meer historische analyses van de stadsbeschrijvingen nog niet aan bod kwamen.
Niet de inhoud van de stadsbeschrijvingen vormen het onderwerp van Verbaans studie, maar de kenmerken van het genre
Verrassend genoeg borduurden de stadsbeschrijvingen uit de zeventiende eeuw ook verder op reisbeschrijvingen. De structuur van het reisverhaal zorgde ervoor dat de belerende functie van de tekst werd gekoppeld aan vermaak. Bovendien verhoogden de reisbeschrijvingen de geloofwaardigheid van de stadsbeschrijvingen, omdat de auteur aangaf dat hij alle zaken met zijn eigen ogen had waargenomen tijdens een wandeling doorheen de stad. Om deze empirische betrouwbaarheid te garanderen gingen de auteurs ook op zoek naar archivalische bronnen. Het verzamelen van deze historische gegevens was geen sinecure aangezien de stedelijke archieven toen nog niet toegankelijk waren en zelfs geheim dienden te blijven voor het grote publiek. Daarom moesten de auteurs over een aanzienlijk netwerk beschikken om stukken te kunnen inzien. De meeste auteurs bewogen zich dan ook in bestuurlijke kringen.
Dit overzicht van de verschillende genres die aan de basis liggen van de stadsbeschrijving, vormt het omvangrijkste en belangrijkste deel van het boek. In hoofdstuk vijf herhaalt de auteur nogmaals hoe deze vier verschillende genres erg met elkaar verwant waren en uitmondden in de zeventiende-eeuwse stadsbeschrijving. Net als in de vorige hoofdstukken kiest de auteur ervoor om zijn argumenten te staven aan de hand van één voorbeeld. In dit hoofdstuk kiest hij voor een vergelijking van de stadsbeschrijving van Delft van Dirck van Bleysweyck en de figuratieve kaart die voor datzelfde boek werd gemaakt. Door tekst en afbeelding naast elkaar te leggen, maakt Verbaan duidelijk dat topografie, reiskunde en geschiedenis onlosmakelijk met elkaar verbonden waren in de zeventiende eeuw. Hoewel de auteur daarmee zijn centrale onderzoeksvraag heeft opgelost, bewaart hij nog een interessante uitsmijter voor het laatste hoofdstuk.
Verrassend genoeg borduurden de stadsbeschrijvingen uit de zeventiende eeuw ook verder op reisbeschrijvingen. De structuur van het reisverhaal zorgde ervoor dat de belerende functie van de tekst werd gekoppeld aan vermaak. Bovendien verhoogden de reisbeschrijvingen de geloofwaardigheid van de stadsbeschrijvingen, omdat de auteur aangaf dat hij alle zaken met zijn eigen ogen had waargenomen tijdens een wandeling doorheen de stad
In het laatste deel van zijn boek probeert Verbaan de zeventiende-eeuwse stadsbeschrijvingen uit de Republiek in hun Europese context te plaatsen. Dat voornemen is op zich heel interessant, maar uiteindelijk wordt deze vergelijking slechts erg beperkt uitgewerkt. Eigenlijk behandelt hij enkel John Stow’s beschrijving van Londen en Jan Orlers boek over Leiden. Op zich leidt dit tot een aantal interessante vaststellingen. Dat komt in de eerste plaats omdat Verbaan nu veel meer ingaat op de inhoud van deze werken. Zo toont hij aan dat het stedelijke geheugen vorm kreeg rond drie belangrijke lieux de mémoires: de bloei van de lakennijverheid, de oprichting van de universiteit en het Leids Ontzet. Deze drie historische gebeurtenissen worden telkens gekoppeld aan kardinale deugden die volgens Orler tekenend waren voor de Leidse bevolking. Jammer genoeg moest de lezer hiervoor geduld oefenen tot in het laatste hoofdstuk. Verbaans werk is met kennis van zaken geschreven, maar zijn boek is toch vooral voor een publiek van letterkundigen geschreven. Daar is niets oneervol aan, integendeel, maar dit proefschrift leende zich tot een meer interdisciplinaire benadering waarin ook de historische component meer aan bod kon komen. Verbaan heeft wel de fundamenten gelegd voor onderzoek naar de zeventiende-eeuwse stadsbeschrijvingen waar andere onderzoekers kunnen op voortbouwen en dat is alvast een verdienste die niemand hem kan ontnemen.
Deze recensie is verschenen in Holland Historisch Tijdschrift (2014-1).
Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Maarten van Dijck, 2 februari 2014.